LAAT VOORJAAR
de hoogte. Zeggen de kerken dit was
heten zegt broeder Fossen dit was
het nu net niet, dan moet hij zich met
zijn protesten verder tot het magazine
der kerken, „Kenmerk", richten.
Maar zolang namens de kerken ge
zegd wordt, dat dit de hoogtepunten
van het oecumenisch jongerencongres
waren, zolang blijven wij zeggen, dat
dit congres allerminst oecumenisch was.
Niet omdat wij anti-oecumenisch zou
den zijn, maar omdat dit congres in zijn
hoogtepunten de wijdheid der oecumene
bleek te missen. v. H.
POSITIEVE WAARDERING
Voor het Oecumenisch Jongerencon
gres had ds. J. Vuyst van de Hervorm
de Jeugdraad, die in Woord en Dienst
een lijvig artikel aan dit congres wijdde.
Hoewel hij van mening is, dat er voor
de eigenlijke ontmoeting, het „onderling
gesprek" een zeer klein deel van de dag
was uitgetrokken, is hij van mening, dat
het congres gezellig en vroom was.
Vervolgens kwam hij op het door
Seth Gaaikema gebrachte liedje, dat
toch kennelijk meer blijkt te zijn dan
een kolderliedje, volgens ds. Vuyst
werd hierin de geest van het congres
weerspiegeld, want dit was het congres
van hen, die zo langzamerhand wel be
reid zijn tot een goedmoedig protestje
tegen de verzuiling. Wat ds. Vuyst
hierover schreef laten we nu volgen,
waarbij evenals in het vervolg
sommige zinnen door ons zijn onder
streept, vetgedrukt, of cursief gedrukt
SETH GAAIKEMA.
Dr. L. G. M. Alting von Geusau, gedele
geerde van de bisschop van Groningen voor
oecumenisch werk en directeur van het Doku-
mentatie Centrum Concilie, getuigde in zijn
toespraak op een bewogen wijze vanuit zijn
ver vooruitgeschoven positie als modern rooms-
katholiek theoloog en ons aller ds. H. van An-
del, secretaris van de Oecumenische Jeugdraad,
trachtte (alsof hij het nog nooit eerder gedaan
had) de duizenden te bewegen „samen op weg
en aan 't werk te gaan" in de vaste hoop dat
door middel van dat „samen optrekken en wer
ken" de scheidende kerkmuren ondermijnd zul
len worden en instorten.
En elke toespraak werd door de 5000 met
applaus beantwoord. Maar het grootste applaus
kreeg Seth Gaaikema toen hij een liedje zong
(vervaardigd voor Wim Kan) over het ver
zuilde Nederland, waarin heel langzaam de din
gen beginnen te veranderen.
Als ik me de laatste regels goed herinner,
luiden ze aldus
,Er is iets aan 't veranderen
er is iets nieuws op til
een mengseltje oecumene
en heel veel goede wil".
Het „mengseltje oecumene" en die „goede
wil" hebben het congres niet alleen gestempeld,
maar ook tot een „succes" gemaakt.
Dit was niet het congres van de „oecumeni-
akken", het was niet het samenzijn van driftige
jongeren, die ,,met vuur willen spelen" (om
de naam van een vroeger gehouden oecume
nisch jongerencongres aan te halen). Het was
het congres van hen, die zo langzamerhand
wel bereid zijn tot een goedmoedig protestje
tegen „de verzuiling". Het waren de jongeren,
die echt niet meer van plan zijn hun hand in
het vuur te steken voor „hun" N.C.R.V. of
„hun" K.R.O. Ze zullen wel direct bereid zijn
in te gaan op de suggestie van dr. Alting von
Geusau om het maatschappelijke werk niet meer
„verzuild" te bedrijven en op de hint van ds.
Van Andel om naast de weekend-hulpen ook
in de lange weekenden iets te doen in de ge
vangenissen en inrichtingen. Ze waren allemaal
bereid tot een gemeenschappelijke aanpak van
de hulp aan de -onderontwikkelde gebieden. Ze
toonden dat ook door meer dan één gulden per
deelnemer in de collecte te gevenHet waren
de mensen, die 't betreurden alleen maar op
een katholieke school geweest te zijn, waardoor
je alleen maar katholieke jongens en meisjes
ontmoette. De katholieke dansclub en een ge
reformeerde meisjesvereniging moest je nu wel
met dezelfde kritische blikken bekijken.
Het zou me niet verbazen als het grootste
gedeelte van de congresbezoekers uit werkende
jongeren bestond. Welnu, als je dagelijks met
andersdenkenden werkt, ga je je afvragen waar
om studenten „apart" moeten studeren op een
eigen universiteit, terwijl je zelf moet werken
in een „algemeen" bedrijf.
Maar -wie mocht denken dat het daarom mor
gen of overmorgen in Nederland allemaal an
ders zal worden, vergist zich. Want, zei een
van de cabaretiers, we „fladderen" zo maar
wat, we „fladderen ook zo maar wat oecume
nisch". Maar omgekeerd, wie mocht veronder
stellen, dat het allemaal niet zo veel te beteke
nen heeft, vergist zich evenzeer. Hij beseffe
dat de verzuiling door een jongere generatie
langzaam maar zeker van haar fundamenten
wordt geduwd.
JONGEREN EN OECUMENE.
Aan het forum-gesprek tussen dr. Alting von
Geusau en ds. Van Andel, onder leiding van
drs. J. Stalpers, directeur van de Nationale
Stichting voor Bijzonder Gezinswerk- en Jeugd
zorg, werd ook deelgenomen door een gerefor
meerde, een katholieke en een niet-kerkelijke
jongere. Deze drie behoorden tot de „verspie
ders", enkele jongeren die in de afgelopen zo
mer met allerlei mensen gesproken hadden over
oecumene. Alle drie hadden ze als klacht, dat
de jongeren niet alleen van oecumene weinig
afwisten maar ook, dat ze zich er nauwelijks
voor interesseerden en dat ze voor de zaak van
de eenheid niet in beweging te brengen waren.
Het merkwaardige is evenwel, dat er niet
zo'n groot verschil is tussen de 5000 in de
Margriethal en de door de verspieders geïnter-
viewen. Wie mocht denken dat die 5000 veel
van oecumene afweten, zich hevig voor de ker-
kelijk-oecumenische vragen interesseren en ge
makkelijk voor deze zaak in beweging te bren
gen zijn, is er naast.
De 5000 wilden niet zoveel. Ze willen wel
van de „flauwe kul" af, ze willen geen over
bodige dingen. Ze willen gewone, prettige
„menselijke verhoudingen"Ze willen daarin
niet gehinderd worden door hun scholen, ver
enigingen of kerken. En ze willen best wat
doen, af en toe, gezellig samen, èn vroom
Daarom moet de inleiding van Van Andel
toch meer bij het levensgevoel van de 5000
aangesloten hebben dan de kwalitatief betere
toespraak van Alting von Geusau. Van Andel
liet de kerken voor wat ze zijn. Dat doen vele
jongeren ook. Ze zijn conformist. Maar tegelijk
schildert Van Andel de komst van de nieuwe
tijd. Dat doet hij suggestief. Als hij spreekt
hoor je bijna de nieuwe tijd binnendringen door
de poriën van de geschiedenis. De nieuwe tijd
kondigt zich overal aanin de rassenkwestie
en in de Verenigde Naties, in de weekendhul
pen en in nieuwe kijk op de reclassering, in
het kerklied en in de oecumenische werkkampen.
Het gaat om het „leefbaar' zijn van het be
staan", om het „bewoonbaar maken van de
wereld". En wie zo „bij de tijd" is, wie zo
attent" leeft, omdat het om de hele bewoonde
stad, het hele bewoonde dorp, de hele bewoon
de wereld gaat, begrijpt dat hij of zij dienstbaar
moet zijn aan die nieuwe tijd en aan die hele
bewoonde wereld, deze oecumene. En door
een grootscheepse deelname in deze arbeid van
dienst en vernieuwing vallen vanzelf de kerk
muren, zoals eens de muren van Jericho vielen
voor de ritmische stap van een nieuw volk op
de drempel van een nieuwe tijd.
En met dit mengsel van conformisme èn blij
de levensaanvaarding, van geloof in God, die
bezig is - grote dingen te doen èn goedmoedige
christelijke experimenten zei Van Andel precies
wat de 5000 van hem wilden horen. Dr. Alting
von Geusau deed het heel anders. Hij sprak
vanuit zijn kerk. Hij trachtte de positie van de
Rooms-Katholieke Kerk in de huidige situatie
te bepalen o.a. door aan te geven wat hij als
rooms-katholiek van de andere kerken ver
wachtte. Hij wond er geen doekjes om toen hij
opmerkte dat de leer van de kerk grondig op
de helling moet„We moeten opnieuw leren
zien wat kerk is in de zin van het volk Gods".
En dat kan alleen wanneer er grote trouw is
aan dat stuk van het volk Gods waarin wij
zelf staan. Hij sloot aan bij wat mr. M. I. P. G.
van Thiel, de voorzitter van de Katholieke
Jeugdraad (n.b. een samenwerkingsorgaan van
de katholieke jeugdorganisaties, niet een orgaan
van de Rooms-Katholieke Kerk' zelf zoals de
Oecumenische Jeugdraad is als commissie van
de Oecumenisch Raad van Kerken in Neder
land) in zijn openingswoord zei„De oecume
nische gedachte moet diep geworteld zijn in
de eigen kerk".
De katholieke sprekers verzekerden de 5000,
dat zij achter hun bisschoppen staan als deze
in Rome gaan pleiten voor de vernieuwing van
hun kerk. De protestantse sprekers riepen hun
geloofsgenoten beslist niet op achter hun syno
des te gaan staan, omdat ze die eerder zien als
blokken aan het been op de weg der oecumene
dan als voor-gangevs op de weg der vernieu
wing.
WAT NU?
En daarmee zitten we midden in de vragen.
Voor de katholiek valt het begrip oecumene
bijna samen met het begrip „vernieuwing der
kerk". En „vernieuwing der kerk" is synoniem
met „kerk in staat van concilie". Het vernieu
wingsproces maakt het gesprek pas goed mo
gelijk met de niet meer alleen maar getolereerde
(zoals Alting von Geusau zei) maar geaccep
teerde mede-christenen in andere kerken.
Daarom leeft de jonge katholiek in een mee
slepend avontuur, waarin hij graag anderen wil
betrekken. Maar de jonge protestant weet dat
de oecumenische beweging in Nederland al een
geschiedenis heeft van enkele tientallen jaren.
De consensus tussen hervormden en lutheranen
spreekt nauwelijks tot zijn verbeelding. Dc
wijkkerkeraad heeft de jonge hervormde niet
gevraagd mee te praten over het geschrift over
open en oecumenisch avondmaal. Van de ge
sprekken tussen remonstranten en hervormden
weet hij niets. Hij weet alleen dat de op één
na grootste protestantse kerk in Nederland nog
steeds weigert deel te hebben aan de oecume
nische ontwikkeling.
Vandaar dat bij ons het accent van intense
trouw aan de eigen kerk, van studie en „achter
de bisschoppen" (achter de synodes) staan
verlegd wordt naar „samen op weg gaan" als
individuele christenen uit* verschillende kerken
om te doen wat je hand vindt om te doen.
Ds. Van Andel zal opmerken, dat er geen
andere weg is. Zei hij niet, in een interview
met een redacteur van „Hervormd Nederland"
dat de herv. kerk een „kolos" is Hij had er
aan toe kunnen voegen, dat de Gereformeerde
Kerken ondanks hun interne spanningen
naar buiten toe nog steeds er uit zien als een
„blok graniet".
In de vorige en in het begin van deze eeuw
sloegen individuele christenen uit verschillende
kerken de handen inéén tot gemeenschappelijke
christelijke arbeid in de vorm van allerlei ver
enigingen en organisaties. We hebben er de
christelijke liefdadigheidsinstellingen aan te dan
ken en het C.J.V., het C.N.V. en de N.C.R.V.
en eigenlijk ook de A.R. en de C.H.U. (al
mag zeker niet uit het oog worden verloren
dat politieke en sociologische motieven hierbij
een grote rol gespeeld hebben).
Nu dienen individuele christenen de handen
inéén te slaan voor de vorming van tijdelijke
groepen voor ontmoeting, gesprek en werk,
waarbij de houding van „bruikbaar zijn" voor
het geheel van de samenleving niet uit het oog
verloren mag worden. En dan gaat het, als ik
Van Andel goed begrepen heb, niet alleen om
de gelovigen, maar om gelovigen en niet-gelo-
vigen, om allen „die van goede wille zijn".
Drl Alting von Geusau kon het met deze
visie van Van Andel zeer goed ééns zijn. Maar
dat neemt niet weg, dat er achter de toespraken
van Van Andel en van Alting von Geusau
niet maar accents-verschillen liggen, maar fun
damentele. Want de laatst genoemde staat „diep
geworteld" in zijn kerk en „achter zijn bis
schoppen". Maar voor de eerste is het vol
doende „samen op weg te gaan". In dit artikel
spreken we geen oordeel uit. We constateren
alleen. Maar de Oecumenische Raad van Ker
ken in Nederland (en zijn voorzitter) kan niet
meer volstaan met „in de geest aanwezig" te
zijn bij de oecumenische zaken van de jonge
volwassenen.
Van Andel heeft gezegd dat we pas over een
jaar zullen merken wat de resultaten zijn van
dit congres. Die resultaten zullen we slechts
dan merken als de ouderen met de jongeren zich
willen buigen over de fundamentele oecumeni
sche vragen.
Na lezing van dit artikel vragen we
ons weer af waren we er naast Is dit
de oecumene, wanneer het alleen maar
gaat om „gewone, prettige, menselijke
verhoudingen Is het oecumene, als je
de kerken maar laat voor wat ze zijn
Is het oecumene, wanneer de protestant
se sprekers op dit congres de jongeren
beslist niet opriepen om achter hun sy
nodes te gaan staan, omdat dit eerder
blokken aan het been van de oecumene
zijn dan voorgangers op de weg der
vernieuwing
Hier is ondertussen een heel ander
begrip „oecumene" ingevoerd, dat met
de echte oecumene niet van doen heeft.
En wanneer ds. Vuyst constateert, dat
de Oecumenische Raad van Kerken in
Nederland niet meer kan volstaan met
in de geest aanwezig te zijn bij de oecu
menische zaken van de jonge volwasse
nen, dan kunnen we ons alleen maar
afvragen of de Oecumenische Raad van
Kerken inderdaad dan ook deze Oecu
mene voorstaat. Zo niet, dan is het niet
verwonderlijk, dat hij niet aanwezig
was. Zo ja, dan wordt het hoog tijd,
dat we weten waar we aan toe zijn met
deze Raad. De door ds. Vuyst geschet
ste oecumene van het congres is een
oecumene, die de kerken laat voor wat
ze is en waarin het gaat om de nieuwe
tijd en de dienstbaarheid aan de hele
bewoonde wereld.
Dat vanuit de oecumene de hand aan
de bewoonde wereld wordt toegestoken,
dat is iets waar we ons ten zeerste over
verblijden, de wereldhulpactie leeft ook
in onze kerken, het werelddiaconaat,
maar om de oecumene te laten opgaan
in het alleen maar dienstbaar zijn, is van
één der facetten van de oecumene het
gezicht en het wezen der oecumene ma
ken. En is tenslotte de oecumene degra
deren tot een algemene actie voor hulp
verlening.
Als dit het is waarmee de oecumene
ten onzent gevuld wordt, dan vragen
wij met drs. G. N. Lammens
OECUMENE WAARHEEN
Waarbij hij in het laatste nummer
van Jong Gereformeerd (18 oktober),
naar aanleiding van het aan de voor
avond van het congres uitgezonden fo
rumgesprek, ingaat op de verschillende
theologische visie, die achter deze twee
begrippen van oecumene liggen. Drs.
Lammens schrijft
Wat de theologische ontwikkeling betreft,
herinneren we in dit verband alleen maar aan
de zogenaamde objectieve verzoeningsleer,
waarover de laatste jaren heel wat te doen is
geweest. Kort gezegd komt die hierop neer, dat
dankzij Christus héél de wereld en alle mensen
met God verzoend zijn. Vanzelfsprekend komt
dan de vraag op, of er dan geen verschil is
tussen „kerk" en „wereld". Tot voor kort werd
die vraag met ja beantwoordde kerk heeft
immers wéét van deze verzoende stand van
zaken en is geroepen hiervan te getuigen in de
wereld. Momenteel wordt dit laatste echter van
verschillende kanten betwijfeld. Men redeneert
dan als volgtdankzij de verzoening delen
kerk èn wereld in dezelfde gave van het, mens
zijn en daarom moeten we proberen met z'n
allen in voortdurend contact met elkaar
van onze wereld een bewoonbaar huis te maken.
Parallel met deze theologische ontwikkeling
loopt dan een verschuiving in visie op de oecu
mene. Om dit duidelijk te maken, moeten we
er aan herinneren, dat de bijbel het woord
oecumene in tweeërlei zin gebruikt. (Vergelijk
hiervoor onze artikelenreeks over de oecumene
in de 5e jaargang van ons blad)Soms betekent
hetheel de bewoonde wereld. Zo lezen we
in Lukas 2:1, dat heel de oecumene op bevel
van keizer Augustus moest worden ingeschre
ven. Als wij spreken van de oecumenische zen
dingsopdracht van de kerk, denken we aan déze
FEUILLETON
door
HUGO KINGMANS
54)
Het is rumoerig in de keuken. Een paar Canadezen
lopen naar buiten. Het is fraai voorjaarsweer.
Onwillekeurig voelt John zich aangetrokken tot de
vrouw, die vader gekend heeft. Hij wil méér van haar
weten. Dan kan hij naar huis over deze eerste ontmoeting
in Holland schrijven. Misschien kan zij hem inlichten over
zijn familie.
Juist wil hij de mond openen, om haar te vragen, als
zij hem vóór is.
„Woont je vader nog steeds daarin
„Bij Granum, miss, Alberta, Canada."
„Ja, Granum was het", fluistert Marie daar zit Jan
van tóén hij is het sprekend. „Op een boerderij
„Ja, een grote boerderij, heel, heel wat groter dan deze.
Ik was ook farmer. Bij vader. Maar de oorlog kwam.
'k Moest in dienst en ben in Engeland gekomen. Toen
naar Afrika, Italië, Frankrijk, België, Duitsland en nu in
Holland. Gelukkig Misschien kan ik mijn familie ont
moeten. Weet u wat van m'n familie af, miss
„Een beetje. Je bent overal geweest, jongen. En overal
in de gevechten En dan er goed afgekomen
„Goddank wel, miss. Niet het minste wondje."
„Ja, Goddank Of ik je vader gekend heb En je moe
der ook. Sanne Everts. Hoe
„Moeder is overleden. Bijna zeven jaar geleden", is het
zacht gegeven antwoord.
„Och, jongendat wist ik niet, hoe zou ik het we
ten, hè Dat was ook wat voor je vader."
„Ja, Bertha zorgt nu voor de huishouding."
„BerthaZo heette je vaders moeder, ik weet het
wel."
„Hebt u grootmoeder ook gekend
„Neen, die was toen al overleden."
„Maar die woonde toch in Zwolle En Zwolle is toch
zeker een heel eind hier vandaan
„Ik denk, dat jullie dat niet ver noemen", glimlachte
Marie.
De commandant van het groepje, een sergeant, komt
binnen en geeft een kort bevel. Onmiddellijk springen
allen op.
„Ik moet weg, miss. Het spijt mij. 'k Wou nog wel eens
wat met u praten. Als wij vandaag niet verder trekken,
mag ik dan vanavond bij u komen
„Natuurlijk, jongen. Kun je het vinden
„Gemakkelijk genoeg. „IJselzicht" heet deze farm, heb
ik gezien. Tot vanavond, hoop ik." Hij drukte haar stevig
de hand, die klam is.
Geen twee minuten later zijn de beide carries met grote
snelheid verdwenen, nagestaard door twee verbaasde
boeren.
„De Moffen waren wat mans, maar vlak deze kerels
ook niet uit", merkt Jannes op.
„Ja, maar deze kerels zijn geen Moffen", meent Sijmen.
„Natuurlijk niet. 't Zijn Canadezen."
„Vanzelf. Zó bedoel ik het niet. Ze zijn anders.
„Daar heb je gelijk in. 'k Heb liever met deze jongens
te doen."
Onder woorden brengen, wat zij voelen, kunnen zij niet.
Maar zij begrijpen elkaar. Ze bedoelen de mentaliteit
van deze kerels is anders.
Intussen verricht Marie Saalmink als het ware in droom
toestand haar werk. Was 't geen droom Neen, in levende
lijve heeft daar een zoon van Jan gezeten. Alsof de Jan
van vijf en twintig jaar geleden er zatZij is er geheel
van in de war.
„Jij had het druk met die jongen, die Hollands sprak",
zegt Jannes aan de middagtafel.
„Geen wonder, Jannes. Ik zag, dat hij sprekend op zijn
vader gelijkt. Die is na de vorige oorlog naar Canada ge
trokken. 'k Heb hem goed gekend."
„Casuweel", merkt Sijmen op. „Dat die zoon nu hier
moet komen."
Het komt in geen van beide broers, die nooit een vrouw
hebben aangezien en het ook niet zullen doen, op, méér
achter de woorden „ik heb hem goed gekend" te zoeken.
Zij kennen trouwens Marie's geschiedenis niet. Voor hen
is zij altijd geweest een vrouw, zoals zij mannen zijn je
niet met een lid van de andere sekse bemoeien
„Misschien komt hij vanavond nog een praatje maken,
als ze niet wegtrekken", zegt Marie.
„Die verdwijnen natuurlijk met spoed", meent Jannes.
„Heel ons land moet toch bevrijd worden. Reken maar,
dat de hele troep vandaag nog verder trekt. Naar Zutfen,
denk ik."
Het is niet zo. Niet de hele troep vertrekt. In Oesburg
blijft, althans voorlopig, een kleine bezetting achter, onder
leiding van een subaltern officier, die het gezag heeft tot
er meer geordende toestanden zijn. Als het door de re
gering in Engeland ingestelde Militaire Gezag ook hier
optreedt, is zijn taak goeddeels afgelopen.
John, die van het geval hoort, weet te bewerken hij
heeft goede vrienden bij de administratie dat hij bij
het detachement blijven mag. Voorlopig wil hij, als het
kan, hier in deze streek blijven hier zit de familie van
vader en moeder in Doekum, weet hij, maar waar ligt
dat Die vriendelijke boerin van vanmorgen moet hem
nog eens méér vertellen.
In de vooravond trekt de hele legertros het is het
zelfde gezicht als op 10 mei 1940, toen moeder Saalmink
begraven werd en de lijkstoet er oponthoud door had
tanks, carriers, kanonnen, mortieren, mitrailleurs, enz.
verder de weg over vanaf „IJselzicht" kunnen ze alles
zien.
„Wat ik gezegd heb. Daar gaan ze al", merkt Jannes op.
Marie geeft geen antwoord. Een brok schiet haar in de
keel. Nog zo graag had zij Jan's zoon gesproken. Waar
om eigenlijk? vraagt zij zich af. Het verleden is dood.
Kan het niet beter dood en begraven blijven
Het blijft nu trouwens dood. Zij zal de jongen niet meer
ontmoeten. Hij bevindt zich in een van die wagens, achter
het stuur. Een prettige, sympathieke kop. NetJan
Tot haar verbazing tuft om ongeveer half acht een car
rier het erf op, alleen bemand door de chauffeur, die vief
uit het open voertuig springt.
„Daar heb je de jongen toch nog roept Marie, ver
heugd, en haast zich naar buiten.
(Wordt vervolgd)