eeuwóe
3£erkbocle
DE NAAM (des Heren)
ALS EXPORTARTIKEL
Onze Predikanten
pinksierkriiiek op zondag 10
19e JAARGANG No. 18
6 NOVEMBER 1964
OFFICIEEL ORGAAN TEN DIENSTE VAN DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND
Redactie: Ds. W. H. Gispen, Terneuzen; Ds. B. Wentsel, Brouwershaven; Ds. G. van Wilgenburg, Middelburg.
Correspondentie-adresLittooij Olthoff, Spanjaardstraat 47, Middelburg.
MedewerkersJ. A. van Bennekom, MiddelburgDr. A. J. Boom, VlissingenDs. M.V. J. de Cxaene, Baarland;
Drs.
A. Ëlshout, KoudekerkeDs. W. Kats, GoesDs. A. G. Kornet Vlissingen
„ik worstel C. Kraan, VlissingenDs. G. S. Oegeraa, Arnemuiden Ds. D. Ringnalda, Middelburg
en ontkom- Drs. J. Vlaardingerbroek, Ermelo.
Abonnementsprijs
3,50 per halfjaar
bij vooruitbetaling
Advertenties
15 cent per mm.
Bij abonnement lager
Losse nummers 15 cent
Drukkers-Uitgevers
Littooij Olthoff
Spanjaardstraat 47
Middelburg, tel. 24 38
Giro no. 4 22 80
Mogelijk is iemand ergens van oor
deel, dat dit zeggen en spreken over
de naam des Heren als exportartikel
wel wat eigenaardig om niet te zeggen
wel wat oneerbiedig is. Ik ben evenwel
van gedachte, dat dit niet zo is. Ja, ik
wil het zelfs nog wel uitgebreider aan
duiden dat de Naam ons ten gebruike
is gegeven en dus een gebruiksvoor
werp is.
Ik meen ook, dat we daarom het der
de gebod hebben ontvangen ontvan
gen juist om met de Naam voorzichtig
om te gaan en die niet zo maar, dom
weg, onnadenkend te gebruiken Mis
bruikt geenszins de Naam des Heren.
In Leviticus 24 11 waar sprake is
van de vloeker die met de dood gestraft
wordt, staat eenvoudigweg alleen De
Naam d.i. dan de naam des Heren.
Lezen we Exodus 3:6, 15 en 16, dan
spreekt de Here van Zichzelven als van
de God van Abraham, de God van
Izaak, de God van Jacob. Dit dan te
genover Israël (Mozes). In vers 14
komt dan een naamsverandering schijnt,
maar het niet is. Daar komt de Naam
,,Ik ben, die Ik ben" voor de dag. Mo
zes moet zich zo legitimeren tegenover
Israël ,,Ik ben heeft mij tot U gezon
den". Nu is het mijn bedoeling niet
hier verder op in te gaan, hoewel er
stof te over voor aanwezig is. (Men
zie b.v. het mooie boekje van prof.
Koole over de tien geboden.) 't Gaat
me om iets anders.
Door sommigen wordt wat men in
zekere zin een toedekken van de naam
des Heren zou kunnen noemen, ver
dedigd. Kijk, als Mozes naar de Farao
moet, stelt hij zich voor als komende
van de God der Hebreën, en zegt hij
niet te komen in de naam van ,,Ik ben".
De naam is derhalve slechts voor Is
raël.
De Naam is voor intern, voor intiem,
voor privé gebruik van de Jood. Inder
daad ging het latere Israël zover, dat
de Naam slechts voor het tempelgebruik
bestemd was. De Naam was dan voor
Israël in tent en tabernakel voor Gods
volk in huis en heiligdom. Men kwam
er niet mee naar buiten sprak er zo
met anderen niet van. Hier is een om
hulling en omtuining, die tot in onze
tijd doorgaat, 'k Heb dit wel eens on
dervonden toen ik in Amsterdam een
joods heer naar een afkorting in een
Hebreeuws opschrift vroeg. Wel, zo
zei hij, dat is de naam van de Eeuwige.
Hij sprak het Jahwè niet uit. M.a.w.
gezegd zou dus de jood niet gesproken
willen hebben van de Naam als ge-
bruiks- en exportartikel.
't Is een opvatting waarin dan de
jood niet alleen staat. In de jaren der
mannen-broeders is het in de Tweede
Kamer betoogd, dat men met de naam
Gods zuinig moest zijn en deze niet ge-
(Slot)
Waar ik in het vorige artikel vooral
op wilde wijzen was ditZouden we
alleen in het geval van zeer duidelijke
straffen moeten zeggen, dat de Here
die doet komen, en zouden we in alle
andere gevallen, als kinderen van God
in nood en ellende geraken, die hand
des Heren moeten uitschakelen, om al
léén te spreken over de barre macht
van de duivel
Dit zou absoluut onjuist zijn
Er zit voor mij in de „leer" van de
pinkstergroepen over ziekten en ellende
bruiken in de politiek b.v. Eén der
Leidse hoogleraren die men als liberale
afgevaardigde opzettelijk naar de ka
mer had gestuurd terwille van Kuyper
tegen wie eenvoudiger lieden niet op
konden, prof. van der Vlugt, haalde
Psalm 25 aan, waar deze spreekt of
zingt van „Gods verborgen omgang
vinden zielen waar zijn vrees in woont".
Zulk spreken oordeelde liberalist en
socialist nu eens echt vroom, maar de
mannen-broeders namen het niet.
Ze wisten wel, dat Gods tegenlig
gers van wat naam en herkomst ook,
ongodisten noemde Da Costa ze, het
altijd zo stelden, dat Gods naam te
heilig zou zijn voor het profaan gebruik
en geen exportartikel. Vandaar dat ze
alom Gods wagens van de heirbanen
der wereld waar ook, wilden weg heb
ben. Maar, zoals gezegd, dat namen
de mannen-broeders nietze gaven hier
geen kamp. Ze hebben zulk spreken
onder vrome schijn manmoedig weer
staan, het welk ons ten voorbeeld mag
zijn. Zo b.v. als men smalend spreekt
van verzuiling als van een minderwaar
dig bedrijf, waar een zinnig mens on
mogelijk aan kan meedoen. Men wil die
verzuiling niet omdat men een verschui
ling van de Naam bedoelt. De Naam
moet schuil gaan in de practijk van het
dagelijkse leven de Naam moet niet
in de openbaarheid komen, maar in het
verborgen blijven.
We menen evenwel het juist anders
te moeten stellen. Geen omsluiering,
maar ontsluiering. We moeten het gor
dijn wegtrekken van voor de stenen ta
fel van Gods wet, zoals de Naam klaar
en duidelijk wordt gezien en gelezen
met eerbied en niet domweg gebruikt,
maar gebruikt. Geen omhulling in tent
en tabernakel, huis en heiligdom, maar
op de publieke markt des levens. De
Naam moet in het volle licht schitteren,
zoals in de stad de neon-letters der
reclame.
En dan zal de Naam moeten genoemd
worden in verband met Jezus Christus
die in Zijn hogepriesterlijk gebed be
lijdt „Ik heb hun Uw Naam bekend
gemaakt en zal hem bekend maken".
Het is de ere der mannen-broeders ge
weest dat ze hier naar hebben gestaan
en voor de eer van de Naam zijn op
gekomen een ere, die op hen terug
gevallen is naar het woord des Heren
die Mij eren, zal Ik eren.
God heeft ons Zijn naam niet ge
geven om deze ergens op de een of
andere manier op te bergen, desnoods
in een gouden monstrans, maar om, hem
te gebruiken en uit te roepen in heel
de wereld, als de énige naam ons ter
behoudenis en om te dienen en te eren
gegeven.
Brouwershaven B. WENTSEL.
een grote onduidelijkheid. Tot nu toe
heb ik nog in geen enkel geschrift van
die zijde daarvoor een oplossing kun
nen vinden.
Hoe zien zij eigenlijk de macht van
de duivel
Het schijnt, dat zij die zien als een
zelfstandige, boze macht, naast en te
genover die van God. Wie ziek is be
vindt zich in die boze macht, maar hij
kan daaruit door die andere Macht ver
lost worden. Zieke gelovigen bevinden
zich dus nog in de boze macht. Totdat
zij door de hand des Heren daaruit
verlost worden, zullen ze moeten zeg
gen (als ze het onder woorden kunnen
en willen brengen), dat dit leed hun
door de hand van de duivel toegebracht
wordt.
Wanneer een gelovige ziek is, en in
die nood ongelukkigerwijze niet meer
kan geloven, dat óók ziekte ons van
Gods vaderhand toekomt, nu, dan is de
volgende stap, dat hij de hand van de
duivel rondom zich voelt klemmen.
Stél nu, dat dat waar was hoe
ter wereld zou hij dan in de macht van
de duivel terecht gekomen zijn
Ik kan in bepaalde gevallen accep
teren, dat de duivel een gelovige leed
doet. Mits daarbij duidelijk uitkomt,
dat de duivel ook dan, evenals bij Job,
aan banden gelegd is, en niet verder
kan gaan dan Gods vaderhand toelaat.
Gods vaderhand doet dan tóch zijn
werk.
Maar van een vaderhand in zulke
noodsituaties wil br. Zweers, en velen
met hem, niet weten. Dan blijft dus al
leen maar over de onbegrensde macht
van de duivel. We moeten door Gods
hand daaruit verlost worden, best
maar zolang die verlossing niet een
vaststaand feit geworden is, bijv. door
genezing uit ziekte, bevindt de gelovige
zich in de duivelse macht, en Gods va
derhand is verre van hem.
Ik herhaal mijn vraag Hoe komt een
gelovige vanuit Gods vaderhand in de
hand van de duivel terecht
Ik kan het antwoord van de „pink
sterbroeders" niet weergeven, doordat
zij, in hun zeer eenzijdig redeneren,
deze vraag nog nooit ter berde ge
bracht, laat staan beantwoord hebben.
Op grond van de bijbelse gegevens
is er echter wél een antwoord op te
geven. Wie het geloof in Gods vader
hand loslaat, komt terecht in een on
bijbels, onoplosbaar en troosteloos ge-
dachtenspinsel.
Natuurlijk heeft br. Zweers geens
zins de bedoeling gehad om de Bijbel
geweld aan te doen. Integendeel In
de pinksterbeweging wil men de Bijbel
zonder meer laten spreken, en ik ben
er van overtuigd, dat ook br. Zweers
deze bedoeling heeft gehad.
Men kan vragen, waaraan het dan
te wijten is, dat de resultaten van deze
bijbelstudie zo weinig aan de verwach
tingen beantwoorden. Het antwoord
zal wel moeten zijn, dat deze broeders
en zusters, zoals wij allen, gestuit zijn
op het onbegrijpelijke van Gods han
delen. De werkelijkheid van ziekte en
nood is niet te loochenen, maar de
brandende vraag is, hoe God daarmee
iets te maken kan hebben
Op dat punt moet geconstateerd wor
den een te weinig luisteren naar de
Heilige Schrift, hoezeer men ook aan
de waarheid en de onaantastbaarheid
van de Bijbel wil vasthouden. Hier
hebben mensen er zich aan gewaagd,
om het handelen van God te gaan
rechtvaardigen. Ze hebben zich bezig
gehouden met het probleem van de
Theodicee. Dat is op zichzelf niets bij
zonders, want dat doet iedere gelovige.
Maar het wordt een uiterst gevaarlijke
bezigheid, wanneer men zich daarbij
niet zeer nauw aan de Schrift houdt.
In de pinksterbeweging is men aan
de gevaren niet ontkomen. Men heeft
zich van de Bijbel verwijderd door te
stellen, dat God niets met de ellende
te maken kan hebben. Je krijgt dan
déze situatie Wij kunnen ons niet
voorstellen, dat God iets met de ellen
de te maken zou künnen hebben, en
daarom verkondigen wij, dat Hij er
niets mee te maken hééft, maar dat alle
nood van de duivel afkomstig is.
Zo iets klinkt nogal aanvaardbaar
En het lijkt dit vóór te hebben, dat we
ons niet meer met het moeilijke vraag
stuk van de verhouding tussen God en
het leed behoeven bezig te houden. We
stellen dan eenvoudig, dat er géén ver
band bestaat, en we hebben Gods han
delen gerechtvaardigd en gereinigd van
een blaam, die menselijke kortzichtig
heid er op zou kunnen werpen.
Het is echter onaanvaardbaar, omdat
de Bijbel een andere taal spreekt. In de
Bijbel worden de problemen niet over
het hoofd gezien. Telkens weer lezen
we over mensen, die het moeilijk gehad
hebben met de wegen, die God voor
hen had uitgekozen. Maar een simpele
theodicee, waarbij God gerechtvaardigd
wordt door de stelling, dat Hij niets
met het leed te maken heeft, aangezien
het van duivelse oorsprong is, vinden
we in de Bijbel niet.
Enerzijds zegt de Bijbel, dat God
Zich niet vergist. „De HERE is recht
vaardig in al Zijn wegen(Psalm
145: 17).
Anderzijds wordt in het geheel geen
poging gedaan om voor de méns aan
vaardbaar te maken, wat door hem niet
begrepen kan worden. Wij künnen
Gods regering niet begrijpen. Rondom
Hem zijn wolken en donkerheid"
(Psalm 97 2). Maar dat onbegrijpe
lijke mag ons nooit doen twijfelen aan
de wijsheid of de rechtvaardigheid van
God. De dichter van Psalm 97 voegt
aan zijn woorden onmiddellijk déze
toe Gerechtigheid en recht zijn de
grondslagen van Zijn troon".
Ondanks de raadselen zal de gelo
vige moeten belijden ,,Hij is mijn rots
steen, en in Hem is geen onrecht"
(Psalm 92 16)
In het eerste artikel van deze serie
heb ik aangekondigd, dat we de be
wuste zin uit Zondag 10 nog eens sa
men zouden lezen.
Ik geloof, dat we er niet veel aan
behoeven toe te voegen of te verdui
delijken.
Wij lezen, en het is onze geloofs
belijdenis, op grond van Gods Woord:
dat loof en gras, regen en droog
te, vruchtbare en onvruchtbare jaren,
spijze en drank, gezondheid en ziekte,
rijkdom en armoede, en alle dingen niet
bij geval, maar van Zijn vaderhand ons
toekomen"
A. G. KORNET.
I
Niet, dat mijn ouderling en ik af
scheid van elkaar genomen hebben.
We moeten in de komende weken nog
al eens samen op stap. Naar de ouder
lingencursus, naar de ouderlingencon
ferentie. Men zal ons keer op keêr bij
elkaar zien. Waar ouderlingen confe
reren, kunt U ook de predikanten vin
den.
Omgekeerd is het niet zo. De pre
dikanten zijn op hun conferentie onder
elkaar. Entre nous zegt de Frans
man. U zult dat de dominee's graag
gunnen. Ze zijn zo weinig van en bij
elkaar, ze moeten ook eens in eigen
clan zijn.
De conferentie was in Goes, in Ho
tel Centraal. Daar waren de Zeeuwse
predikanten bij elkaar. U weet er is
één keer in het jaar de grote predikan
tenconferentie in Utrecht. Die wordt
te massaal. Je spreekt vijftig collega's,
maar je hebt ze eigenlijk niet gespro
ken.
Nu, in Goes zaten we knus bij el
kaar. Haast bij elkaar op de knie. Bij
elkaar gepropt in een klein zaaltje.
Maar herders kunnen ook makke scha
pen zijn, en de conferentie is zeer
vreedzaam verlopen.
Het was echt Zeeuws, echt royaal.
Zeeland ligt onder de naam, dat er
goed voor de predikanten gezorgd
wordt. Nooit aan de krappe kant. Hul
de aan de Particuliere Synode van Zee
land, die deze conferentie financiëel
verzorgt.
We waren er eens echt uit en eens
echt in. Och, elke predikant heeft nog
z'n studie-idealen. Maar de rompslomp
van het pastorale leven hangt vaak als
een ijzeren gordijn voor de boekenkast.
Je kunt zo moeilijk uit alle beslomme
ringen komen, en je boeken gaan je
aanklagen. Zaten er geen doctorandi
op de conferentie, die de promotie naar
het oneindige verschoven hebben Dat