Uit de Gemeenten
Tranen in de Bijbel
KUNNEN WIJ ONZE
TELEVISIE AAN
„DE SLUIKER"
zal hun toch strijd gekost hebben. En
van die strijd kent iedere dominee iets.
De oude pastor in het boek Kinderen
in verstand en in boosheid" zal toch
heus nog wel een uitzondering zijn. Hij
vertelt van z'n huishoudster„Mijn
boeken gebruikt ze, om 's middags bij
de maaltijd de schaaltjes er op te zet
ten".
G. S. O.
Dat is een belangrijke vraag, waar
omtrent alleen maar te hopen valt, dat
iedere televisie-bezitter het belang er
van beseft. In het Kerkblad voor Noord-
Brabant en Limburg schrijft D. O. van
Noort daarover het volgende
Een gezin, waar nog geen televisie
toestel is, daar kijkt de grote massa een
beetje medelijdend tegen aan.
Wat moeten die mensen toch missen!
Laatst liet een jongen op catechisatie
zich uit zijn mond vallen „Dominee,
heeft u nog geen televisie
Hij keek me aan alsof hij mij niet
voor vol nam.
Nu is het heus niet mijn bedoeling
om in dit stukje allerlei kwaads van de
televisie te zeggen.
't Zou bovendien bij u de indruk kun
nen wekken „De druiven zijn zuur als
je er niet bij kan".
Eigenlijk zou ik wel een loflied op
de televisie willen zingen. Wat gaat de
wereld voor ons open in deze uitvin
ding Wat een pracht dingen kunnen
er zo maar je huiskamer binnen komen!
Grote mannen en grote gebeurtenissen
komen vlak bij je Ongekende moge
lijkheden, waar we vroeger niet over
gedroomd hebben
En toch is hier ook een „maar".
En toch dreigt hier ook een gevaar.
Dat zit niet in de televisie, maar in
de mens. Niet in de televisieknop, maar
in de hand, die de knop omdraait.
Niet in de televisiecamera, maar in
de mensen, die de televisiecamera be
dienen.
Neemt u eens een autobus.
Een pracht ding als een kundige
chauffeur achter het stuur zit. Maar
als er nu eens een kleine jongen achter
het stuur zat. Dan was datzelfde pracht
ding een doodsgevaarlijk ding. En zo
is het nu ook met de televisie. In de
meest letterlijke zin van het woord zit
ten daar maar al te dikwijls ook kleine
jongens aan het stuur.
Ik wil hier graag citeren wat ik eens
las van Dr. B. Rietveld. „Er is een kans,
en niet zo'n kleine, dat we ons aan de
televisie bedrinken. Speciaal wij, Cal
vinisten met puriteinen onder onze
voorouders. Wij hebben ons generaties
lang gehouden buiten de „wereld". Dat
kostte wel eens strijd. Maar wij hielpen
elkaar, ook op die manier, dat de pu
blieke opinie van onze kring een sterke
rem zette op wat we deden en aanza
gen. Wat dat betreft is de tijd sterk
veranderd. Dat weten we allen. En het
televisietoestel geeft ons nu de moge
lijkheid om ongecontroleerd kennis te
nemen van dingen, waarvoor we ook
nu nog geen stap buiten zouden ver
zetten.
Het is er net mee als vroeger met de
boeken. Wat men deed als men ergens
heen ging was niet te verbergen. Wat
men las onttrok zich aan de algemene
censuur."
Door de televisie is het nu zo, dat
ons volksdeel kennis neemt van veel
wat men vroeger meed. En dan is het
eerlijk gezegd zo dat er heel wat bij is
dat niet zo slecht is als wij dachten.
Daar is in de wereld nog meer goeds
dan we verwachtten. Soms voelen we
ons wel eens een beetje beschaamd bij
deze ontdekking.
Dikwijls zijn er echter dingen waar
bij je je niet op je gemak gevoelt. Maar
Bij Koningen
We zouden in de eerste plaats bij
een wenende David moeten stil staan.
Om allerlei redenen doen we echter
liever andere koningen voorgaan.
We willen dan aan Davids wenen
afzónderlijke aandacht schenken, voor
al ook, omdat we dan bespreken hoe
David in zijn psalmen, als dichter dus,
meermalen weent.
Spreken we in dit hoofdstuk niet over
David, we doen het weer wel over twee
andere figuren, ofschoon deze niet di
rect tot de koningen worden gerekend,
namelijk Palthi en Nehemia, de eerste
omdat hij tijdelijk met Michal, Davids
vrouw en Sauls dochter heeft samenge
leefd en de tweede om reden hij als
stadhouder over fuda iets van koninklij
ke glans vertoond heeft.
Een rouwende koning Achab.
,,En hij legde zich neer op zijn
bed, keerde zijn gezicht om en
wilde niets eten."
Achab scheurde zijn klederen,
deed een rouwgewaad om zijn
lichaam en vastte ja, legde zich
in rouwgewaad te ruste en liep
met lomen tred."
1 Kon. 21 4b, 27.
Een rouwende koning van Israël
Maar dan is er zeker wel een voorname
dode in zijn koninkrijk, waar hij om
rouwt. Ja, die is er inderdaad, want
Nabod is dood.
Niet zo maar gewoon dood, doch
vermoord. Koningin Izebel heeft hem
laten vermoorden. Achabs rouw heeft
hier wel mee te maken, doch 't is Na-
bods dood niet waar Achab om rouwt,
't Is hem best, dat Nabod dood is, al
had hij het zelf zo niet aangedurfd.
We hebben in koning Achab een
man, die teleurstelling maar moeilijk
hebben kan. Hij weet die niet te ver
werken. Als Nabod geweigerd heeft de
koning zijn wijngaard te verkopen, legt
de koning zich gemelijk op zijn rustbed
neer. Zijn vrouw moet hem komen op
beuren en belooft, dat de zaak voor el
kaar komt, hetgeen ook geschiedt.
Achab laat zijn vrouw haar gang gaan
en is naar het woord des Heren door
ja, anderen kijken er toch rustig naar
en die zijn ook „christelijk".
Daarom zal het nodig zijn dat men
innerlijk groeit. Een goed onderschei
dingsvermogen en een persoonlijk oor
deel zijn veel nodiger dan vroeger nu
alles zich zo maar in je huiskamer pre
senteert.
We zullen leren moeten met ons toe
stel om te gaan. En daarbij nooit moe
ten vergeten dat God ons ook ziet als
we naar de televisie zitten te kijken en
dat de tijd, die God ons geeft, te kost
baar is om hem te vermorsen.
Maar het gaat niet alleen om de tele
visieknop en hoe we die weten te han
teren. Het gaat niet minder om de tele
visiecamera en de mensen die de pro
gramma's verzorgen.
Elia gesproken, medeplichtig aan de
moord op Nabodhebt gij gemoord
vraagt de profeet aan de koning, nu,
ter plaatse waar de honden het bloed
van Nabod gelekt hebben, zullen de
honden ook uw bloed lekken. Ook van
Izebel wordt het doodsvonnis voorzegd:
de honden zullen Izebel verslinden aan
de voorwal van Jisreël.
Onmiddellijk na het sombere woord
van Elia volgt de spontane reactie van
de koning, terwijl Elia er nog iets van
ziet, neemt Achab een teken van rouw
aan, alsof hij zich toch nog distantieert
van de daad zijner vrouw. Hij slaapt
zelfs in rouwkleren en loopt als een
treurende in zijn paleis om en om.
Waarschijnlijk een tranenloos berouw,
maar door de Here opgemerkt en tegen
over Elia als verootmoediging aange
merkt, hoewel van echte bekering geen
sprake is.
't Is schijn, al zit hier wel geloof in
het komende oordeel achter. Achab
twijfelt niet aan Elia's profetiedeze
zal stellig vervuld worden. Hij kan in
tussen niet de moed opbrengen om met
de zonde te breken.
Vandaar dat dit berouw hem niet
baat, geen indruk maakt, ofschoon de
Here lankmoedig en genadig als Hij is,
uitstel van het vonnis verleent, 't Had
afstel kunnen worden als de koning
zich echt bekeerd had tot de Here,
maar dat is er niet bij. 't Is een waar
schuwing voor ons die het woord van
Joël kennen „Scheurt uw hart en niet
uw kleren en bekeert u tot de Here, uw
God. Want genadig en barmhartig is
Hij. lankmoedig en groot van goeder
tierenheid, berouw hebbende over het
onheil".
't Kan immers zo gaan als de psalm
dichter wist
Zover het west verwijderd is van
't oosten,
Zover heeft Hij, om onze ziel te
troosten
Van ons de schuld en zonden
weggedaan"
Helaas heeft Achab deze ervaring
niet gesmaakt.
Brouwershaven B. WENTSEL.
De afgod van onze tijd is de massa.
Wat trekt het publiek
Welk programma heeft de meeste
kijkers
De smaak van de massa bepaalt de
inhoud van de programma's.
Als we niet oppassen dan gaat ons
culturele leven en ons kerkelijk leven
daaraan ten gronde.
Alles en iedereen wordt gedwongen
om populair te doen.
Naar de smaak van het volk moet er
gepreekt worden en moet er geschreven
worden en moet er met de radio en
televisie worden omgegaan. De pers is
niet meer de „koningin" der aarde, maar
de slavin van de grote massa, die zich
in duizend bochten moet wringen om
het volk te behagen.
U zult begrijpen dat dit gevaar niet
minder de televisie bedreigt.
Televisie kan een zegen voor een
volk zijn als zij de smaak en het gevoel
van het echte schone en edele weet te
verheffen. Dan is zij een dienende ko
ningin. Maar zodra zij zich gaat richten
naar de smaak en de ethische normen
van de massa, wordt zij een vloek voor
ons volk.
Laten wij maar veel bidden voor de
mensen van de televisiecamera. Zij han
teren een buitengewoon invloedrijk in
strument en dragen een geweldige ver
antwoordelijkheid. God geve ons een
televisie, die niet kruipt voor de massa,
maar de massa dient.
Een televisie, die zich niet door de
massa laat omlaag trekken, maar die
de massa optrekt.
(Leidse Kerkbode)
Nieuwerkerk.
1Naar belofte kom ik nu weer terug
onder deze rubriek.
Ik groet de broeders en zusters in
Nieuwerkerk, Oosterland en Bruinisse,
en verdere lezers, na mijn reis naar
Palestina.
'k Blijf het een voorrecht achten, daar
te zijn geweest.
Veel dingen, die we al weten, verstaan
we iets meer wat schaduw is tegen de
hitte, wat water is voor de dorst, hoe
een weg afdaalt, hoe de Thabor juicht,
en hoe de bergen rondom Jeruzalem
zijn.
Echter de bodem van dit land betre
den zal op zichzelf niets baten. Want
onder Israël is zo weinig een geloven,
dat Jezus is de Christus. Nog zegt men:
„niet voor ons". Ze hebben Hem niet
aangenomen, van wie Mozes heeft ge
profeteerd
2. We gaan over tot de kerkelijke be
richten. In deze voorafgaande weken
is de H. Doop bediend aan het kind
van br. en zrs. HoogerlandFlikweert.
Ouders, vraagt veel naar de Here en
Zijne sterkte, om uw flink gezin groot
te brengen. Gefeliciteerd
Onze bejaarde zr wed. de BilHoo
gerland mocht terugkeren uit het zie
kenhuis En onze br. Johs Folmer wen
sen we veel sterkte en genade toe in
het ziekenhuis, hemzelf en zijn talrijk
gezin.
Tot zover ditmaal. J. H. B.
FEUILLETON
Vrij bewerkt naar P. Visser Jzn.
43)
„Ik begrijp alleen, dat ik mijn eigen dood op mijn ge
weten heb, als we hier langer blijven. Dat is van meer
betekenis. Recht uit, zeg ik je. Op dat licht af En gauw
ook. Anders ben je weg. De vloed zal niet lang meer weg
blijven. Ik groet je."
Enkele tellen later is de man verdwenen. En daar staat
Zijier in de verraderlijke stroom, in het holst van de
donkere nacht. Over enkele uren, hij, bewoner van de
zeekant, weet het, is deze hele vlakte een zee
Duizenden gedachten bestormen hem. Het angstzweet
breekt hem uit. Wat moet hij doen De knecht is weg.
Die kan hij niet meer volgen.
In Gods naam, dan maar vooruit. Recht op het licht
aan. Hij strompelt verder. Maar de wind wordt he
viger en het begint te sneeuwen, natte sneeuw, steeds
dichtere vlokken.
„Moed houden", fluistert hij zichzelf toe.
Nu weer een eind lopend, dan weer achteruit glijdend
nu eens wat vast zand onder de voeten, dan weer glib
berig slib. De fijne, scherpe sneeuwvlokken snijden hem
in het gezicht. Toch maar vooruit, op het lokkende licht
aan Het zal een strijd op leven en dood worden. Voor
uit. In de richting van het licht is het leven achter en
links en rechts van hem waart de dood, die zijn kille
hand al naar hem uitstrekt.
Hij komt voor een brede beek, gelukkig niet diep
het water stijgt hem niet boven de laarzen. Alweer voor
uit, moed gevat. Misschien is dit de kreek, die de knecht
zoeven bedoelde. Als dat zo is, is hij het ergste te bo
venWaar is het licht? O ja, daar. Hij heeft de goede
richting. Nu weer een hoger gedeelte een schor, met
zeewaterplanten begroeid. Goddank, hij komt dichterbij.
Hij schat het licht op een duizend meter afstands. Dan
heeft hij de vaste wal onder de voeten.
Maarhet „terrein" daalt weer sterk. Weer een
eind met dat glibberige slijkEn weer plassen zijn
voeten in het snel opkomende water. Het wordt dieper...
Zijn voeten zakken weg in de zachte bodemHij
hoort in de verte het bruisen van het opkomende water...
Schuimend vloeit 't langs zijn benenHet klimt tot
aan zijn middel... met zijn stok houdt hij zich staande
Tot opeens zijn voet een gladde steen ontmoetHij
glijdt uitvalt achterover in de wassende vloed
„Here, mijn God, help
Die kreet ontsnapt zijn borst. Reeds zwelgt hij een
teug van het zilte water in, maar hij worstelt tegen de
stroom en bindt met al zijn kracht de strijd tegen de
dood aan
Na een paar wanhopige pogingen gelukt het hem, zich
op te richten. Diep haalt hij adem en spuwt het zeewater
uit de mond.
VooruitVooruit
Maarwaar is het licht nu?
Zou dat nu net zijn gedoofd toen hij in het water lag
„Here, moet ik nu in deze nacht omkomen Sta
mij bijsta mij bijGenadige, barmhartige God
help mijred mij
Hij schreeuwt die woorden uit over het water en in
de aanwakkerende wind.
„Help mij, Here, of ik verga
Enkele minuten, die jaren lijken, gaan voorbij
Welke kant moet hij uitWaar is het licht
Hij wendt zich om
Daar, daar is het lichtje weer
„Here,' Here, dank. Help mij Laat mij niet vergaan
in het gezicht van de dijk
Met nieuwe moed bezield, probeert hij verder te gaan.
En het gelukt. Met de kracht der wanhoop, zonder te
denken, zonder te overleggen, waadt hij met grote stap
pen door het wassende water, dat hem al tot het middel
reikt, soms tot borsthoogte. Hij heeft ontzaglijke moeite
zich op de been te houden, maar met behulp van zijn
stok gelukt het.
De wind giert over de watervlakteDe sneeuw
snerpt hem in het gelaatMaar hij versaagt niet
De zucht naar levensbehoud verleent hem bovenmense
lijke krachtde Here wil zijn dood niet. Hij wil hem
tot zich brengenin deze angstnacht.
Hij voelt, dat hij klimtDe diepte vermindert
Nog enkele ogenblikken en hij is de gevaarlijke kreek
doorHij heeft weer vastere grond onder de voe
tenHij vliegt de drassige schor overdraaft nog
door een kleine ondiepe kreekvaste grond
stenende dijkhelling
Hijisgered
De sluiker van Cadzand valt op de knieën „Here, U
zij dank U alleen Gij, Gij alleen hebt mij gered Help
mij verder, mijn God en laat mij nooit, nooit Uw red
dende hand vergeten
Dan staat hij op, rillend van koude en druipend als
een natte poedel.
Hij zal op het licht af gaan. Daar zal wel een huis,
een boerderij zijn
Het licht verdwijnt plotseling.
HOOFDSTUK XVII.
Een dik half uur lopen van de plaats, waar Zijier is
beland, ligt het dorpje. Vóór het dorp wordt bereikt,
moet een molen worden gepasseerd. Het is de molen van
Freek Wenberg, die met zijn zoon Dirk het bedrijf be
heert. In de molenwoning leeft ook nog grootmoeder
Wenberg, die bijna zeventig jaar is, een krasse vrouw
nog. Met het gezin van haar zoon gebruikt zij alleen de
maaltijden voor de rest woont zij op zichzelf in het
grote huis.
Ieder in het dorp noemt haar Moeder Wenberg. Zij is
een zeer geziene figuur. Men zou haar ook kunnen noe
men een „moeder in Israël", want zij is niet alleen een
diep-gelovige vrouw, maar is ook vriendelijk voor en
meelevend met iedereen. Zieken weten haar te waarde
ren, want zij bezozekt hen regelmatig. Wie raad nodig
heeft, kan bij haar terecht. En niemand, die verdriet
heeft, keert ongetroost van haar terug.
(Wordt vervolgd)