DE ZAAK
THOLEN
Uit de Gemeenten
„DE SLUIKER"
Stichting voor Geref. Sociale Arbeid te
Utrecht, van welke organisatie dr. W.
v. d. Zwaan te Eindhoven als voorzitter
is opgetreden. De banden met Indonesië
werden nauwer aangehaald door een zen
dingsreis van prof. dr. H. Bergema en ds.
B. Richters. De heer R. de Jong te Zeist
werd via de Wereldraad uitgezonden voor
arbeid in Iian. Dr. M. J. Mulder te Vlaar-
dingen werd benoemd als wetenschappelijk
ambtenaar in de literaire faculteit aan de
V.U. De classis Schiedam was van oor
deel, dat hij zijn radicaal als predikant dient
te behouden. De Theologische Hogeschool
beleefde een hoogtijdag toen prof. C. v. d.
Woude 8 november j.l. aan de V.U. cum
laude de doctorstitel behaalde. Ook hier
lagen blijdschap en droefheid dicht naast
elkaar, want de School leed een ernstig
verlies door het heengaan van prof. dr.
G. B. Wurth. De V.U. mocht haar 83e
verjaardag vieren. Zij organiseerde in de
oktobermaand een financiële actie met een
opbrengst van vier ton als streefbedrag.
Het is een bloeiende instelling, wier do
centencorps al meer een interkerkelijk ka
rakter vertoont.
Ds. H. W. H. van Andel te Utrecht
werd actuarius van de generale synode in
volledige dienst. Hij was reeds jaren als
halve kracht als zodanig werkzaam. Ds. D.
Sloot te Rilland-Bath, eerst als bankem
ployé te Amsterdam werkzaam, leverde een
opvallende prestatie door na zijn studie
voornamelijk in vrije tijd op 46-jarige leef
tijd predikant te worden. Ds. G. J. Terlaak
te Scheveningen leverde een niet minder
opmerkelijke prestatie door na veertien jaar
van studie, terwijl hij een bedrijfje in olie
en loog exploiteerde te Scheveningen, in
de houten broek te stappen. Mr. dr. J.
Donner, oud-president van de Hoge Raad
der Nederlanden, ontving de zilveren me
daille van de faculteit der rechtsgeleerd
heid van de R.U. te Utrecht. Ds. J. Firet
trad af als directeur van de Ned. Geref.
Jeugdraad (hij werd voorzitter) en ds. K.
A. Schippers volgde hem op. Prof. dr. G.
C. Berkouwer gaf gastcolleges in Schot
land. Ds. J. H. Jonker, em. predikant te
Zeist, de nestor van de Geref. predikanten,
werd 90 jaar, en mag af en toe nog de
kansel beklimmen. De Geref. prekenserie
„Menigerlei Genade" bestond 50 jaar. Tal
van Geref. kerken herdachten in 1963, dat
zij voor 75 jaar tot openbaring kwamen.
Het „Geref. Tijdschrift" werd gereorgani
seerd. De kerk aan de Koediefslaan te
Heemstede de Opstandingskerk werd
aangewezen als het bedehuis voor de uit
zending van televisiediensten. Het studen
tencorps „Fides Querit Intellectum" aan
de Theologische Hogeschool te Kampen
vierde zijn eeuwfeest. De Informatiedienst
van de Geref. Kerken kwam op gang en
de heer Jac. B. Looijen te Amsterdam werd
benoemd tot directeur. De Ver. van predi
kanten van de Geref. kerken in Nederland
benoemde een vertrouwenscommissie in
verband met het beroepingswerk en de mo
gelijkheid van standplaatsverandering door
predikanten. Op de 5e Geref. Oecumeni
sche Synode in Grand-Rapids deden de
Geref. kerken zich vertegenwoordigen.
Deze synode kreeg een telegram met zegen
bede van wijlen president Kennedy.
In het buitenland overleed in de ouder
dom van 77 jaar dr. Henri Neeter, die tal
van jaren een vooraanstaande plaats innam
in de Chr. Reform Church, en die hoog
leraar was aan het Calvincollege te Grand-
Rapids. Hij was de eerste Amerikaan, die
cum laude aan de V.U. promoveerde en in
ons land geen onbekende. Dr. L. Praams-
ma, voorheen predikant te Groningen, die
twee jaar geleden een ernstig ongeluk
kreeg, nam ontslag als hoogleraar in de
kerkgeschiedenis aan bedoeld college. In
middels'heeft hij weer een beroep naar een
gemeente aangenomen. Kijken we tenslotte
nog even naar jeugdland, dan roepen we
in herinnering de viering van het 75-jarig
bestaan van de Bond van Geref. jeugdver
enigingen op Hemelvaartsdag te Utrecht.
Onder de sprekers was ook Z.K.H. Prins
Bernhard. De actie „Heb het hart eens"
werd daar afgesloten en de jeugd bracht
een half millioen voor Rwanda bijeen. De
vice-presidente van de bond, mej. P. M.
van Doorn te Zeist, werd bij deze gelegen
heid benoemd tot ridder in de orde van
Oranje-Nassau.
Een ernstig verlies leden de Gerefor
meerde kerken in het heengaan van tal van
dienaren. Van hen mogen wij hier noemen
de emeriti ds. J. Ubels, ds. G. Kerssies,
ds. J. C. Brussaard, Dr. E. D. Kraan, dr.
J. G. Fernhout, dr. G. B. Wurth en ds. J.
van Herksen, alsmede van dr. J. J. Koop-
mans, oud-hoogleraar aan de Joh. Calvijn
Academie te Kampen.
De poliogevallen op het eiland Tho-
len hebben aanleiding gegeven tot het
schrijven van ingezonden stukken, inter
views voor radio en televisie etc. Kort
om, er is beroering gewekt en men staat
voor de vraag hoe hierin een verant
woorde mening te vormen. Buiten kijf
is, dat de mensen op Tholen in een ge
wetensconflict verkeren. Wat echter
niet mag wegnemen, dat men met ijver
nagaat hoe de Bijbel op dit punt spreekt.
Daarbij gaat het in de eerste plaats om
het recht verstaan van Gods Voorzie
nigheid en het gebruik der middelen,
met name of men middelen mag gebrui
ken om ziekten tegen te gaan, die wel
eens zouden kunnen voorkomen. Stelt
men z'n vertrouwen dan niet op die
voorbehoedende middelen in plaats van
op God Een andere vraag is nog, of
men in een gezond lichaam vergiftige
stoffen mag inbrengen om het zo im
muun te maken.
Wil men in deze zaken zich een ver
antwoorde mening vormen, dan kan
men maar moeilijk voorbijgaan aan Dr.
A. Kuyper, die in het tweede deel van
zijn ,,De Gemeene Gratie" in een grote
serie artikelen er diepgaand mee bezig
is geweest.
In een enkel ingezonden stuk heeft
men ook Calvijn geciteerd. Het is dus
ook de moeite waard om deze reforma
tor op dit punt goed na te slaan.
Dr. A. Kuyper legt er sterke nadruk
op, dat de dood een te bestrijden vijand
is. Enerzijds ligt in de door alle eeuwige
rampzaligheid, anderzijds is er alle tij
delijk leed en ellende in begrepen. Als
God tegen de dood strijd voert houdt
dat ook in, dat Hij tegen leed en ellende
strijd voert en dat ook van ons eist. Dit
sluit niet uit, dat datzelfde leed en ellen
de ook een straf Gods is. De laatste
oorsprong er van ligt evenwel in de Dui
vel, zodat tussen straf door en strijd te
gen het lijden geen tegenstelling ligt.
Het nemen van voorzorgsmaatregelen
is daarom geboden.
Dr. Kuyper illustreert dit aan de me-
laatheidswetten van Lev. 13 „en
dat nochtans diezelfde God, die de me-
laatschheid zond, stellige en strenge ge
boden geeft, om tegen die melaatschheid
niet alleen in te gaan, en ze bestrijden,
maar zelfs om haar te voorkomen, waar
ze nog niet uitbrak" (a.w. pag. 519).
Hij acht het daarom .een willekeurige en
valse onderscheiding om het kwaad des
lijdens in tweeërlei klasse in te delen,
Gekomen aan het eind van ons overzicht
herinneren wij er aan, dat in de afgelopen
weken de gedachtenis is gevierd aan 150
jaar koninkrijk. In die 150 jaar heeft ook
de kerk haar rol meegespeeld. Het staat
kundig gelaat is in deze anderhalve eeuw
sterk veranderd, maar het gezicht van de
kerk eveneens. Waartoe valse eenheid, het
zetten van de rede op de troon, het aan
bidden van het verlicht verstand, het pro
pageren van een christendom boven ge
loofsverdeeldheid ons voeren, is in deze
periode maar al te duidelijk bewezen. De
kerk heeft mede leiding gegeven en het
Woord der waarheid doen horen. Daarom
was er alle reden om in prediking en gebed
1 december aan dit jubileum aandacht te
besteden. Mogen wij onder Gods zegen
ook in de toekomst, die ons onbekend is,
onze Unie wél bewaren 1 S.
één van gewone en één van buitenge
wone ongelukken. „Van God alle ram
pen die dreigen of komen en zoo ook
nooit anders dan van God alle midde
len, die in de natuur verborgen zijn, en
waardoor rampen kunnen worden voor
komen alsmede van God alleen alle
bekend worden van deze middelen,
doordien Hij er het oog des menschen
voor opent" (a.w. pag. 521).
Breedvoerig worden even verder de
toenmalige bezwaren tegen de koepok
inenting (1902 1903) ontzenuwd. Op
pag. 537 a.w. vat Dr. Kuyper zijn be
toog in een aantal stellingen samen,
waarvan de eerste luiden „Pokziekte
(lees nu polio) is een bange plage, die
doodelijk voor onszelven en voor onze
kinderen kan afloopenGod wil dat
we ook dit kwaad met alle ons ten dien
ste staande middelen bestrijden en
trachten te voorkomen. Verzuim van
dien plicht kan schuldig stellen aan het
zesde gebodOf de koepokinenting
als zulk een middel is aan te wenden,
is een vraag, die uitsluitend afhangt van
haar doeltreffendheid en noch het feit
dat deze stof vuil en giftig is, noch dat
ze in het gezonde lichaam wordt inge
ënt, veroordeelt haar op zichzelf."
Naar onze mening is deze visie van
Dr. Kuyper volkomen Schriftuurlijk en,
wat de koepokinenting betreft, nog ac
tueel.
Nu het beroep op Calvijn. In een
ingezonden stuk in de P.Z.C. maakt J.
Smits uit Stavenisse onderscheid tussen
middelen en voorbehoedmiddelen en
voert daarvoor citaten aan van Ursinus
en Calvijn, zonder dat daarin iets van
dit onderscheid tot uitdrukking komt.
Dat er echter tussen de vermelde
zienswijze van Dr. A. Kuyper en die
van Calvijn geen verschil ligt, moge
blijken uit het volgende citaat uit de
Institutie (I, 17, 4 vertaling Corsman-
nus, bezorgd in 1889 door Dr. A. Kuy
per). Het laat aan duidelijkheid niets
te wensen over
„Want Godt die ons leven met
sekere palen heeft afgheperckt, heeft
oock met eenen de sorghe voor ons le
ven ons bevolen en toe vertrouwt, en
ons van middelen en onderstant om dat
te bewaren, genoeghsaem voorsien, en
oock voor de ghevaren gewaerschout
en ons daer teghen sekere behoedingen
en remedien gegeven, opdat die gheva
ren d' onvoorsichtigen niet en souden
overvallen en t' onderbrengen. Nu sien
wy klaerlick wat ons te doen staette
weten, indien ons de Heere bevolen
heeft dat wy ons leven sullen bescher
men, dat wy dan 't selve voorstaen en
bewaren moeten Indien hy ons midde
len ter hulp aenbiedt, dat wy die moe
ten gebruycken indien hy ons voor
heen de perijckelen en gevaerlickheden
aenwijst, dat wij niet lichtveerdig daer
toe en moeten loopen indien hy ons
gheneesmiddelen by de handt geef, dat
wij die niet en moeten versuymen of
verachten. Maer, tuit ghy seggen, daer
en sal ons geen perijckel schadelick zijn,
dan 't geen door Godts beschickingh
cloodelick en onvermijdelick is, en door
gheenderley remedien en kan ontwor
stelt worden.
Maer wat als ick nu segghe dat de
ghevaren daerdoor blij eken niet doode-
lick en onvermijdelick te zijn, om dat de
Heere u voor-geschreven heeft de reme
dien waer door die afgeweert en over
wonnen kunnen worden Siet doch
eens hoe qualick dat u seggen en rede
neren over een stemt met d' ordonnansy
en uytdeeling Godes
Ghy besluyt dat men sich voor 't pe-
ryckel niet en behoeft te hoeden, om
dat wy 't selve, dewijl 't niet doodelick
en onvermij delicken is, oock sonder hoe
den en vermijden sullen ontgaen. Maer
de Heere ghebiedt u daerom 't peryckel
te schuwen, omdat hy niet en wil dat
het u doodelick en onvermijdelick zijn
sal. Die uytsinnige menschen en beden-
eken niet eens 't gheen voor haer oogen
leydt, dat de konst en wetenschap van
beraden en hoeden den menschen inge-
blasen is van den Heere, op datse daer
door Sijne voorzienigheyt souden die
nen in 't bewaren van haer eygen leven.
Gelijck sy daer en teghen door haer
versuym en traegheydt haer selven op
den hals halen de quaden, die hy haer
verordent en to-ghevoeght heeft. Want
van waer komt doch dat een voorsich-
tigh man, terwijl hij voor sijn leven sor
ghe draeght, sich uyt het aenstaend'
ongheluck verlost en reddet, en dat een
dwaes door sijn onberaden lichtveerdig-
heyt daer in vergaet, anders dan om
dat beyde de dwaesheyt van den een en
de voorsichtigheyt van den ander sijn
instrumenten van Godes beleydtDaer
om heeft Godt alle toekomstige swaerig-
heden voor ons willen verbergen, op dat
wy de selvigh' als onseker en twijffel-
achtigh souden tegen gaen, en geduy-
righ aenhouden souden om de remedien
die by de handt zijn daer tegen te ge
bruycken, tot datse of overwonnen zijn,
of sy zelfs al onse sorgh en neerstig-
heydt overwonnen hebben. Daerom
hebb' ick voor henen vermaent, dat de
voorsienigheyt Godts ons niet altijd
naeckt voor en komt, maer soms oock
naer ghelang dat Godt deselve niet by
ghevoeghde middelen eenighsins om
hult."
Terneuzen P. SIMONS.
Nieuwerkerk.
1. Ik groet u allen zeer, in het nieuwe jaar.
Gelukkig, dat God aan het Begin wil zijn,
en zelf het Begin is, en, als we in Christus
zijn, ons nieuw begin wil zijn.
2. Ik wens u allen toe met nieuwe lust het
werk te doen, ook de ambtsdragers. God
geve de wasdom.
FEUILLETON
Vrij bewerkt naar P. Visser Jzn.
3)
Als de morgen aanbreekt, donker en nog eens donker,
springt Frits Zijier uit zijn warme bed en vindt in de
keuken Maartje reeds. Het vuur brandt. De dienstbode,
al jaren op „Overduin" staat stevige plakken tarwebrood
te snijden, om die te beleggen met spek. Een heerlijke
koffiegeur doorzindert het vertrek.
„Al wat wenselijk is, Frits."
„Van 't zelfde, Maartje."
Meer niets. Maar het is voldoende. Boeren gebruiken
niet veel woorden. Zonder die menen zij het tóch wel.
En van elkaar weten die twee, dat zij allebei denken aan
haar, die Nieuwjaarsmorgen van het vorige jaar in deze
keuken de scepter zwaaide.
„Waar blijft vader toch?" vraagt de zoon. „Ik ga vast
maar beginnen."
Als hij gegeten heeft, staat hij op en gaat naar de stal
len. Al is het min of meer zondag, wat gebeuren moet,
moet gebeuren.
Hij kan een half uur bezig zijn geweest zijn vader is
er nog steeds niet als een deur van de stal open ge
duwd wordt en hij in het flauwe licht van de kaarslan
taarn, die hij omhoog houdt, het ontzette gelaat van
Maartje aanschouwt, die hem wenkt.
„Wat is er?" vraagt hij ongerust.
„Het is met je vader niet goed", antwoordt zij met be
nepen stem.
Frits holt haar vooruit, komt bij het bed van zijn vader
in de opkamer en weet met één oogopslag genoeg.
Terwijl het jaar 1805 wegstierf en 1806 was komende,
heeft Albert Zijier, de boer van „Overduin", het tijdelijke
met het eeuwige verwisseld
HOOFDSTUK II.
,,'t Wordt erger", heeft Frits Zijier op die Oudejaars
avond 1805 zijn vader geantwoord, toen deze de wens
uitte, dat de toestanden in het jaar 1806 beter mochten
worden.
Weinig zal hij hebben vermoed, hóé erg het worden
zou en hoe hij, persoonlijk, met de verergering te maken
zou krijgen, hoe hij, gescheiden, van vrouw en kinderen,
als „een veldhoen op de bergen" zou worden opgejaagd.
Een half jaar na de zo plotselinge dood van zijn vader,
die tot in wijde omtrek deelneming wekte, is de jonge
boer getrouwd met haar, die hij tot vrouw begeerde, al
was zij dan maar de dochter van Harm Verwolde, een
arme dagloner uit Groede.
Er is onder de boeren en boerinnen wel wat praat over
gegaan, maar die duurde niet lang, toen bleek, hoe Hanna
een pronte boerin was, die, bescheiden als zij was, zich
niet op haar positie liet voorstaan, rustig haar weg ging
en de huishouding op „Overduin" beheerde op een wijze,
die niemand haar verbeteren kon. En de praat zweeg al
geheel, toen vrouw Maris, de boerin van de „Dulve",
haar vroegere dienstbode geheel als gelijke behandelde en
er betrekkelijk veel verkeer was tussen beide hofsteden.
Een jaar na het huwelijk werd er een dochtertje geboren
en ongeveer twee jaar daarop een zoontje.
Op „Overduin" huisde een gelukkig gezin een jonge,
hardwerkende boer een stevige boerin, die ook niet tegen
werken opzag, zij had het vanaf haar tiende jaar, in dienst
baarheid, gedaan en twee gezonde kinderen, die voor
spoedig opgroeiden.
De boerin, die haar man „aanbad", had slechts één be
kommering Frits was niet vijandig tegenover de gods
dienst, maar wel vrij onverschillig, evenals zijn vader ge
weest was. Zij wist niet, of er op „Overduin" ooit wel
gebeden was en of de bijbel er op tafel kwam, al was dan
met veel plechtige ernst dominee Adriaanse op de be
grafenis geweest.
Dominee Adriaanse was haar predikant nietvan zonde
en genade wilde hij niet al te veel weten als je maar
ordentelijk leefde, ieder het zijne gaf, dan kwam het wel
met je in orde. Dat had de dominee in Groede haar anders
geleerd en van huis uit had zij iets anders meegekregen
zeker, een opgewekt christelijk leven, zij was geen knies
oor, maar toch je een zondares wetend, die van genade,
alleen van genade, leven moest en die Jezus Christus als
Heer en Heiland bezitten moest.
Haar invloed deed opgeld op „Overduin" de bijbel
kwam er op tafel en Frits, haar man, las er op gezette
tijden uit voor, al had hij er, persoonlijk, vermoedelijk niet
veel aan. En de opgroeiende kinderen voedde Hanna Ver
wolde naar het Woord Gods op. Tot een diep ernstig
gesprek met Frits kon het evenwel nooit komen. Hij be
weerde, het daarvoor te druk te hebben met zijn werk cn
met nog iets anders.
,,'t Wordt erger", had hij op Oudejaarsavond van het
jaar 1805 tot zijn vader gezegd, zonder zich te realiseren
- dat kon ook niet wat hij daarmede nu precies be
doelde.
Het jaar, waarin zijn huwelijk gesloten werd, bracht
inderdaad verandering. De man, die zo goed als geheel
Europa ging beheersen, Napoleon, veegde met één penne-
streek de Bataafse Republiek van de aardbodem en ver
anderde deze landen in een Koninkrijk, terwijl hij zijn
broeder Lodewijk tot koning verhief.
Ogenschijnlijk gaf dat weinig verandering, te meer, toen
bleek, dat de kersverse koning niet een krachtige persoon
lijkheid was aan de ene kant, maar aan de andere kant
niet aan de leiband van zijn grote broer in Parijs beliefde
te lopen.
Niet vaak, maar toch zo nu en dan ging Frits Zijier
naar Sluis, waar hij dan ook steeds een bezoek bracht aan
zijn oom, die het Franse regime hartgrondig haatte, maal
ais verreweg de meesten niet de moed kon opbrengen,
om zich er tegen te verzetten, ja, de voorschriften trouw
opvolgde.
Bij die bezoeken stak de jonge boer van „Overduin"
wel het een en ander op.
De Maire voorspelde hem, dat het Koninkrijk Holland
slechts een overgangstoestand zou zijn. Als Napoleon
bemerkte, dat zijn broer, de koning, hem niet behoorlijk
gehoorzaamde en zijn politiek volgde, wel, wat lette hem,
de broer af te zetten en Holland bij Frankrijk te voegen
Er moest een sterke barrière gevormd worden, want
Engeland
(Wordt vervolgd)