Uit de Gemeenten
sA/ KLEINE
VOSSEN
STICHTING STEUN KERKBOUW
EEN VIJFTAL ROZEN.
LAAT VOORJAAR
„man", maar dan met een vrouwelijke
uitgang er achter (zoals wij in onze taal
doen met -koning - koningin leeuw -
leeuwin, enz. zo in het Hebr. man -
mannin). De naam „Noach" wordt in
Gen. 5 29 met „troosten" in verband
gebracht. Maar dat kan ook weer al
leen als Noachs vader Lamech He
breeuws sprak wat hij zeer zeker niet
gedaan heeft. Evenmin als Adam en
Eva.
De oplossing van deze moeilijkheid
zullen wij, denk ik, in de volgende rich
ting moeten zoeken. De woordspeling
van Gen. 2 23 (mannin" omdat ze uit
de man genomen is) heeft Adam in
zijn eigen (ons onbekende) taal ge
maakt de schrijver van deze hoofdstuk
ken heeft haar vertaald. Ten aanzien
van Eva (Chawwa) moet iets dergelijks
gelden. De naam van de eerste vrouw
en ons aller stammoeder heeft dus an
ders geluid dan Eva hij betekende iets
dat met „leven" te maken had. De
schrijver van deze hoofdstukken heeft
haar naam „verhebreeuwst" en wel op
zo'n wijze dat ook in 't Hebr. die be
tekenis bewaard bleef. Iets dergelijks
dus als wanneer wij deze naam zouden
vernederlandsen tot Leva dan was de
klank enigszins bewaard gebleven en
ook de betekenis. Ten aanzien van
Noach zal iets soortgelijks het geval
zijn. Hoe deze namen oorspronkelijk
precies geluid hebben, weten wij dus
niet.
Die oorspronkelijke eenheid van taal
was natuurlijk een sterk samenbindend
element in de oude mensheid. Ze maak
te een grote en sterke concentratie mo
gelijk. Taalbarrières zijn de eeuwen
door als grondige scheidingen onder
vonden ze werkten de vervreemding
Dit bekende opschrift lijkt nu toch
wel potsierlijk, nu we „iets" willen zeg
gen over wat de hele wereld, alle volken
en naties, alle harten van groot en klein,
van koningen, presidenten, dictators,
staatslieden en kerkvorsten, van predi
kers en kerkgangers, van mensen-op-
straat, in afgelegen boerenhoeven en in
stulpen der grote steden vervult
Men zoekt naar de meest geweldige,
indrukwekkendste woorden om enigs
zins uiting te geven aan de huiver van
de wereldramp, die natiën deed beven
en de diepste ontroering wekte voor een
moeder en haar wezen.
Men spreekt, men schrijft, men tele-
graveert, men telefoneert, men televi-
seert de naam van één „mens", die zelfs
weerkaatst wordt op klank- en beeld
scherm middels een door mensenvernuft
geconstrueerde „ster".
En toch het was een „kleine vos",
onzichtbaar en onhoorbaar ingeslopen
in 't hart van één man, het was de „vos"
van afkeer, wrevel verhevigd tot haat
en wraakzucht, die zich tenslotte ver-
materialiseerd in een kogel, die 't hoofd
van het hoofd van een der grootste en
sterkste naties der wereld trof
tussen de volken in de hand. Zie wat
de Bijbelse tijden betreft Deut. 28 49
Ps. 114: 1 Jes. 28: 11, 33: 19; Jer.
5:15 e.a. De uitvinders van Esperanto
en dergelijke kunstmatige talen hoopten
dat door eenheid van taal ook weer een
heid en vrede onder de mensen en tus
sen de volken bereikt zouden worden.
De naam „Esperanto" betekent dan ook
„de hopende" (zo noemde aanvankelijk
de maker van deze taal zich, later ging
de naam over op de taal zelf) en als
hoofddoel van het Esperantisme geldt
broederschap en gerechtigheid onder
alle volken. Dat is mooi en goed als 't
maar geen zuiver menselijk ideaal blijft,
door mensen gesteld en verwezenlijkt.
Want dan wordt het humanisme, ge
vaarlijke mensverering en een misluk
king bovendien. Er zit in te grote een
heid binnen de mensheid iets uitermate
gevaarlijks. Gen. 11 is er om het te be
wijzen. Hier bouwt de mens zijn ko
ninkrijk. Deze geschiedenis uit het eer
ste Bijbelboek doet ons denken aan wat
wij lezen in het laatste Openb. 13:7
(het eenheidsrijk van de Antichrist),
Openb. 17:1,2 (het grote Babylon van
de eindtijd).
Er is hier, zoals vaker, een zekere
mate van overeenkomst, van correspon
dentie tussen oertijd en eindtijd.
Machtsconcentratie van mensen, grote
eenheid met een spits van goddeloos
heid. De mens meester niets van wat
wij denken te doen zal voor ons onuit
voerbaar zijn (Gen. 11 6). De eenheid
gaat gepaard met en wordt gesteund
door opzienbarende technische vindin
gen (Gen. 11 3), die ongehoorde pres
taties mogelijk maken (vs 4). Geen af
hankelijkheid van God in gehoorzaam
heid aan Zijn opdracht heen te gaan
't Begon zo klein een ritseling, een
opwellende afkeer, toenemend tot broe
dende hartstocht, die zich ontlaadde in
een wereld-verbijsterende ontsteking,
waarbij we onwillekeurig denken aan
het „schot van Serajewo", waardoor de
eerste wereldbrand ontstond. Deze ko
gel was de eerste van de millioenen ko
gels en granaten, die het levenslicht van
duizenden bij duizenden uitblusten.
Toen was het ook die „kleine vos"
van afkeer en volksnijd, die sloop in het
hart van een student, die de vonk wierp
in het kruitvat der wereld.
Moge de Almachtige het verhoeden,
dat de moord op deze „vredebewaar-
der" Kennedy, niet een kettingreactie
veroorzake van een onheil, waarbij de
gevolgen van het „schot van Serajewo"
in het niet zouden verzinken.
Tegenover al deze overweldigende
wereldgebeurtenis, waarbij de „mens"
in 't middelpunt staat, geldt het over
machtige Woord des Heren, dat door
de dood van één Mens „Jezus Chris
tus", het heil der wereld ontsproten is
en dat Hij, onze Heiland, heeft getrium-
pheerd over alle machten der hel, waar
Hij de overheden, machten naakt heeft
tentoongesteld in al haar machteloos
heid en „vrede" heeft bewerkt door het
bloed des kruises Heerlijk Evangelie,
dat niet een „vredebewaker", maar de
„Vredebewerker" zegeviert over dood
en de aarde te onderwerpen voor Hem,
om Hem er mee te dienen, in grote ver
wondering dat God dit alles aan ons
heeft toevertrouwd (Ps 8, vooral vers 5
en 7). Geen cultuuropdracht van God
om in Zijn dienst en tot Zijn eer uit de
schepping te halen wat er in zit. Maar
een dienen van zichzelfconcentratie
van eigen macht en eertechnische
vooruitgang in dienst van het koninkrijk
van de mens.
Wij herkennen er iets in van onze
tijd waarin de oude grenzen der volken
langzaam vervagen en steeds grotere
„blokken" ontstaan. Steeds grotere or
ganisaties. Steeds meer „eenheid". En
tegelijk steeds verbluffender prestaties.
De mens kan bijna alles. Hij aanbidt z'n
eigen kunnen. Wij herkennen iets van
het verleden Gen. 11en iets van de
toekomst: Openb. 13 en 17.
Maar God verstrooide de torenbou
wers van Babel en het rijk van de Anti
christ in het grote Babyion verstoort
Hij. Hij lacht om de mensen, spottend
en tegelijk grimmig (Ps. 2:4 en 5).
Maar Hij doet ook iets anders tegen
over de verwarring van de spraak der
mensen zet Hij de alle grenzen over
schrijdende taal van het Evangelie, het
Geestesesperanto van Pinksteren (Han
delingen 2 7-11). Tegenover de ver
vreemding onder de mensen plaatst Hij
Zijn ene kerk uit alle geslacht en taal
en volk en natie (Openb. 7:9). Tegen
over het oude trotse Babyion, dat afge
broken wordt, het nieuwe Jeruzalem, dat
altijd blijft. Omdat het niet van de aarde
wordt opgetrokken om te reiken tot de
hemel (Gen. 11 4), maar naar de aar
de neerdaalt uit de hemel, van God
(Openb. 21 2). J. V.
en hel en wij straks weer kunnen zin
gen het triumphlied der engelen „Vre
de op aarde in mensen des welbeha-
gens"
Aan de oevers van de Oude Rijn.
De eerste adventsweek nadert. Wij den
ken aan hen die alleen zijn en soms opzien
tegen de decembermaand. Laten wij hen
niet vergeten in alle drukte. Ons gebed
omringe hen voor Gods troon.
Mogen wij u enkele mooie rozen la
ten zien Het zijn heel mooie bloemen,
die bloeien in de tuin van onze kerken.
Het zou ons te ver voeren u te leiden
langs al de perken. Wij noemen u
slechts enkele
Een bejaard echtpaar verkocht een
stukje grond en bestemde de opbrengst
voor onze kerken. Door tussenkomst
van onze voorzitter ontvingen ook wij
500,—. Hartelijk dank
Onder etenstijd werd er gebeld. Een
invalide jongeman diende zich aan. Hij
stelde zich voor en droeg ƒ10,— aan
ons af. Voor onze kerken. Hiervoor had
hij een afstand moeten lopen van meer
dan 6 km. Hij gaf het van het weinige
dat hij bezat. Heel hartelijk dank
Door tussenkomst van een bankiers
kantoor ontvingen wij van een onbeken
de gever 25.000,— vrij van schen
kingsrecht. Weer van een ander ontvin
gen we een gift van 1000,—. Ook aan
de onbekende gevers onze hartelijke
dank
Van een zuster uit een bejaarden
centrum in Zuid-Holland ontvingen wij
op onze girorekening 150, Achter
op het girostrookje was geschreven
„Mijn oude zuster wil nog tijdens haar
leven een extra gift aan de S.S.K. toe
kennen. Geldt voor de nieuwe ronde
1964".
Bij de ontvangst van deze 500,—,
10,— en 150,— dachten wij aan
wat de Apostel Paulus schrijft over de
gemeente van Macedonië. Met hem
zouden ook wij willen zeggen „Want
zij hebben naar vermogen gegeven ik
moest eigenlijk zeggen, bóven hun ver
mogen".
En dan de tweede brief aan de Co-
rinthiërs. De rijke reders van Corinthe
ontbrak het niet aan geld. Na een jaar
was er nog niets binnengekomen voor
de arme kerk van Jeruzalem. Dan kan
de Apostel niet langer zwijgen. En hij
vertelt van de Macedoniërs. Begrijpt u
nu waarom wij zo blij waren met de on
gevraagde giften van de onbekende ge
vers Er verandert niet zo heel veel.
Deze geefster en deze gevers verston
den hun rentmeesterschap. U kunt het
ook weten Jezus Christus is arm ge
worden voor ons, rijke gereformeerden
van deze tijd.
Nieuwerkcrk.
1Ingekomen met doopattest uit Maas
land Ella M. C. Dijkshoorn, geb. 13-
3-'49. Adres p.a. Badhuisstraat 3. We
heten je welkom, Elly, in onze kring.
Ik hoop, dat je je in Nieuwerkerk thuis
zult voelen. En daar ik zie, dat je trouw
de jongeren-catechisatie bent komen
bezoeken, geloof ik, dat het best zal
gaan.
2. Middagkerkdienstvanaf 1 dec. om
drie uur.
3. 18131963 in de morgendienst van
zondag 1 dec. zal D.V. in de prediking
bij dit herdenkingsfeit worden stilge
staan, mede op verzoek van onze sy
node.
4. Ouderlingen-cursusvrijdag 29 no v.,
Zierikzee, Geref. Kerk, 7.45 uurDs.
Kats over Liturgie (ook voor diake
nen).
5. Ouden van dagen en zieken wensen
we kracht toe van God. En ook bij
voortduur het goede toegewenst aan
br. C. Rentier, elders verpleegd.
6. Christelijk schoolonderwijsWat was
dat 'n aangename ochtend, besteed aan
het bezoeken van onze Chr. school al-
FEUILLETON
door
HUGO KINGMANS
59 (slot)
En dan schrijft hij een kort, zakelijk briefje, geadres
seerd aan Maria Saalmink, farm „IJsselzicht", Oesburg
„Beste Marie. Van John ontvingen wij een lange brief,
waarin hij schreef, jou ontmoet te hebben. Hij heeft je
hartelijke groeten overgebracht. Daarvoor was ik dank
baar. Je hebt hem veel verteld, naar mij bleek. Alleen dat
van vroeger tussen ons niet, naar ik meen te hebben be
grepen. Dat was heel goed gezien. John heeft jou uitvoerig
verteld van mijn huiselijke omstandigheden. Zeven jaar
geleden is Sanne, die een lieve vrouw voor mij geweest
is en een zorgzame moeder voor de vier kinderen, over
leden. Aan hertrouwen heb ik geen moment gedacht. Tot
de brief van John kwam, die mij over jou inlichtte. Je
bent nog steeds ongetrouwd. Nu is mijn vraag deze vind
je het goed dat ik geregeld schrijf en wil je dan ook ant
woorden Het lag al in mijn bedoeling, al vóór dat de
brief van John kwam, na de oorlog zo spoedig mogelijk
eens een paar maanden naar Holland te komen. Dat doe
ik in elk geval, als de Here wil. Ik wilde je dan graag
mee terug nemen als mijn tweede vrouw. Ik zal eerlijk
zijn dit voorstel heeft mij strijd gekost. Want de zaken
liggen zo anders dan vijf en twintig jaar geleden. Wij
zijn ouder geworden en hebben beiden levenservaringen
opgedaan. Onze karakters zullen wel niet zijn veranderd,
maar ze zijn toch anders geworden, zou ik denken, al lijkt
dit vreemd gezegd. Je begrijpt mij wel. Marie, overweeg
mijn voorstel dus goed en bid, net als ik dat heb gedaan,
om licht en wijsheid. Ik wacht met spanning op je ant
woord."
Zoals hij beloofd heeft, deelt hij Bertha mee, een brief
verzonden te hebben.
„Wanneer kan er nu antwoord zijn, vader
„Niets van te zeggen. Het civiel postverkeer zal nog
wel traag functioneren. Het duurt misschien wel zes, acht
weken, eer er antwoord is."
Dus was Bertha, een week later, toen zij in Granum,
waar zij met de car heengegaan was, om boodschappen
te doen, zeer verbaasd een brief voor vader uit de box
te halen, die geschreven was door een onbekende hand,
kennelijk een vrouwenhand. En de brief kwam, blijkens
het poststempel, uit Oesburg Antwoord op haars vaders
brief kon dit met geen mogelijkheid zijn. Zij voelde dit
is voor vader een belangrijk schrijven
Zij haastte zich met haar verdere besognes en spurtte
met spoed naar de farm, waar zij vader alleen trof in de
schuur.
„Kijk eens, vader, deze brief was bij de post."
Jan Stelmaker nam het epistel aan. Zijn gelaat ver
anderde.
„Van haar?" vroeg Bertha zacht.
Hij knikte. „Van Maria Saalmink. Ze schrijft nog pre
cies als toen."
Hij opende het schrijven, terwijl Bertha stil verdween.
„Beste Jan Stelmaker. Ik zou een heel lange brief willen
schrijven, maar toch doe ik 't niet. Misschien later, als
het mag. Je zoon heeft je uitvoerig geschreven, zoals hij
mij verteld heeft. Van mij weet je dus alles en ik weet
veel van jou. Natuurlijk niet alles, 'k Heb veel over de
ontmoetingen met je zoon nagedacht. Hij is gisteren uit
Oesburg vertrokken. Hij wist niet waarheen. In die ont
moetingen heb ik de leiding van God gezien. Misschien
vergis ik mij. Nog eens, ik zou heel, heel veel willen
schrijven, maar toch doe ik het niet. Alleen ditje vroe
gere verloofde, die jou trouweloos in de steek heeft ge
laten, is nooit getrouwd. Ik ben wel in de gelegenheid
geweest, maar heb de aanzoeken afgeslagen. Want Jan
Stelmaker kon ik niet vergeten. Nu weet je het precies.
Ik ben bereid, als je dat wenst, naar Canada te komen,
om je vrouw te worden. Ik weet heel goed, dat ik een niet
gebruikelijke weg ingeslagen heb. Een vrouw moet
zich niet aanbieden. Maar de omstandigheden kunnen zó
zijn, dat het wél moet. Ik alleen ben de schuldige, dat
het toen zó gelopen is. Ik vraag je daarvoor vergeving.
Wat mij betreft, er is niets meer in de weg, om bij je te
komen, eerlijk en oprecht leg ik mijn gevoelens bloot. Ik
heb God gebeden, of Hij in jouw hart wil liggen, mij te
vergeven en in de gelegenheid te stellen, goed te maken,
wat ik tegen jou misdreven heb. Misschien wordt dat ge
bed niet verhoord. Als je mij antwoordt, dat je met mij,
na al het gebeurde, niet meer in contact wil komen, zal ik
je dat niet kwalijk nemen. Eigenlijk heb ik niets anders
verdiend. Ik heb een rechtmatige straf gehad. En als die
moet duren tot mijn dood de Here weet wat goed is.
Ik zal mij gewillig buigen. Jan ik móést je dit schrijven.
Je adres heb ik natuurlijk van je zoon, die in alles het
evenbeeld van zijn vader is. Als hij daar bij mij op „IJssel
zicht zat was het net, of jij daar zat, vijf en twintig jaar
geleden. Jan, wil je mij met een paar regels antwoorden,
wat dan ook Ik heb met deze brief te schrijven een niet
gewone stap gedaan, maar mijn hart dwong mij. Mijn
lentetijd is door m'n eigen schuld voorbijgegaan, maar
God geve, dat ik nog een late, niet verdiende, lente hebben
mag. Dan kan ik in de herfst nog wat goed maken. Tegen
over jou."
De hand van Jan Stelmaker beeft, als hij de brief in
de enveloppe doet. Dan gaat hij weer aan zijn werk, al
vlot dit niet te goed.
Zo gauw mogelijk, als hij met Bertha alleen is, laat hij
haar het schrijven lezen. Als zij gereed is, ziet hij een
traan in haar oog.
„Dat moet een goede, lieve vrouw zijn", zegt zij met
gesmoorde stem. „U hebt gelijk. En John ook. Wat doet
U nu, vader
„Daar moet ik nog eens over denken. Deze brief is
drie weken geleden verzonden. De mijne verleden week.
Die komt daar dus over een paar weken aan. Dit is geen
antwoord op die brief
„En toch een antwoord", glimlacht Bertha.
„Ja, tóch een antwoord. Je hebt gelijk. Maar zó komt
er verwarring. Ik zal eens zien."
De volgende dag weet Jan Stelmaker hethij tuft naar
Granum en vraagt de directeur van het postkantoor te
spreken.
„Kan ik al een telegram naar Holland zenden?"
De directeur kijkt bedenkelijk „Ik weet het niet, Mr.
Stelmaker. Maar het is te proberen. Kan het niet, dan
hoort U het wel."
„Ik wil graag dit telegram verzonden hebben„Saal
mink, farm „IJsselzicht", Oesburg, Holland. Beter een late
lente dan geen lente stop wacht op brief van mij, Jan".
EINDE.