Kerkelijk recreatieschap Tranen in de Bijbel „DE SLUIKER" Van groot belang is ook, dat (als nr. 1een melodie voor de Twaalf artike len des geloofs is opgenomen. De ge meente kan nu belijdenis doen met hart èn mond. De melodie is die van Straats burg 1525. Dat zal even moeilijk zijn voor die kerken, die het Credo al zon gen naar de toonzetting van Van de Westering, een melodie, die iets ge makkelijker in het gehoor ligt en iets meer afwisseling heeft. Maar met enige oefening (eventueel met behulp van een kerkkoor) zal het wel gaan. In ieder geval is de situatie verbeterd, want de oude berijming van de geloofsbelijdenis (Gez. 6) werd practisch nooit gezon gen. Het zgn. Klein Gloria is gelukkig ook opgenomen (2). Een oud kerkelijk lied om de Drieënige God te loven. Jammer, dat het Groot Gloria, dat nog meer jubel en aanbidding bevat, ont breekt. Maar dit Klein Gloria kan al weer verrijking van onze eredienst be tekenen. De berijming van de tien geboden is weggelaten, op het laatste vers na (3). Dit is juist. De geboden komen tot de gemeente en het zingen er van is dus liturgisch wat moeilijk te plaatsen. De nazang is gebleven, als bede Och, of wij Uw geboon volbrachten Soms zijn van één lied twee berij mingen (7, 72, 104) of twee melodieën (41, 61). Wel variatie dus! Een aanwinst is ook, dat bij elk lied de herkomst en de bewerkers zijn aan gegeven. Zo voelt men de band met de kerk van alle tijden. Enkele liederen uit de oude zult u in de nieuwe bundel niet terug vinden. Ik noem O, Hoofd, bedekt met won den (Gez. 12); Jezus, Uw verzoenend sterven (Gez. 14). Er zijn natuurlijk gegronde bezwaren geweest, en toch voel je het soms even als een gemis. Er is in de nieuwe bundel ook slechts één speciaal Pinksterlied. Dat is wel erg weinig. Dat Gez. 22: ,,Ja, de Troos ter is gekomen" is vervallen, vind ik jammer. Daar staat tegenover, dat uit de „Algemene liederen" ook Pinkster- verzen zijn te halen, zoals Waterstro men wil ik gieten (65) e.a. Al met al is de winst groter dan het verlies We hebben een nieuwe bun del met zeer verantwoorde verzen. De gemeente zal ze gaarne zingen, tot ver dieping van het geloof, tot eer van God! Achter de gezangen zijn de tot nu toe vastgestelde formulieren opgeno men. Alles is er nog niet. Ons dienst boek is nog niet compleet. Maar we vorderen. Er wordt aan gewerkt. Een nieuw bevestigingsformulier voor ouder lingen en diakenen is wel zeer dringend nodig. Maar ook dit komt wel. Onze conclusie kan zijn Wij mogen dankbaar zijn voor de 119 gezangen, die we nu gekregen hebben. In de ere dienst zullen ze, naast de Psalmen, een goede plaats kunnen hebben. Van Hem, de ene Heer, gaf het verleden blijk, het heden zingt Zijn eer, de toekomst is Zijn rijk (Gez. 109:3). W. KATS. Motto „De heilige stad nederdalende uit de hemel Openb21). Onze verwachtingen werden niet be schaamd. Sinds donderdag 5 november j.l. heeft Zeeland de primeur van het uniek verschijnsel, dat wij, althans voorlopig, „Kerkelijk Recreatieschap" noemen. De P.Z.C. gaf ons reeds vrijdagmor gen, 6 november, een verdienstelijk ver slag van de oprichtingsvergadering in hotel Kamperduin. Maar wat moet nu bovenstaand mot to Wel, dit is ontleend aan de indruk wekkende, diep-ernstige openingsrede van de heer Hartman, die als voorzitter de samenkomst van 50 kerkeraads- afgevaardigden rondom het Veerse Meer inzette met de herinneringen aan wat Openbaring 21 ons doet horen over het nieuwe Jeruzalem. Met nadruk werden wij er op gewe zen dat in de heilige stad der toekomst hemel en aarde één zullen worden. Zij zal dan, dank zij het herscheppingswerk van Jezus Christus, „het volmaakte oord der recreatie" zijn, nederdalende uit de hemel op de aarde. Treffend juist zei drs. Hartman, de directeur van ons Gereformeerde Maat schappelijk werk in Zeeland, onder Koninklijke tranen over Elisa. „En weende over hem." 2 Kon. 13 14. Dat doet toch weldadig aan als ko ningen over profeten wenen. Meestal vervolgen ze hen zelfs zoeken ze vaak hun dood. Hier is het anders. De pro feet Elisa is ziek, doodziek en krijgt dan zijn koning op ziekenbezoek. Deze ziet wel hoe het er met de tachtigjarige man bij staatdat is niet best, maar gaat op het einde aan. Hij heeft de leeftijd der sterken bereikt en dit ziekbed zal zijn sterfbed wel wor den. Dit grijpt de koning zo aan, dat hij gaat wenen, terwijl hij zich over hem heenbuigt als om hem te kussen. Dan spreekt hij de bekende, blijkbaar histo risch geworden woorden, die deze op sterven liggende profeet in jonger jaren als afscheidswoorden gesproken had bij Elia's hemelvaartMijn Vader, Mijn VaderWagen en ruiters van Israël. Het aanhalen van juist deze woorden bewijst de grote waardering welke Joas voor Elisa heeft, zowel wat diens per soon als diens werkzaamheid onder Is raël betreft. Elisa zal zich deze woorden wel her innerd hebben en nu 's konings mee leven met de profeten in Israël duide lijk hebben kunnen merken en waar deren. Er spreekt van 's konings kant meer „De Kerk moet meewerken om deze heilige stad van volmaakte recrea tie dichterbij te halen". Ter toelichting op deze these sprak br. Hartman over de structuur van het moderne leven en het hoog-opgevoerd tempo van de arbeid een tempo, dat recreatie, verademing, noodzakelijk maakt. Met rustige, evenwichtige, maar ook veelzeggende bewogenheid werd in dit openingswoord de wens uitgesproken „De Kerk moge er in slagen de recrea tie te vullen met toekomstverwachting" Vanuit deze ernst werden onze be sprekingen gevoerd. Ds. Strating, de directeur van het Maatschappelijk werk der Ned. Herv. Kerk, gaf een uiterste vlotte en spran kelende toelichting op het aan de ker keraden gezonden ontwerp-basis-sta- tuut. Dit ontwerp is het product van be sprekingen, die door tal van predikan ten uit Walcheren, Noord- en Zuid- Beveland gevoerd werden in het z.g.n. „Zandkreek-contact", dat nu automa tisch ophield te bestaan. Op even smeuïge als ernstige wijze vertelde Ds. Strating dat het weleer waarde overleg al zoekend en tastend begon. De nood was ons opgelegd Ook op verschillende gemeente-avon den werd door meerdere predikanten de vraag opgeworpen Wat moet de in Zeeland zo snel toenemende recrea tie op en rondom het Veerse Meer be tekenen voor ons allen en dan wel spe- geloof uit dit citeren, hetgeen te meer in 't oog valt en waardering verdient, omdat Israels koningen Gods boden meest hebben gedwarsboomd, indien niet erger. Denk maar aan Elisa's voor ganger, de profeet Elia en Izebel en Achab. Deze droefheid eert koning Joasze is ook de Here welgevallig, heeft ook Elisa goed gedaan, zoals uit het ver volg bleek. We mogen wel zeggen, dat de koning de profeet heeft liefgehad vandaar dat het scheiden hem pijn doet. Misschien ook duchtte Joas van dit sterven kwade gevolgen voor zijn ko ningschap en volk vanwege de vijand. Dan heeft Elisa de koning nog ge troost door hetgeen volgde, vooral door zijn spreken over een pijl des heils. Dat de oude man toch nog toornig op Joas werd om diens laksheid en slap heid bij het afschieten van zijn pijlen, laat wel niet zulk een prettige herinne ring aan het koninklijk bezoek achter, maar dat heeft Joas tenslotte aan zich zelf te wijten en kan hem nog ten zegen hebben gestrekt. Dat de tijden rumoe rig waren, ziet men uit het feit, dat als Elisa straks sterft en begraven wordt, er niet eens behoorlijk tijd is om rouw te bedrijven. Men moet zijn dode li chaam haastig in het graf werpen, waarbij dan ook nog een wonder van dodenopwekking plaats vindt. Brouwershaven B. WENTSEL. ciaal voor onze jeugd en voor de „vreemdelingen" uit binnen- en buiten land Zou de Kerk al eens de neiging ver tonen eerst „Neen te zeggen tegen iets nieuws, nu mogen wij de boot eens niet missen Wij moeten de dienstver lening aan de recreatie-zoekenden in de watersport samen organiseren. Se paratisme kunnen we ons tegenover de „vreemdeling" stellig niet veroorloven, nu er een nieuwe wereld bij ons binnen komt een nieuwe wereld, waarmee de Kerk alles te maken heeft. Het gaat ons Kerkelijk Recreatie schap om een tijdige en blijvende ont moeting, waarin wij onze roeping in het priesterschap aller gelovigen energiek, intensief, biddend en werkend, hebben te vervullen. De recreatie-zoekenden zullen ons nodig hebben in het streven naar ver antwoorde ontspanning, waarin men „Neenheeft te zeggen tegen het kwade en „Ja tegen het goede. Wij willen dit in onze provincie op onze éigen wijze gaan oplossen en kun nen daarmede nog net op tijd zijn, dankbaar dat we als Hervormde en Geref. broeders elkander hierin hebben gevonden. Tot zover Ds. Strating. Ik citeer hem niet letterlijk, want ik maakte slechts een enkele notitie en stenograferen is een kunst, waarvan ik geen korstje kaas gegeten heb. Mocht Ds. Strating dit artikeltje on der ogen krijgen (je weet nooit hoe een koe een haas vangtdan moet hij mij de kast maar uitvegen, wanneer hij mijn memorie ernstige lekkage zou verwijten. Maar van één ding ben ik toch wel zeker, n.l. dat de quintessence van de causerie hierboven toch wel is weer gegeven. Veel discussie kwam er niet. Er was unanieme adhaesie. Slechts enkele vragen moesten be antwoord. Toen brak op donderdag, 5 novem- mer, 9 uur n.m. een historisch mo ment aan, want het basis-statuut werd ongewijzigd aanvaard door alle aanwe zige kerkeraadsafgevaardigden. Het Kerkelijk Recreatiechap in Zee land is er nu Een werkgroep van 5 broeders met 4 adviseurs kon worden samengesteld en voor hen komt er heel wat werk aan de winkel met het eerste doel om reeds in 1965 met enige activiteiten aan de oevers van het Veerse Meer te kunnen beginnen. Dit alles mag ik toch echt wel even uniek als sympathiek, even noodzakelijk als aantrekkelijk noemen. In het laatste half uur van deze moedgevende samenkomst konden wij bizonder genieten van de ontroerende film „En de zee was niet meer", uit het draaiboek van Bert Haanstra. Deze film laat ons zien hoe het was en hoe het geworden is rondom het IJsselmeer, de vroegere „Zuiderzee", die er als zodanig niet meer is sinds de „afsluitdijk", evenals hier in Zeeland, van een stuk zee een gigantisch meer maakte. Laten onze jeugdverenigingen en be jaardensociëteiten, onze mannen- en FEUILLETON Vrij bewerkt naar P. Visser Jzn. 44) In het dorp is nog een dominerende figuur. Maar die is van andere makelij. Hij is een originele vent, dokter Stellaard, maar vele dorpelingen noemen hem een heiden, al doet hij in stilte veel goed en al is hij een kundig ge neesheer, die dag en nacht voor de mensen klaar staat. In wijde omtrek kent men zijn koetsje, dat getrokken wordt door Jans, het paard van de dokter, dat niet oud schijnt te worden, aangezien hij er sinds jaar en dag mee rijdt. Als Frits Zijier van de knieën is opgestaan, loopt hij, rillend van de koude, over de dijk in de richting van waar het licht brandde, dat plotseling is uitgegaan. De bewoners van de boerderij zijn zeker naar bed gegaan. Plotseling beseft hij dat is een goede beschikking Gods geweestals het licht tien minuten eerder was uitgegaan, zou hij de dijk niet levend hebben bereikt. Met moed gaat hij voorwaarts. Als hij nu voor deze nacht maar onder dak kan komen en zijn natte plunje voor droge verwisselen, hoe dankbaar zou hij dan zijn Iets donkers daagt op. Dat moet de hoeve zijn, waar het licht uitstraalde. Het blijkt slechts een klein huis te zijn, niet bepaald een boerderij. Aanvankelijk vruchteloos klopt hij op de deur. Dan nog eens herhaald. En nog eens. Eindelijk vraagt daar binnen een barse stem, wie hem de nachtrust storen komt. „Ik ben doornat en koud en zou gaarne mij wat drogen aan de haard, of als dat niet kan, een droog plekje in de schuur", smeekt Jacob Heilman met bibberende stem. Hij staat inderdaad te klappertanden „Ik laat in mijn huis niet iedere vagebond toe en zeker niet in de nacht. Weet ik, wie je bent. En een schuur heb ik niet. Ik ben geen boer, maar een arme dagloner. Zie, dat je in het dorp komt, ik hou er geen herberg op na." „Och, man, doe open alsjeblieft", smeekt Zijier. „Ik kom te voet van de overkant en ben nauwelijks de dood ontkomen. Hier sta ik nu, doornat en geheel verkleumd. Ik zal voor u uw moeite ruimschoots betalen." „Betalen Ja, ja, dat moet je geloven En jij zou bij dit weer de Schelde zijn doorgekomen Vent, maak dat je grootje wijs, als je die hebt. Nee, loop maar verder, hoor. Ik doe niet open." Binnen wordt dan nog wat gemompeld. En schreden verwijderen zich. In de kou, voor de gesloten deur, terwijl de sneeuw neerdwarrelt, staat de vluchteling, aan de wanhoop ten prooi. In een onbekende streek, niet eens wetend welk dorp in de buurt ligt en hoe ver het is. Dit is de eerste keer, dat hem hulp geweigerd wordt. Moet dat dienen, zo flitst het door hem heen, om van alle menselijke hulp af te zien en zijn betrouwen alleen op God te stellen „Help Gij mij dan, Here", smeekt hij. „Gij hebt mij tot nu toe geleid en wonderbaarlijk gered. Doe het nu ook verder. Gij weet, hoezeer ik Uw hulp nodig heb." Dit gebed verkwikt hem. En hij gaat verder, de lange weg op. Maar zijn benen wegen als dieplood. Hij beseft, dat zij weldra alle dienst zullen weigeren. Hij is door en door vermoeid. Zijn hoofd bonst. Hoewel hij alle moeite doet, zich warm te houden door zo snel mogelijk te gazn of zijn handen en armen met kracht tegen het lijf te slaan, het gelukt hem niet. Eerst heeft hij van inspanning en angst sterk gezweet, nu doet zijn eigen natte kleding hem hui veren. Tot op 't hemd is hij doornat O, waar een bed te vinden, waarop hij zijn verkleumde leden kan uitstrekken Hij bespeurt niets dan de weg, waarop hij loopt en waarop de sneeuw valt. En links en rechts bouw- of weiland. En hoe ver is het naaste dorp Hij weet het niet. En zou men hem, doorweekt en beslijkt, wel ergens binnen laten De tijden zijn er niet naar, om ieder, die er om vraagt, gastvrijheid te verlenen, en zeker niet in het holst van de nacht. Heeft hij dat niet pas ervaren Het was hem duidelijk aan het verstand gebracht. En de man had niet helemaal ongelijk ook. Nog altijd snerpt de wind over de vlakte en jaagt de sneeuw hoog op. Naar zijn schatting is hij nu een half uur voortge strompeld. Hij kan niet meer. Zijn borst hijgt. Zijn polsen jagen. Weer iets donkers doemt op, terzijde van het weiland. Gelukkig weer een woning, achter een hek. Nog eens beproeven een onderdak te vinden, of hij bezwijkt op de weg. Maar het is geen woninghet is een hooiberg. Als het hem gelukt aan de andere kant van de windzijde een opening in de berg te maken, waarin hij schuilen kan, dan vindt hij in het hooi een gemakkelijk en warm bed en is gered. Het gelukt hem slechts ten dele, want het hooi is vast in elkaar geperst. Eindelijk dan is de opening zo groot, dat hij er, in half liggende houding, in zitten kan. Het uitgetrokken hooi spreidt hij over zijn voeten. Hij vleit het moede hoofd tegen de hooiwand en enkele ogenblikken later is hij in diepe slaap. Het is evenwel niet een verkwikkende slaap, die de spieren staalt en het vermoeide lichaam de krachten her geeft. Hij heeft één aanhoudend visioen van allerlei on bestemde, akelige toestanden. Hij vluchthij wordt voortgejaagd...... hij ziet soldaten, marechausseeshij hoort de stem van zijn vrouwhij worstelt in de zeevecht met de wassende vloedwonderlijke gestalte stuiven op hem afdaar is Nardus wegweg„Ga maar alleen hoor, ik ga terug", zegt de ruwe knecht van de veerman„Seldrement, seldrement", roept de boer, zich op de knie slaand zijn neef Jacob is toch een beste ventdie redt hem met gevaar van zijn levenHu, daar komt weer een golf... Aangstzweet komt zijn gelaat bedekken. Met een schrille schreeuw wordt hij opeens wakker en richt zich op, verward om zich hen ziend. Hij beseft, dat de nacht voorbij is het daagt in het Oosten, zij het nog flauw en onwezenlijk. Hij is duizelig, door en door stijf van de kou (Wordt vervolgd)

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1964 | | pagina 2