Tranen in de Bijbel
„DE SLUIKER"
enige last of druk ondervonden. Het is
ons ook bekend dat een hervormd pre
dikant enige maanden geleden in plaats
van een baby te dopen, een opdracht-
dienst hield. Veiligheidshalve gebeurde
dit niet in het kerkgebouw, maar op
aanraden van een bevoegd collega in
de pastorie."
Ik ga de handelwijze van deze predi
kant niet beoordelen. We weten weder
om naam noch plaats noch omstandig
heden. Derhalve kan niemand van de
lezers dit beoordelen. Dit gedeelte had
in het artikel achterwege kunnen en
zelfs moeten blijven. Maar iets derge
lijks heb ik al eerder betoogd.
Ik wil nu alleen maar iets over dat
„opdragen" zeggen.
In de Pinkstergroepen worden kleine
kinderen niet gedoopt, maar ze worden
wèl opgedragen. Vandaar de zoge
naamde opdrachtdiensten.
Wat dit wil zeggen vinden we in een
artikel in „Kracht van Omhoog" van
17 januari j.l. Hierin is een toespraak
opgenomen, die in zo'n opdrachtdienst
werd uitgesproken.
Daarin staat o.a. dit,,Wij zullen
Jozef en Maria navolgen, die het kind
Jezus naar de tempel brachten om Hem
de Here voor te stellen of op te dra
gen".
De toespraak begint aldus „Wan
neer wij hier met de kleine (de naam
van het meisje heb ik weggelaten, K.)
voor Gods aangezicht verschijnen, zul
len wij ons standpunt moeten bepalen
tegenover een meer dan duizendjarige
dooptraditie. In plaats van deze zuige
ling te besprengen, gaan wij haar op
dragen".
Steeds weer wordt de vraag gesteld:
„Waar staat in de Bijbel, dat kleine
kinderen gedoopt moeten worden
Op dit ogenblik stel ik alleen maar
een wedervraag „Waar staat in de
Bijbel, dat die kleine kinderen opgedra
gen moeten worden
Ons antwoord is „Nergens
Klaarblijkelijk heeft men, daar men
de kinderdoop bestrijdt, en toch iets
met de kinderen wilde doen, aan de
„voorstelling" een uitbreiding gegeven,
die nergens in de Bijbel steun vindt.
In Lucas 2 worden twee afzonder
lijke gebeurtenissen vermeld. We lezen
in vers 22 en 23, dat Jozef en Maria
Jezus naar Jeruzalem brachten om Hem
de Here voor te stellen èn om een offer
te brengen overeenkomstig hetgeen in
de wet des Heren gezegd is.
Er bestaat in Lucas 2 wel verband
tussen deze twee handelingen (wat ons
de vraag doet stellen, waarom men in
de Pinksterbeweging wèl het „voorstel
len", maar niet het reinigingsoffer in
ere wil houden), maar het zijn in we
zen twee verschillende zaken.
De onrein-verklaring van moeder en
kind was in de wet een aanwijzing van
de doorwerking der zonde. De beteke
nis was, dat een mens door de zonde
onrein is vanaf het eerste ogenblik van
zijn bestaan.
Het offer liet zien, dat de mens, die
de dood verdiend had, alleen kon leven
door het offeruiteindelijk door het
grote offer van de Verlosser.
De „voorstelling" hield weer wat an
ders in. De Here had gezegd, dat alle
eerstgeborenen van het mannelijk ge
slacht Zijn bijzonder eigendom waren,
en aan Hem gewijd moesten worden.
Die „wijding" vond plaats bij de „voor
stelling" in de tempel. De meeste kin
deren bleven echter niet hun leven lang
dienen in de tempel. Ze konden door
de ouders gelost worden, tegen betaling
van vijf sikkels. Een Leviet nam hun
plaats in de heilige dienst in.
U zietwe vinden nergens steun
voor het opdragen van kinderen, in na
volging van Jozef en Maria.
In de eerste plaats is de voorstelling
mèt de tempeldienst vervallen. Dat
spreekt vanzelf. Als de Here Jezus Zijn
grote offer gebracht heeft, hoeven er
geen offers meer in een tempel gebracht
te worden. Dan hoeft dus ook nooit
Hoofdstuk 3.
VOLKSTRANEN (2)
Tranen over het gezin van Amram en
Jochébed.
,.En Ik zond voor u heen
Mozes. Aaron en Mirjam."
Micha 6:4.
De Schrift noemt meermalen de na
men van Amram en Jochébed als ouders
van het grote drietal dat zulk een in
vloedrijke en voorname plaats in Israels
midden heeft ingenomen vóór en ge
durende de woestijntochtMozes, Aa
ron en Mirjam. Merkwaardig is wel het
feit, dat ze als uit de onbekendheid op
komen. In Ex. 2 1 toch lezen we
slechts „een man uit het huis van Levi
huwde een Levietische vrouw". We
weten echter dat de man Amram heette
en de vrouw Jochébeddeze was tevens
de tante van haar man, namelijk de
zuster van zijn vader, 't Was dan ook
een huwelijksbetrekking die naderhand
verboden werd.
Dit neemt niet weg, dat het God be
haagd heeft juist de drie kinderen uit
dit huwelijk te verkiezen als het drie
manschap als we 't zo zeggen mogen
ondanks het feit, dat één der drie een
vrouw was) dat bij de uitleiding uit
Egypte, het grote nationale gebeuren,
waardoor Israël tot een zelfstandig
volksbestaan kwam, de leiding had.
In later tijd houdt men de herinne
ring hieraan vast en levendig. De be
rijmde psalm 99 6 niet de grond
tekst noemt de naam van Amram
Amrams grote zoon en zijn broeder
waren bij Zijn priesterscharen.
Latere geslachten hebben blijkbaar
eerbied gehad voor de bewuste houding
van verzet tegen Egypte door dit pries
tergezin getoond. Stellig heeft de hou
ding der ouders hierin stimulerend ge
werkt aangezien ons hier echter niets
van wordt meegedeeld, moge de pret
tige veronderstelling van een stevige
opvoeding van de drie jongelui door
vader en moeder, verheugend en voor
beeldig voor ons zijn.
meer een Leviet in de tempeldienst de
plaats van een ander in te nemen.
In de tweede plaats heeft men er
niet op gelet, dat het voorstellen alleen
maar de oudste zoon betrof. (Lucas
2 23 gelijk geschreven staat in
de wet des Heren Al het eerstgebo
rene van het mannelijk geslacht zal hei
lig heten voor de Here
Het is mij een raadsel, hoe men tot
dergelijke praktijken komen kan, die
geheel en al in strijd zijn met de Bijbel.
En verderwanneer wij de doop
zien als een door God gegeven teken,
waarin Hij ons reeds in onze prilste
jeugd verzekert, dat wij tot Zijn ver
bond behoren, en dat Hij onze God wil
zijn (de nadruk valt dus op wat God
zegt en doet), dan steekt daarbij de
a. Tranen over Mirjam.
„En Mirjam stierf daar en
werd daar begraven."
Nu 20 I.
Gedurende Israëls verblijf te Kades
stierf Mirjam ze werd ook te Kades
begraven. We ontmoeten haar, de oud
ste van bovengenoemd echtpaar, voor
het eerst als het dappere meisje dat
haar broertje in het biezenkistje in het
oeverriet verborgen, van de verte uit in
het oog hield.
Zij ook bracht de Egyptische prinses
die het jongske redde, er toe door een
handige camouflage het een voedster
te bezorgen beter dan er geen zijn kon
namelijk zijn eigen moeder.
Volgens Ex. 15 20 beschouwde men
haar bij het volk als profetes. Ze treedt
ook aan het hoofd der vrouwen op die
in reidans een antwoord zingen op het
lied van Mozes, een overwinningslied.
Ex. 15:20.
Verder begrijpen we wel zoveel dat
Mirjam nogal bazig was ze wilde zelfs
over haar jongste broeder Mozes wel
de baas spelen. Och ja, had zij zijn le
ven niet gered
Maar de Here dacht zo niet en straft
haar als ze Mozes wil verbeteren en
bestraffen, met een melaatsheid die ze
ven dagen duurt en slechts op Mozes'
voorbede wijkt.
Deze straf die de Het e haar oplegde,
bewijst tevens wel de zwaarte van haar
zondehopelijk heeft Gods genade
haar hierdoor klein gemaakt. In het
veertigste jaar van de woestijnreis als
deze dus op het einde loopt, wordt Mir
jam begraven. Ook zij behoorde tot
hen, die Kanaan niet mochten binnen
trekken. Over rouwbetoon van het volk
over deze kloeke leidster wordt niet
gesproken. Dat Hur haar echtgenoot
zou zijn geweest als wel beweerd wordt
in Joodse geschriften, blijkt niet uit de
Schrift des O.T.
Treffend blijft het intussen dat geen
der Amramieten Kanaan binnenkomen
mocht. Des Heren wegen zijn onna
speurlijk, wonderlijk en somspijn
lijk.
Brouwershaven B. WENTSEL.
„opdracht", waarin het uiteindelijk gaat
om een handeling van ons, toch wel
pover af.
Nog steeds is Br. v. d. Brink niet
toegekomen aan de behandeling van de
Bijbelse gegevens over de doop. Eerst
komt er nog een vrij groot gedeelte,
overgenomen uit het Centraal Week
blad van 29 februari j.l., waarin opge
nomen is een beschouwing van Karl
Barth over de kinderdoop. (Voor het
goede begrip voeg ik hier even aan toe,
dat Barth een tegenstander van de
kinderdoop is.)
De redactie van het Centraal Week
blad krijgt een pluim op de hoed. „Wij
zijn blij dat dit weekblad zulk een ob
jectief getuigenis durft op te nemen.
Wij hopen, dat hierdoor vele Gerefor
meerde lezers tot een nieuw inzicht in
de doop zullen komen."
Ik vraag me af, of er werkelijk zoveel
moed voor nodig is, om als redactie een
artikel op te nemen, waarin een bekend
theoloog zijn mening weer geeft. Er be
staat helemaal geen reden om hiervan
zoveel ophef te maken. Wie een klein
beetje op de hoogte is van de theologi
sche literatuur in boeken en tijdschrif
ten, kan getuigen, dat de Gereformeer
de theologen (ik beperk me tot hen,
omdat het hier gaat over het Centraal
Weekblad) er nooit tegenop gezien
hebben om in hun geschriften anders
denkenden aan het woord te laten ko
men. Of had br. v. d. Brink gedacht,
dat, na het verschijnen van dit artikel,
classicale vergaderingen en synodes op
de ketting zouden springen
Op twee woorden moet ik nog even
ingaan, eer ik een citaat uit dit artikel
geef. Het wordt door br. v. d. Brink
een „objectief getuigenis" genoemd.
Twee foutieve woorden In de eerste
plaats is het geen getuigenis. In ieder
geval zal de redactie van het Centraal
Weekblad het niet als een getuigenis
hebben opgenomen. In de tweede plaats
is het helemaal niet objectief. Het geeft
wel degelijk een subjectieve mening
weer, nl. die van Barth.
En dan nu een citaat, waarop ik in
een volgend artikel hoop terug te ko
men, en waaruit ook de titel van deze
artikelenreeks verklaard wordt. „Wij
moeten uit deze donkere en duistere
atmosfeer geraken, waarin men niet
eens recht weet, wat er nu eigenlijk ge
beurt. De dopeling weet het niet pre
cies, de peetouders weten het niet pre
cies, en de gemeente, die erbij zit en
liederen zingt, weet het ook niet. In
een -ik wil niet zeggen mystische
maar toch half magische stemming
wordt er iets gedaan en dan wordt er
gelezen „Laat de kinderen tot mij
komenhoewel dat helemaal niets
met de doop te maken heeft, en de be
roemde passage uit Handelingen 2
„U komt de belofte toe en Uw kinde
ren" heeft er ook niets mee te maken.
Men gaat er echter maar mee door
en de kerk wordt werkelijk verwaterd,
letterlijk „verdoopwaterd". En dan
klaagt men er later over dat het met de
volkskerk zo treurig gesteld is, waar
de mensen, nu ja, wel bij horen terwijl
ze niet belijden willen. Hoe zal men dit
van die arme stumpers ook verwachten
FEUILLETON
Vrij bewerkt naar P. Visser Jzn.
15)
Nog geen half uur na het vertrek van Nardus sluit zij
haar huisje dicht. Met Albert op de arm en Geertje aan
de hand gaat zij resoluut op weg, eerst naar de boerderij
van Maris, waar zij dienstbode is geweest. Om te vragen,
of de beide kinderen daar mogen blijven tot zij terug
keert
Na een uur lopen ongeveer bereikt zij de hoeve, waar
men op de hoogte blijkt te zijn. Het grote nieuws is de
ganse contreien doorgegaan je staat er verbaasd over,
hoe het mogelijk is, dat men tot in de verste hoeken van
het Land van Cadzand in enkele uren weet wat er die
nacht is voorgevallen.
Boer Maris en de boerin weten ook de namen van de
dode en gewonde sluikers. Zij weten eveneens, dat Frits
Zijier in Sluis is opgesloten. Geen ogenblik is Hanna
Verwolde uit de gedachten van de boerinEn dan
staat zij daar in levende lijve in de haar zo vertrouwde
omgeving.
Maar natuurlijk mogen de kinderen daar blijven Er
zal goed voor hen gezorgd worden Zij kan wel een paar
weken wegblijven, als het nodig is. Maar wat is Hanna
eigenlijk van plan
En dan praat de gewezen boerin van „Overduin". Och,
het is eigenlijk min of meer wartaal. Zij weet niet, wat
zij wil. Ze wil alleen naar haar man in elk geval wil
zij in Sluis zijn zolang hij daar is. Misschien mag hij be
zoek ontvangenMisschienoch, zij weet het niet.
„En hoe wil je dan in Sluis komen vraagt de boer,
die diep medelijden heeft met de vroegere dienstbode, die
er kind in huis was.
Ja, zij moet natuurlijk gaan lopen.
„Geen sprake van", beslist de boer. „Kees roept hij
dan naar buiten.
„Ja, boer
„De ruin inspannen. Jij brengt vrouw Zijier naar Sluis."
„Dat is te veel, boer. Nee
„Kees brengt je naar Sluis. Zeker niet bij de Maire
afzetten
Hanna is volkomen helder nu helder en besluitvaardig.
„Neen, niet bij oom Verwolde. Men moet niet weten..."
„Goed begrepen, Hanna. Die mag officiëel van niets
weten. Kees moet je in „De Gouden Leeuw" maar afzet
ten. En dan zie je maar verder. God zij met je."
Het afscheid valt de kinderen niet zwaar in een oog
wenk zijn zij thuis op de boerderij. En moeder komt
gauw terugHanna heeft er meer moeite mee. Met
kracht moet zij haar tranen terug dringen. Maar dan ver
mant zij zich en neemt plaats in het wagentje, waarin
Kees haar naar Sluis brengen zal.
Tot in het diepst van zijn ziel is Maire Verwolde met
het lot van zijn neef en nicht begaan. In stilte vervloekt
hij de Fransen, de gare kapitein Dumancheau het meest.
Maar hij is nuchter genoeg om te beseffen, dat hij daar
mede in elk geval nu niet verder komt.
„En wat kom je nu in Sluis doen, nicht
„Ik zou willen proberen hem te redden of anders met
hem sterven."
„Neem mij niet kwalijk, maar dat is onmogelijk. Ik zou
niet weten hoe. En met hem sterven, dat zeg je in 'n
opwelling, die je wel vergeven kan worden, maar die
onzinnig is. Ik meen, dat je twee kinderen hebt. Wou je
die opeens vader- en moederloos maken Nee, nee, dat
is te gek om los te lopen. Ik zie geen kans, je man vrij
te krijgen. Kapitein Dumancheau vertrouwt mij niet. Ik
kan niet bemiddelen. Je man is op heterdaad betrapt. Er
is geen enkele verontschuldiging."
„Kan ik Frits dan niet bezoeken, oom
„Dat wordt niet toegestaan. Over een paar dagen, mis
schien nog eerder, wordt het vonnis geveld. Men maakt
er korte metten mee."
Een ogenblik heerst er zwijgen in het grote vertrek.
Dan opeens verbreekt de Maire, die intensief heeft zitten
nadenken de stilte.
„Je bent achterom gekomen, dat was verstandig. Nie
mand heeft je zien binnengaan, denk ik. Moet ook niet.
Ik moet van niets weten. Als Maire moet ik je zelfs niet
kennen, begrijp je. Ga nu met mij naar boven. Niemand
hier in huis heeft jou gezien en zo moet het blijven."
Hij brengt haar naar een klein salet en zet haar in een
leunstoel.
„Je blijft hier zitten tot het donker is, over een uur of
daaromtrent. Dan kom ik je halen en dan ga je naar
Jacob, die je wel weet te wonen. Hier komt niemand. En
dan moet je eens met Jacob praten. Misschien kan die
iets voor je doen. Je zegt hem maar, dat ik je gestuurd
heb."
De Maire sluit haar in de kamer op en verlaat iets
later zijn woning, om zich op zijn gemak te begeven naar
het huis van zijn zoon, de timmerman en metselaar, die
juist in deze week bezig is, aan de achterzijde der ge
vangenis om herstellingen aan te brengen. Jacob Ver
wolde is niet thuis, maar hij wordt gehaald en dan praten
vader en zoon met elkaar.
De zoon is ongeveer van de leeftijd van Frits Zijier.
Hij haat de Fransen schier nog meer dan zijn vader. En
voor een klein geruchtje is hij niet vervaard. Rechtstreeks
heeft hij met de sluikers nooit meegedaan, maar met groot
genoegen helpt hij er aan mee, de ingevoerde Engelse
koopwaar aan de man te brengen. Het doet hem ontzet
tend leed, dat Frits Zijier gevat is en in de gevangenis
zithij weet zelfs, waar zijn aangetrouwde neef zit. Maar
wat schiet hij daarmee op
Diep in het geheim praten vader en zoon, om dan af
scheid te nemen.
„Ik zal zien wat ik doen kan. Maar ik weet nog geen
oplossing. De bewaking is streng, dat heb ik al lang
gemerkt."
HOOFDSTUK VII.
Ongeveer een uur later wordt de deur van het salet,
waar Hanna heeft vertoefd, weer ontsloten en treedt de
Maire binnen, een kaars in de hand.
„Ziezo. Nu is het donker. Ik heb gezorgd, dat er nie
mand in huis is. Volg mij, nicht."
(Wordt vervolgd)