Tussen de regels
KLEINE
VOSSEN
LAAT VOORJAAR
15. De kerk erkent dat het besluit om
zulks te doen niet genomen zal worden in
dien de mensen en de volkeren daartoe
niet door de Geest Gods worden gedreven.
Daarom roept de kerk al haar leden op
te bidden voor het aanknopen, voortzetten
en succesvol beëindigen van ontwapenings
onderhandelingen, en te bidden dat inder
daad oorlog als onwettig zal worden ver
klaard.
16. Omdat gebed noch oprecht, noch
effectueel is, indien het geen uitdrukking
is van een persoonlijke overtuiging en niet
vergezeld wordt door passende daden,
roept de kerk al haar leden op om te wer
ken voor de bevordering van de vrede op
elke eervolle manier, en om met christelijke
lankmoedigheid, oordeel en kracht de be
staande instellingen, nationaal en interna
tionaal, te steunen instellingen, die zijn
opgericht om recht, begrip en samenwer
king tussen de verschillende staten en vol
keren te bewerkstelligen.
17. Omdat geen werk geheel effektief is
als het niet wordt gedreven door begrip,
roept de kerk haar theologen, wijsgeren en
beoefenaars der natuurwetenschappen, haar
predikanten, leraren en zakenmensen op,
om voorlichting en leiding te geven in aan
gelegenheden die het voorwerp van natio
nale en internationale zorg zijn, opdat door
de verkondiging van het Woord Gods in
betrekking tot onze tijd en door het ge
schoold oordeel en de verlichte activiteit
van haar leden, de kerk ook op dit terrein
in waarheid moge zijn ,,het zout der aarde"
en „het licht der wereld".
Deze concept-verklaring is zeker ook
onze aandacht ten volle waard.
v. H.
DE AMERIKAANSE
CONCEPT-VERKLARING
VERGELEKEN MET ASSEN EN
POTCHEFSTROOM
Vergelijken we de concept-verklaring
van de Christian Reformed Church met
de uitspraken van Assen en Potchef-
stroom en dus ook met Groningen 1963,
die deze uitspraken opnieuw herhaalt,
dan blijkt er van een duidelijke verschui
ving sprake te zijn.
Het rapport van deputaten voor ad
vies inzake enkele uitspraken van de in
1958 te Potchefstroom gehouden Gere
formeerde Oecumenische Synode, ge
waagde van een accentverlegging in
Potchefstroom vergeleken bij de uit
spraak van Assen. Assen sprak name
lijk over het „oorlogsvraagstuk", terwijl
Potchefstroom de vraag toespitste door
te gaan spreken over de .moderne oor
logsvoering". Deputaten waren van me
ning dat tegen deze accentverlegging
geen afdoend bezwaar bestond, doch
dat zij evenmin viel toe te juichen. Het
commissierapport van Groningen, uitge
bracht naar aanleiding van het verzoek
der Classis Groningen om het oorlogs
vraagstuk opnieuw in studie te nemen,
zegt dan ook van de uitspraken van As
sen en Potchefstroom, dat er wel ver
schil in accent is tussen beide uitspra
ken, doch dat zij in wezen elkaar niet
veel ontlopen.
Tussen de uitspraken van Assen,
Potchefstroom enerzijds en de concept-
verklaring anderszijds is echter meer
dan een verschil in accent.
Zowel Assen als Potchefstroom wa
ren de mening toegedaan, dat het niet
tot de taak van de kerken behoorde
zich uit te spreken over het gebruik van
kernwapenen en zich met een uitspraak
tot de regeringen te wenden.
Zo lezen wij in de overwegingen bij
het synodebesluit van Assen
1. dat de overheid haar eigen taak en
verantwoordelijkheid heeft in gebon
denheid aan Gods wet, maar dat dit
niet wegneemt dat de kerk in verband
met de haar toevertrouwde taak om het
Woord Gods te prediken, .mede aan
overheid en volk, geroepen kan (vet
van ons, red.) zich uit te spreken over
aspecten van vraagstukken welke liggen
op een terrein waarop in eerste instan
tie de overheid haar taak heeft
2. dat weliswaar met recht gezegd kan
worden, dat het vraagstuk, in hoever
onder bepaalde omstandigheden het ge
bruik van wapengeweld door de over
heid en daarmee het opofferen van het
leven van de naar Gods beeld gescha
pen mens ter handhaving van de ge
rechtigheid, geoorloofd is, in wezen
hetzelfde is gebleven, maar dat toch
dit vraagstuk tegenwoordig door de
ontwikkeling der moderne bewapening
en ontwikkeling van de internationale
politieke verhoudingen met aangrijpen
de ernst aan de orde wordt gesteld
3. dat het de roeping van de overheid
blijft desnoods met wapengeweld het
recht te verdedigen en dat de verant
woordelijkheid van de overheid t.a.v.
het gebruik van de thans ter beschik
king staande oorlogsmiddelen uitermate
zwaar is geworden, waarom een voort
durend gebed van de kerken voor haar
in deze tijd in het bijzonder geboden is
(1 Tim. 2: 1—4);
4. dat zij geen aanleiding ziet zich te rich
ten tot de Nederlandse regering met
een uitspraak, die een oordeel zou in
houden over het gebruik van de thans
ter beschikking staande strijdmiddelen.
Assen zegt dus eigenlijk
a) in wezen is het vraagstuk van het ge
bruik van wapengeweld hetzelfde ge
bleven,
b) de kerk heeft nu niet de taak. zich tot
de overheid te wenden over het gebruik
van bestaande strijdmiddelen,
c) de kerk heeft te bidden voor de over
heden, wier taak het is om desnoods
met wapengeweld het recht te verdedi
gen.
Waar Potchefstroom het accent van
de vraagstelling verlegd naar de vraag
van de moderne oorlogsvoering, daar
staat op de achtergrond van de uitspra
ken van Potchefstroom de vraag of in
een strijd waarin kernwapens gebruikt
worden niet de grens van „geoorloofde
oorlogsvoering" bereikt is.
In het deputatenrapport, uitgebracht
door dr. G. H. J. van der Molen op
de synode van Apeldoorn lezen we dan
verder
„Hoe ontzettend de uitwerking van de
explosie van een atoomwapen ook moge
zijn, de ethische norm richt zich niet op
het instrument zonder meer, maar op de
mens, die voor het gebruik verantwoor
delijk is.
De uitvinding van de atoomsplitsing is
daarom op zichzelf niet etisch te ver
oordelen. Zij kan een zegen voor de
mensheid zijn, indien zij wordt aange
wend voor vreedzame doeleinden. Maar
zij kan tot een vloek worden, indien de
mens haar gebruikt in dienst van eigen
machtstreven.
De kerk heeft zich derhalve te richten
tot de verantwoordelijke mens. Zij kan
en moet het in de huidige wereldsituatie
aan hen, die in de desbetreffende staats
organen de verantwoordelijkheid daar
voor dragen, overlaten om te beoordelen
of bepaalde geweldmiddelen al of niet
gebruikt zullen worden. De kerk kan
wel telkens aandringen op een interna
tionaal verbod van het gebruik van kern
wapens en trachten mee te werken aan
een sfeer, waarin zulk een algemeen ver
bod tot stand zou kunnen komen."
Hoewel het accent hier wel anders
ligt dan in de overwegingen van Assen
is het inderdaad zo, dat Potchefstroom
in wezen op dezelfde lijn ligt. Maar de
concept-verklaring der Amerikaanse
kerken ligt niet meer in deze lijn, doch
is een welbewuste afbuiging hiervan.
Want al stelt men (overweging 12)
dat op zichzelf gezien een atoomwapen
niet meer verwerpelijk is dan ieder an
der krachtig aanvalswapen, tegelijker
tijd stempelt men een atoom-oorlog als
ontoelaatbaar, en gaat men zelfs zo ver
om van een dergelijke oorlog te spreken
als moreel verwerpelijk en van een
Christelijk gezichtspunt onmogelijk
(overweging 14).
Stelt men vervolgens (overweging
13) dat de kerk geen speciale bevoegd
heid heeft om de politieke, militaire en
technische aspecten van het oorlogs
vraagstuk op hun juiste waarde te schat
ten, tegelijkertijd stelt men dat de kerk
de volkeren moet vermanen om de
atoomwapenen buiten gebruik te stel
len (14).
We zien, dat zo ondanks het feit dat
men in principe geen verschil ziet tus
sen een atoomwapen en een ander
krachtig wapen, toch en dit in tegen
stelling met Assen en Potchefstroom
een uitspraak doet over een atoom
oorlog, deze ontoelaatbaar acht.
We zien vervolgens, waar Assen en
Potchefstroom het gebruik van de mo
derne strijdmiddelen willen overlaten
aan hen die daarvoor de verantwoorde
lijkheid dragen, de concept-verklaring
spreekt van een vermaan der kerk aan
de volkeren der wereld.
Er is dus wel een zeer groot verschil
tussen Assen en Potchefstroom en deze
concept-verklaring, ondanks het feit,
dat veel van wat in Assen en Potchef
stroom gezegd is, er in teruggevonden
wordt.
Daarom is een grondige bestudering
van deze concept-uitspraak ook in an
dere kerken dan de Christian Reformed
Church, dringend nodig. v. H.
(het r.k. oecumenisch concilie)
„Het tweede hoofdstuk van het
liturgisch schema werd op r.k.
oecumenisch concilie, niettegen
staande de 19 amendementen die
hieraan werden toegevoegd, terug
naar de desbetreffende commissie
verwezen."
Wanneer je zo'n berichtje leest,
vraag je je onmiddellijk af, wat stond
er ook weer in dit hoofdstuk Het is
immers duidelijk, dat hier voor de voor
uitstrevende vleugel van de concilieva
ders, hier het begin van de eerste neder
laag ligt. Dit tweede hoofdstuk handel
de immers over het gebruik van de
landstaal tijdens de liturgische hande
lingen, waarbij dan vooral aan de mis
werd gedacht. Men zou de mis, zo de
nieuwere vleugel, hebben willen herlei
den tot ten 1ste 'n dienst des Woords
(tot en met de preek) en ten 2de tot 'n
dienst des broods (avondmaalsdienst).
Deze zaken zijn nu terug naar de com
missie verwezen. Het waarom hiervan
is wel min of meer duidelijk. Hier wordt
immers, om het zo maar eens te zeggen,
en aan de dienst des Woords, èn aan
de dienst des broods, zo niet meerdere,
dan toch gelijke waarde gehecht. Nu is
dit laatste vooral tegen de hoofdgedach
te van wat de mis eigenlijk volgens het
concilie van Trente is.
Want wat leert Trente en wat is om
trent de mis altijd in de r.k. kerk de
hoofdgedachte geweest over de mis
Dit nl., dat de mis 'n offer is. Men is
dus eigenlijk in de grond van de zaak
bang dat, wanneer men nu het accent
zo gaat verschuiven als in de nieuwere
theologie wel eens gedaan wordt, dat
men dan de offergedachte van de mis
zal gaan verwaarlozen. Nu geloof ik
niet, of beter, ik ben er wel zeker van,
dat de nieuwere theologie de uitschake
ling van deze offergedachte zou nastre
ven. Toch is het mijns inziens deze ge-
dachtengang die aan dit hoofdstuk de
vereiste tweederde meerderheid heeft
doen ontbreken. De uitslag van deze
stemming houdt nu nog niet in dat het
desbetreffend hoofdstuk voorgoed on
der tafel komt, maar het betekent wel
dat, wanneer het op het concilie weer
aan de orde zal komen, dat het er dan
wel gematigder zal uitzien.
Dat het stuk er nu persé zó revolu
tionair uitzag, is ook weer niet waar.
Er was alleen mogelijkheid geschapen
öm 'n beetje meer de volkstaal, dit stond
in de vrijheid van iedere bisschop, te
gebruiken. Ook was de mogelijkheid te
communiceren, in bepaalde gevallen, on
der de twee gedaanten (brood en wijn)
in de vrijheid der bisschoppen gesteld.
Hoe dit alles er nu zal uitzien wanneer
dit hoofdstuk bewerkt is, zullen we, pas
in de volgende zittingen van het conci
lie vaststellen.
M. V. J. d. C.
Er kunnen van die perioden in je le
ven voorkomen,-dat je sterk wordt ge
confronteerd met de broosheid en breek
baarheid van ons leven.
Zo ontving ik in enkele weken tijds
een zevental rouwberichten, uit Zeeland
en Holland. Wat opviel was vooral het
groot verschil in leeftijd, waarop deze
vrienden, bekenden en familieleden
heengingen
De eerste betrof een oud-ambtsbroe
der, over wien ik reeds schreef, hij werd
69 jaar. Dan een bericht van het ster
ven van een lieve vriend, oud 49 jaar,
nog zo vol van activiteit voor gezin en
bedrijf en Kerk.
Voorts van een bekende, die ook op
eens werd opgeroepen, op de leeftijd
van 61 jaar. Voorts de tijding van het
heengaan van een vrome vriend van
ons, oud-inwoner van Oud-Vossemeer,
overleed te Schiedam, 71 jaar.
En dan kwam 't bericht van de dood
FEUILLETON
door
HUGO KINGMANS
55)
„Goeden avond, mis. Hier ben ik weer", hoort zij zijn
prettige stem.
„Ik dacht, dat jullie weg waren."
„Een honderd man is in Oesburg gebleven. Daar ben
ik ook bij."
„Dat is prachtig. Kom binnen, jongen."
In de grote keuken zitten ze weer. De jongen haalt een
zakje voor de dag.
,,'k Heb wat goede koffie meegenomen", zegt hij. „Ik
hoor, dat er hier in 't land niet veel is."
„Dan ga ik er direct van zetten", zegt Marie. „Hier is
niets dan bocht. Deze zal smaken."
„En of. Thuis drinken we deze ook altijd."
Hij steekt een sigaret op, presenteert ook de beide
boeren, maar die roken niet. Ze zijn alleen wat benieuwd
naar het leven in Canada. Is hij een boerenzoon O, dat
is prachtig. „Vertel eens wat van die boerderijen daar?"
Dan gaat John enthousiast vertellen. De beide broers
zitten met open mond te luisteren. Wat is het boeren
leven daar anders. De jongen schildert het zó, dat zij het
vóór zich zien. Ook Marie luistert met de grootste aan
dacht. Die Jan heeft het daar ginds ver geschopt. Eigenaar
van zulk een boerderij. Zo, onder het vertellen door ver
neemt zij, dat er nog drie kinderen zijn, twee meisjes en
een jongen.
Als het gesprek ebben gaat, staat Jannes op en loopt
naar buiten, iets later gevolgd door Sijmen. Op dat mo
ment heeft Marie smachtend gewacht. Zij wil met de
jongen alleen zijn.
John voelt zich hier volkomen op z'n gemak.
„Met wie is u nu eigenlijk getrouwd, miss vraagt hij,
Sijmen nastarend. Marie glimlacht vrolijk.
„Met geen van beiden, jongen. Ik ben niet getrouwd.
Nooit getrouwd geweest." En zij legt hem de situatie op
de boerderij uit.
„Sorry, miss. Ik meende, dat u de boerin was. Waar
ligt Doekum Hij springt van de hak op de tak, maar
Marie begrijpt hem wel hij wil van zijn familie weten.
„Met zo'n wagen" zij wijst naar de carrier op het
erf „niet zo ver. Wie woont daar nog van de Everts-
sen De oude mensen zijn overleden, dat weet ik. Al
vrij lang."
„Oom Piet woont in Doekum. Die is getrouwd. Er zijn
ook kinderen. Ik wil er heen. Dan is er nog een tante
Kee. Ook getrouwd. Een oom Freek en tante Aaltje."
„Je bent goed op de hoogte, jongen."
„Ja, ik heb alle namen in een boekje. Tot vóór de oorlog
werd er geregeld geschreven. Ook met de familie in
Zwolle."
„Weet je, dat opa Stelmaker overleden is? Neen, zeker?"
„Neen, miss. Dat zal vader ook niet weten, wanneer?"
„Dat weet ik niet precies. Een paar jaar, denk ik.
'k Heb een advertentie in een courant gelezen."
Hebt u hem gekend, miss
„Ja, heel goed, ikHet verdere van de zin slikt
Marie in. Bijna had zij gezegd „ik ben er met je vader
geweest". Maar dit niet, neen, dit niet. Bijzonderheden
zal zij de zoon van Jan niet vertellen.
„Hebt u moeder ook gekend
„Ja, maar niet zo goed als je vader."
„Hoe kent u vader?"
„We woonden niet heel ver van elkaar af. Hij was bij
Konijnenbelt."
„Ja, dat weet ik. Arend Konijnenbelt. Die is al lang
dood. Maar ik wil naar de farm. Vader heeft er veel van
verteld. Moeder was daar ook. Zo heeft vader haar leren
kennen."
De jongen vertelt onopgesmukt. Marie concludeert
Jan heeft met zijn kinderen veel over Holland en de fa
milie gesproken de jongen is goed op de hoogte. En
van haar weet hij niets. Dat moet ook niet. Het verleden
is dood.
De twee gebroeders komen terug. De avond is geheel
gevallen. Voor de bewoners gaat bedtijd aanbreken. Er
moet alleen nog karnemelksepap gegeten worden. Of John
ook meedoet
Hij doet mee. Thuis eten ze dat ook wel eens. Maar
niet vaak. De gewoonten zijn daar zo anders dan hier.
Marie brengt hem tot aan de carrier die daar verlaten
staat. Hij ontsteekt de koplampen.
„Je kunt hier gerust komen, hoor. Al was 't elke avond.
In Oesburg heb je ook niet veel."
„Als het mag, graag, miss. Ik moet u nog veel vragen.
Maar, miss, ik weet uw naam nog niet eens."
Marie Saalmink", zegt zij.
„Marie Saalmink", herhaalt hij, zich voornemend, die
naam straks in zijn boekje te schrijven.
„Welterusten, miss."
„WelterustenehJan. Tot ziens."
„Oké."
De wagen glipt weg en is in een zucht verdwenen.
„Wat zijn zulke jongens toch onbezonnen", denkt Marie.
Zij vergeet, dat „zulke jongens" met hetzelfde gemak
achter het stuurrad zitten, als zij een boterham eet.
Er is een tijd geweest, dat zij in bed lag te schreien.
Dat was toen met Jan, toen moederneen, zij had ook
schuld.
Nu ligt zij niet te huilen. Maar de slaap komt niet. En
dat is ook om Jan Stelmaker. In de zoon heeft zij de vader
hervonden. En al het gebeuren van toen dringt onweer
staanbaar op haar aan. Hoe is het mogelijk, dat dit nog
eens terug zou keren, na zoveel, zoveel jaren
En toch toch moet het verleden dood zijn. Hier
heeft zij nu haar taak gevonden, naar zij meentde huis
houdelijke leiding op de boerderijde verzorging van deze
twee mannen, die zij weet het wel in de omtrek
„sullen" genoemd worden, maar die toch zeer in de ach
ting gestegen zijn sinds min of meer bekend werd, dat
„IJsselzicht" een broeinest van illegaliteit was. Dat had
men achter de Haverdinks nu nooit gezocht.
Zeker, het verleden is dood. Zij heeft hier haar taak,
ook in de verzorging van de altijd stijf op bed liggende
zuster der Haverdinks.
Het verleden is dood.
En het springt op haar aan
Zij kan er de slaap niet van te pakken krijgenZij
hoort de zoon van Jan nog praten. Ja het is Jan
(Wordt vervolgd)