eeuwóe.
3£erkbocle
TWEE TEKSTEN
„ECCLESIAM SUAM"
Ethiek van het verkeer
OVER HET TENTLEVEN
BI] JOHANNES
19e JAARGANG No. 9
4 SEPTEMBER 1964
„Ik worstel
en ontkom"
OFFICIEEL ORGAAN TEN DIENSTE VAN DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND
Redactie: Ds. W. H. Gispen, Terneuzen; Ds. B. Wentsel, Brouwershaven; Ds. G. van Wilgenburg, Middelburg.
Correspondentie-adresLittooij Olthoff, Spanjaardstraat 47, Middelburg.
MedewerkersJ. A. van Bennekom, MiddelburgDr. A. J. Boom, Vlissingen Ds. M. V. J. de Craene, Baarland
Drs. A. Elshout, Koudekerke Ds. W. Kats, Goes Ds. A. G. Kornet, Vlissingen
Dr. P. C. Kraan, VlissingenDs. G. S. Oegema, ArnemuidenDs. D. Ringnalda, Middelburg
Drs. J. Vlaardingerbroek, Ermelo.
Abonnementsprijs
3,50 per halfjaar
bij vooruitbetaling
Advertenties
15 cent per mm.
Bij abonnement lager
Losse nummers 15 cent
Drukkers-Uitgevers
Littooij Olthoff
Spanjaardstraat 47
Middelburg, tel. 24 38
Giro no. 4 22 80
De vacantietijd vestigt steeds weer
en al meer onze aandacht op het wo
nen in tenten. Men behoeft maar even
in de natuur te vertoeven en men ziet
hoe velen in tenten onderdak zoeken.
Kijk maar naar de campings, waar dicht
opeen geplaatst, het uitgaande publiek
zich schikt in het tentverblijf om er be
schutting te zoeken tegen eventuele
regenbuien en zelfs op het strand nog
afweer tegen al te felle zonnestralen
begeert.
Tot in de stad toe kan men kinderen,
gevolg gevend aan een zekere imitatie
drift, tenten zien maken van oude kle
den, dekens enz. We hebben het in
onze jeugd toen nog niet iedereen uit
ging, zelf allicht ook in deze verbeel
ding en namaak als vacantie-geneugt
gezocht. Je idealiseerde ditje deed
net alsof het echt was. 't Zit er blijk
baar bij ons in om het heerlijk te vin
den om de hoge, enge flatwoning, het
stenen of betonnen huis te ontvluchten
en tijdelijk in de tentwoning te bivake
ren.
't Is begrijpelijk, want men huist dan
weliswaar met vele honderden op een
en dezelfde plaats, maar heeft toch iets
aparts. Men is niet met zes buren of
meer op een trappenhuis aangewezen,
hetgeen een gevoel van onafhankelijk
heid geeft. Goed, daarover niet meer
iedereen kan zich dit indenken.
De mensheid heeft het al vroeg in
tenten gezocht. Na holbewoner te zijn
geweest, nam de mens de tent in ge
bruik. Hij werd tentbewoner, zoals we
lezen in Genesis 4 20 ,,Ada baarde
Jabal deze werd de stamvader van de
bewoners -van veehoederstenten". De
Nomaden, die hier bedoeld zijn, leven
niet in holen, maar in tenten van geiten
huiden. Letterlijk staat er „tenten van
vee" en het wijst op een bepaalde leef
wijze van een groep mensen in een ten
tenkamp. D.i. dan niet een wit tenten
kamp, zoals men soms leest, maar het
zijn zwarte tenten.
Het is geen wonder dat de Schrift
op tal van plaatsen over tenten spreekt,
zowel in letterlijke zin als figuurlijk.
Ik laat dit nu daar, omdat het me te
doen is om een tweetal plaatsen waarin
Johannes over de tentidee handelt. Ik
bedoel Joh. 1:14 en Openb. 21 3,
teksten die ik hier even afschrijf ,,Het
Woord is vlees geworden en het heeft
onder ons gewoonden ,,Zie, de
tent van God is bij de mensen en Hij
zal bij hen wonen
De vertaling van Joh. 1:14 door het
woord „gewoond" camoufleert voor de
doorsnee Bijbellezer het feit dat hier
van de tent sprake is. Als men wat
ouder wordt, beleeft men het merk
waardige feit dat oude en lang bekende
opmerkingen als nieuw worden door
gegeven. Dit geschiedt stellig te goeder
trouw en behoeft niet als plagiaat te
worden becritiseerd.
Zo maakte een halve eeuw geleden
de oude prof. L. Lindeboom op een
van zijn colleges exegese Nieuwe Tes
tament zijn studenten er reeds opmerk
zaam op dat men hier juister kon ver
talen heeft onder ons getabernakeld
of zijn tent opgeslagen.
In „Bijbelse verkenningen", een het
vorig jaar verschenen boek, lees ik nu
in een hoofdstuk over de priester-pro
feet Ezechiël „Het is belangwekkend
om te zien, dat men voor Gods „wo
nen" te midden van Israël niet het ge
wone woord jaschab heeft gebruikt,
maar het oude Nomadenwoord „scha
kan", dat kamperen betekent. God
woont in de hemel, maar Hij „tent"
onder Zijn volk".
In het Nieuwe Testament sluit Jo
hannes 1 14 zich bij deze onderschei
ding aan het vleesgeworden Woord
heeft onder ons „zijn tent opgeslagen"
staat er letterlijk. Een bewust verband
met Ezechiël vinden we in de Open
baringen, waar deze profetisch-pries-
terlijke visioenen opgenomen worden in
de Nieuwtestamentische schatologie,
21 2^3.
Nu is hier voorzichtigheid geboden
en nauwkeurigheid vereist, omdat de
tentidee niet in de eerste plaats het
voorbijgaande aanduidt in Joh. 1 14.
Prof. Grosheide schrijft in zijn kom-
mentaar een tent opslaan kan hier
niet gebruikt zijn om het voorbijgaande
van de incarnatie de vleeswording
zelf aan te duiden, want het Evangelie
doet ons de vleeswording als iets blij
vends kennen. Johannes wil zeggen
de Logos, die God is, heeft een tijd
lang willen wonen onder ons, die men
sen zijn. Het volk Gods is voor de
Apostel als een tent. Het vleesgewor
den 'Woord heeft zich in de gemeente
geopenbaard.
De verschijning in de Logos in Jezus
Christus op aarde is voor ons die in de
hemelvaart geloven, inderdaad wel van
tijdelijke aard,' maar dit wil niet zeggen,
dat het kamperen of tabernakelen van
God gezegd steeds het tijdelijke aan
duidt. Zeker is dit niet het geval in
Openbaringen 21:3: „en Hij zal bij
hen tabernakelen of wonen".
Daarmede wordt geen tijdelijk ver
blijf aangeduid, vgl. Jes. 33 20 16:5,
maar gesproken van het ruime, en luch-
te, en vrije, wonen, vgl. Jes. 54 2.
Het volkomen zich met Zijn volk
verenigen wordt er door aangegeven.
We mogen nu concluderen tot twee
gedachten in de tentidee bij Joh.. Het
tijdelijke tenthuis in Joh. 1 14 en het
blijvende in Openb. 21:3.
Paulus bedoelt in 2 Korinthe 5 1
het tijdelijke tenthuis ziende op ons
aardse bestaan, het menselijke leven op
Paus Paulus de Vide heeft zijn eer
ste wereldbrief aan de rooms-katholieke
wereld gezonden. Deze brief handelt,
zoals uit de eerste woorden blijkt, over
de kerk. De paus heeft in deze niet
willen vooruit lopen op het concilie dat
nog steeds bezig is, of liever straks op
haar eerste samenkomst begint, met het
onderwerp „De Kerk". Toch is er een
zaak die de paus wel heeft aangeroerd
en waarover men eigenlijk op het con
cilie nog aan het praten was nl. over
het primaatschap. Dit wil de paus voor
alles veilig stellen, „niet zozeer hierom,
zegt. hij, omdat de r.k. kerk zonder de
paus zou ophouden te zijn wie ze is,
maar vooral omdat zonder het opper
ste, doeltreffende en beslissende her
dersambt van Petrus de eenheid der
kerk aan scherven valt". In dat verband
spreekt de paus ook van „het ere- en
jurisdictieprimaat, dat Christus aan de
apostel Petrus heeft geschonken en dat
wij hebben geërfd".
Al met al heeft de paus dus hier „op
zijn zachtst uitgedrukt" het concilie er
op gewezen dat zij van het primaat
schap zal moeten afblijven. Het wil ons
voorkomen dat de paus hier op aan
dringen van de conservatieve vleugel
zijn stem heeft laten horen, maar ook
zien we hierin de diplomaat, die Paulus
VI is, aan het werk. Nu is alles nog
rustig, nu kan hij spreken vooraleer
men definitief aan het schema „de
kerk" begint, nu kan hij ook met 'n
vingeraanwijzing laten zien waar het
volgens hem om gaat. Als diplomaat
geeft hij degene die zeggen dat het
primaatschap in de roomse kerk niet
essentieel is gelijk Rome zou ook, zon
der de paus, de ware kerk zijn, maar,
zo voegt hij er onmiddellijk aan toe,
omwille van de eenheid is hij er nodig.
Men heeft van protestantse zijde
deze wereldbrief 'n stap achteruit ge
aarde, terwijl in Lukas 16:9 sprake is
van de eeuwige tenten.
Misschien heeft iemand al wel bij
zichzelf gezegd waarvoor de uitstalling
van deze geleerdheid in de kerkbode
toch wel dient Nu, in de eerste plaats
tot goed verstaan van de Schrift en het
gebruik van de tentidee bij Johannes.
Maar in de tweede plaats omdat dit
van betekenis is voor de practische be
leving dezer gedachte.
Door een gereformeerd schrijver is
ergens de gedachte gelanceerd dat wij
mensen hier op aarde tot taak hebben
zouden ons een paradijs te scheppen.
Het tegenwoordige leven zou vooral
onze aandacht moeten hebben en dat
van Johannes in diens Openbaring van
die gouden straten in die stad met pa
relen poorten, och d.i. wel mooi, maar
daar hebben nu zo weinig aan.
Ik dacht nu dat dit te weerleggen is
door op de uitwerking van de tentidee
bij Johannes naar bovengestelde aan
wijzing te letten. Het is volgens de
Schrift echt christelijke levenskunst om
beide zijden in het oog te houden. Zo
wel het tijdelijke als het eeuwige is
van belang. Daarop te letten is chris
telijke roeping, is van Godswege ge
boden. Merkt iemand nu op dat dit
dus een zoeken van zekere evenwichts-
houding is dan moge worden opge
merkt, dat wij weinig of liever uit en
van ons zelf daar heel niet toe bekwaam
zijn. Onze bekwaamheid is uit God en
de beleving van de tentidee naar Jo
hannes is gave des Heiligen Geestes,
zoals deze Apostel er door de kracht
des Geestes ook zelf naar gestaan en
door Geestes leiding ook over geschre
ven heeft tot onze lering en vertroos
ting.
Ten slotte moge ik verwijzen naar
het bekende woord van Paulus' in 2
Korinthe 4:18: want het zichtbare is
tijdelijk, maar het onzichtbare is eeuwig,
hetgeen te bedenken in deze tijd van
welvaart, niet overbodig is.
Brouwershaven B. WENTSEL.
noemd, ik kan het niet zo zien. De paus
heeft hier weer een en andermaal ge
zegd waar het binnen Rome om gaat,
nl. om het al of niet aanvaarden van
het primaatschap. Of dit dan het enige
punt is waarmede we met Rome ver
schillen Zeker niet, maar het is wel
'n kardinaak punt, het is wel 'n punt
die tal van konsekwenties met zich
mede brengt. Het houdt immers in dat
inzake geloof en etiek, niet maar de
Bijbel, maar de paus het hoogste woord
krijgt. Het geweten, de vrijheid van de
christen houdt op alleen af te hangen
van Gods Woord doordat er 'n ander
is die ingrijpt om te zeggen „hoe het
moet". Of dit soms niet gemakkelijk is
hoor je wel eens van protestantse zijde
vragen. Gemakkelijk misschien wel,
maar de weg die Christus ons te gaan
geeft is geen gemakkelijke weg, maar
'n moeilijke, omdat niet 'n ander onze
verantwoordelijkheid moet dragen, maar
wijzelf. En dit wordt in dit geval zeker
niét gedaan.
M. V. J. d. C.
Deze zomer is de verkeersintensivi-
teit op de Europese wegen sterker ge
weest dan ooit te voren. Twee dingen
treffen ons daarbij dat het zo goed
gaaten dat het zo verschrikkelijk
is wanneer het niét goed gaat. Het gaat
over het algemeen goed. De statistie
ken, die wij onder de ogen krijgen zijn
in de regel gericht op het aantal onge
vallen. Wanneer men statistieken zou
maken (men behoeft de bestaande maar
om te keren, zoals men een negatief
neemt van een foto) van alle reizen
langs de weg, die vlot en zonder onge
vallen van betekenis verlopen, zou men
komen tot zeer hoge percentages en
astronomische getallen, wat het aantal
afgelegde kilometers en het aantal rei
zigers betreft. Met alle aandacht voor
het verschrikkelijk leed van door ver
keersongevallen getroffenen (ik kom er
op terug) is er ook reden om respect
te hebben voor wat er door de verant
woordelijke mensen op het terrein van
het verkeer, door regering, politie en
wegenbouwers, al is gepresteerd om het
veelvuldig reizen en trekken langs de
wegen mogelijk te maken. Men kan
natuurlijk een zuur gezicht zetten en
het trekken van zovelen volkomen over
bodig vinden en verklaren uit een in
nerlijke onrust. Het zal ook wel waar
zijn, dat velen alleen maar in beweging
willen zijn, zonder dat zij werkelijk zien
en opmerken. Maar even waarschijnlijk
wordt toch ook de geestelijke horizon
van velen verruimd. Als het waar is
dat wij de eeuwige kracht en goddelijk
heid van de Schepper uit de werken
van Zijn handen met het verstand
doorzien (en zó zegt het de Schrift in
Rom. 1), dan is het de moeite waard,
dat de mogelijkheid voor velen gescha
pen is om deze werken te gaan zien.
Daarom behoor ik niet tot de mensen,
die in het algemeen zouden adviseren
de auto's te verkopen en liever thuis te
blijven teneinde de wegen te ontlasten
van te veel drukte. Men kan ook te
bang zijn. Helemaal zonder enig ge
vaar is het leven en de uitgang nooit.
Zo is het ook nooit geweest. In bijbelse
tijden waren er geen auto's, maar wel
leeuwen. Denk maar aan Simson. Al te
grote angstvalligheid, die een mens er
toe brengen kon dan maar liever thuis
te blijven, wordt door de spreukendich
ter niet geprezen, integendeel hij ver
denkt zo'n angstvallige van luiheid, een
luiheid, die het gevaar op de weg
slechts als voorwendsel gebruikt „De
luiaard zegter is een leeuw op de
straat, ik moest eens op het plein ge
dood worden!" (spr. 22:13).
Dit neemt natuurlijk niet weg, dat
volle aandacht gegeven moet worden
aan de verschrikking van het verkeers
ongeval. Wie een langere rit maakt
langs de wegen van Europa komt stel
lig wel hier of daar de tekenen van
ongevallen tegen. Het bekende beeld
van een groepje mensen rondom een
gedeukte en omgeworpen wagen schokt
altijd opnieuw. Wij denken aan de
woorden van de koningin in 1960 ge
sproken „Want wie zal ooit beschrij
ven wat er op de weg gebeurd is -
wat er omgegaan is in alle mensen, die
bij een ongeluk betrokken zijn geweest,
en in het bijzonder bij hen, die het ons
niet meer navertellen Sommigen zijn
bij verrassing door de dood overvallen,
anderen hebben zichzelf niet geteld en
hun leven gegeven om een kind of een
volwassene te redden. Wij denken aan
het ontzaglijke leed, dat in zovele le
vens ontstond. Ook denken wij aan het
afschuwelijke zelfverwijt, waarmee som
migen moeten verder leven, omdat zij
het instrument zijn geworden om het
leven van een ander te beëindigen of
te ruïneren".
Er is daarom alle reden voor, dat wij
ons bezinnen op de middelen, die het
aantal verkeersongevallen zo gering
mogelijk kunnen houden. Te meer, om
dat het aantal auto's steeds toeneemt.
In de laatste tien jaar is het Neder
landse wagenpark dusdanig uitgebreid,
dat een trottoir zonder de bekende lijn
van wagens er langs, ons vreemd aan
doet. In het buitenland is het niet an
ders, ook al kan men de welvaart van
een streek wel enigszins meten aan de
aan- of afwezigheid van veel nieuwe
wagens.
Onder de middelen nu, die aange
wend worden om ongelukken te voor
komen, zijn er van zuiver materiële aard
en van geestelijke aard. Natuurlijk is
het van belang, dat het materiaal in
orde is. Er moeten goede wegen zijn
en de wagens moeten in orde zijn. Na
tuurlijk wordt er in Nederland geroe
pen om meer en betere wegen. Daar
zijn wij Nederlanders voor. Ik werp mij
ook niet op als deskundige, maar mijn
eenvoudige ervaring als leek is toch
deze, dat Nederland niet slecht voor de
dag komt. Dat de auto's in orde moeten