MOGEN (WIJ) OUDEREN, ook oen woordje meespreken Uit de Gemeenten KLEINE VOSSEN LAAT VOORJAAR Gereformeerde jongeren gaan napra ten over het Utrechtse congres, zo werd ons in de dagbladen meegedeeld. Ds. K. Schippers zegter moet ook in onze kring, over dit congres nagesproken worden. Er is in heel de wereld iets aan de gang, waarbij ieder christen betrok ken is of betrokken hoort te zijn. Als dit inderdaad zo staat, is boven gestelde vraag daarmee reeds bevesti gend beantwoord. Tot ieder christen" mag zeker ook de gereformeerde christ- gelovige gerekend worden, hetzij jong of oud. Ja, ook de ouderen al was het alleen al omdat het tenslotte onze kin deren waren, die we op het congres be zig zagen en hoorden. ,,Er waren bijna duizend gerefor meerde jongens en meisjes", las ik. Ge let op dit feit alleen al kan noch mag de vraag hierboven een vraag blijven. We mogen geen stille toehoorders of toeschouwers blijven, maar zullen moe ten meepraten. Natuurlijk niet als dege nen die het nu dan maar eens zeggen zullen als zulken die het al wel weten en altijd wel geweten hebben/, en nu komen zeggen dat het maar eens uit moet zijn met al dat geconfereer. Integendeel juist als belangstellende en meelevende ouderen die proberen de jeugd, onze jeugd te begrijpen en heus niet met de critische vuist op tafel ko men slaan, vragend, bestraffend zelfs, wat doen jullie toch Ben jullie bezig de boel thuis aan stukken te slaan met dat oecumenisch gedoe Vast zo niet want als het bij onze jeugd fout zou liggen dan hebben wij ouderen daar mede schuld aan. Nu kan men zo hier en daar al mer ken, dat ouderen zo ongevraagd al aan het meespreken zijn gegaan. In onze kerkbode maakte ds. v. H. in diens ar tikel „kadetjes onder de troonrede" reeds captie op het gelijktijdig eten en drinken op het congres èn het bijbel lezen. Scherper nog gispte hij in z'n „een eeuw van donderen" het liedje over de schoolstrijd. „Hiervan blijft een akelige nasmaak over doordat meerma len in de zaal velen het krachtens hun gejuich en applaus wel heel eens waren met de zanger." Ik heb ook niet gele zen, dat de gereformeerde verkenster als één op die duizend, geprotesteerd heeft. Zelf wees ik in mijn artikel „een oude klacht nieuw" op mijn onbegrip dat er bij zoveel liefde voor kerk en oecumene een predikantentekort is en al meer dreigt. Door dit laatste blijkt ook de gezond en wel uit Amerika teruggekeerde prof. dr. Herman Ridderbos sterk ontnuch terd te zijn. Hij schrijft„Ik moet be kennen toch een zekere teleurstelling te hebben moeten verwerken, toen ik, na getuige te zijn geweest van de enthou siaste ontvangst van 55 eerstejaars the ologen in Grand Rapids, nog maar net „van de boot" moest vernemen, dat het vergelijkbare getal in onze kerken dit jaar wel niet hoger dan 25 is, al zijn onze kerken dan ook meer dan twee maal zo groot als de Chr. Ref. Church in Amerika. De directe dienst in het evangelie spreekt blijkbaar heel wat minder tot de verbeelding van onze jon ge mensen dan van die aan de over zijde. En dat ligt natüürlijk niet alleen aan deze jonge mensen, maar ook aan degenen, die ze hebben voortgebracht". Vooral dit laatste spreekt me aan en zou ik willen onderlijnen. Er is nog steeds ruimte en reden voor de vraag die zeker schrijver als titel van zijn boek eens stelde zijn dit uw kinderen Er mag bij de ouderen zeker wel énig schuldgevoel zijn als het met onze jeugd fout gaat of dreigt fout te gaan. We hebben dan iets belangrijks verzuimd en moeten vragen wat dit wel zijn kan Is er een voortgang en ontwikkeling gaande die we niet in de hand hebben kunnen houden Die ons totaal uit de hand gelopen is Waren we niet ge noeg waakzaam Nu kunnen we wel hard „halt" roepen, maar ik meen dat de afstand tussen vele jongeren en ouderen reeds zo groot is geworden dat het „halt" niet meer gehoord wordt of men moet een scheepsroeper aan de mond zetten. Ik hoop, dat ik me vergis en dat er nog een brug kan worden geslagen. Om het duidelijk te zeggen, ik hoop dat ds. Schippers als hij spreekt van naspre ken over het congres in onze kring dit wil uitbreiden tot een meespreken van ouderen. Ik zou nu dan ook nog niet zo gul willen zijn met mijn felicitatie aan de initiatiefnemers van het congres, 'k Wou daar nog even mee wachten. Heb ik het wel, dan moge er verschil in leeftijd zijn tussen de congres-jonge ren en de oudere generatie-buitenstaan ders, maar beiden zijn toch gerefor meerd en willen het gereformeerd be lijden voorstaan ook. Er is dan een gemeenschappelijke In de buurt, waarin we nu wonen, word ik voortdurend herinnerd aan het leven en de arbeid van mijn groot ouders, van wie het huis en een paar schuren nog overeind staan. Nu verwondert het me telkens, als ik er voorbijga, dat deze bouwsels nog steeds wind en weer doorstaan vooral de schuren hangen, hijgend van ouder dom, schots en scheef, scheurend en schurend, hun schamel bestaan maar voort. Onherstelbaar en onogelijk hur ken ze tegen elkander aan en wachten troosteloos op de sloper. Dan denk ik aan ons eigen levens huis, dat wijken en waggelen gaat en verwondert het je, dat het zolang nog weerstand kan bieden aan stormen en regenvlagen Dan lijkt 't veel op zo'n bouwvallige schuur van mijn groot ouders, die haar bestaan dankt aan de omstandigheid, dat ze leunt op haar buurman, waar ze, op zichzelf aange wezen, reeds lang was ineengestort. Zo nu is de mens geneigd zijn kracht en duur te verwachten van familie en- grondslag. Of niet soms Of reeds niet meer Ik dacht van wel, nóg wel, al vrees ik bij het uitblijven van protest bij bespotting van het heilig moeten van de schoolstrijd onzer vaderen. Voorheen zongen we als jongeren geestdriftig „Ons wenkt het beeld der vaderenwij willen ook zo wezen", terwijl men vandaag aan de dag soms iets beluistert als wij willen anders we zen. Ik wil maar zeggen, dat dit toch alle maal zaken zijn die beide generaties aanbelangen zaken die niet éénzijdig mogen, maar éénparig moeten worden afgedaan. We zullen als ouderen niet zeggen tot de jeugd wat lopen jullie hard van stapelpas op dat je niet te gen de lamp loopt. Maar jongeren mo gen de schouders niet ophalen en mees muilend praten en lachen over de oude sukkels die niet meer mee kunnen met de moderne tijd. Nu beweer ik niet, dat die duizend van het congres zo spreken, maar dat we, om nogmaals met prof. Ridderbos te spreken, wel meermalen énige teleur stelling moeten verwerken, is wel waar. En 't is dunkt me toch niet zo dat de jeugd uit hoofde van haar jong-zijn ge acht worden moet tot leiding bieden en vóórgaan in staat te zijn. De jeugd als jeugd bezit nog niet al tijd en vanzelfsprekend superieure kwa liteiten die boven die van de rijpere ja ren uitgaan. Neen, laat ik dit zeggen, dat de directe dienst van het Evangelie ons predikt de waarheid en de waarde van Christus' kerk en rijk, die noch het monopolie van de ouderen noch dat van de jongere generatie vormen. Beiden zijn gemeenschappelijk bezit en mogen dit blijven. Brouwershaven B. WENTSEL. vriendschapsbanden, leunend en steu nend op vriendschap, toegenegenheid, verwantschap en omgang. Hoe tragisch is 't gezicht van een vervallen woning en hoe somber is het verschiet, wanneer stuk voor stuk deze omheining der belendende gebouwen wegvalt. Zonder dat we 't voldoende bemer ken, ontlenen we onze levenskracht en levensloop aan de ondersteuning van de ondervinding van hulp, kameraadschap, buurgenootschap van vrienden en ver wanten. Maar wanneer we geen andere steun- sels, geen ander fundament hebben, dan deze onwisse leunsels en steunsels, ziet 't er maar hopeloos en troosteloos voor ons uit Wanneer we, zoals ik de laatste tijd, oude vrienden zien heengaan, lieve ver wanten zien bezwijken, troostvolle mon den zien gesloten en hulpvaardige pen nen aan vriendenhanden zien ontvallen, dan gevoelen we ons vereenzaamd wan kelen en waggelen, tenzij, dat we de overtuiging omdroegen, dat al dit liefe lijk mee-dragen en mee-lijden en mee strijden nooit een vervangsel is van, wat de enige en blijvende hulp en troost van Jezus alleen vermag te schenken. Een lelijke en sluwe vos is het, wan neer we menen te kunnen bouwen op vriendentrouw, huwelijksliefde, buren hulp, want we leunen alleen maar op nevenbouwsels, die het eenmaal, vroeg of laat, begeven moeten, lettend op die dreigende bouwval van mijn voorouders. Daarom mogen en kunnen we onze bedroefde vrienden en kennissen alleen maar heenwijzen naar het rotsvaste fun dament voor onze levenshoop en levens- troost, namelijk onze Heiland, die in de stormen van Gods toorn en menselijke boosheid is staande gebleven om ons te verzekeren van Zijn eeuwige trouw en onwankelbare liefde. Wat dan vlieden of bezwijken mag, nabij is de Here en blijft met Zijn genade en Geest ons sterken. Op Hem kunnen we alleen leunen, als ons levenshuis dreigt te ver gaan, want Hij is getrouw en Zijn woorden falen niet. En bij Doop en H. Avondmaal we ten we ons verankerd in deze Rots der eeuwen Aan de oevers van de Oude Rijn. Nieuwcrkerk. 1. H. Avondmaal: D.V. 27 oktober a.s. vieren wij H.A. Bezie het ditmaal eens, brs en zrs, uit het Hooglied vandaan, waaruit ik u zondag de 13de preekte hoe de kerk van haar bruidegom Christus zegtmijn geliefde is van mij, en ik ben van hem. In het geloof zit óókbuigen, gehoorzamen amen zeg gen op Gods Woord vertrouwen hebben in Hem, maar ook de band der liefde. Aan Christus. Hij gaf zich uit liefde tot den dood des kruises. Welnu dan, Hij is, wederkerig, „mijn liefde waardig". Bedenk deze dingen eens in uw meditatie, nu de Dis wordt aan gericht. 2. Aandacht bij de preek hooggestemd zijn en practisch zijn, deze beide moeten tegelijk soms betracht worden. Luisteren naar de preek betekent luisteren naar de boodschap van God, die hij brengt door een gewoon mens. Bezie het zo, hooggestemd. Maar nu practisch. Moeders, met jonge kinderen bij zich, moeten wel eens heel nuchter en eerlijk verklaren ik kan er mijn aandacht niet zo bijhouden, als ik wilDaarom heeft de kerkeraad goed gevonden, als dit zo te pas komt, dat een ouderling (eventueel diaken), eens bij zijn gezin mag zitten, als hij geen dienst heeft, of ook, dat hij een kind kan meenemen in ,,de bank" bij de preekstoel. Als dat bevorderlijk is aan de-gang-van-het- Woord-naar-onze-harten, wel nu doen 3. Vacaturebeurtu hebt het wel begrepen en ook gezien, dat ik de 13e in Oosterland moest zijn, en 's avonds ook in het zieken huis. 4. Dankdagop 6 november. En ditmaal, zo is besloten, zullen we de tweede dienst, in de avond houden, om 7 uur. Er zijn er wel die overdag niet of niet zo maar kunnen, wil ik aannemen. Hun ten gerieve is het ditmaal 's avonds. Terwijl we uiteraard ook hen verwachten, die anders 's middags wèl komen In de avonddienst zal ditmaal voor gaan Ds. den Heeten, van Bruinisse. 5. Vroege middagdienstnaar gebruik van de laatste tijd zal na november de dienst weer op 3 uur gesteld worden. Een uitzondering dus daargelaten, zal met ingang van zondag 1 december de middagdienst om 3 uur zijn. 6. Zie verder Oosterland. Oosterland. 1. Catechisatie: ook hier is de cat. begonnen. Daar zitten we dus met zijn zevenen (want no. 8, Kees Leendertse is in dienst gegaan, God zegene hem). Zeven dus, en toch fijn. Ieder, die er bij hoort, is er. 2. Een groet aan de zieken, vooral in het ziekenhuis, aan br. Schiettekatte van Nieu- werkerk en br. Stuy Sr. uit Oosterland. J. H. B. FEUILLETON door HUGO KINGMAN8 53) Dat klopt. Het leger landt in Zuid-Frankrijk en trekt in ijlmarsen de carrier van John vréét kilometers door 't Rhönedal, noordwaarts, alom met gejuich door de levendige Fransen begroet. Nu, levendigheid kent John nu zo langzamerhand wel moet je bij de Italianen komen! Frankrijk is nu vrijwel van Duitsers gezuiverd, evenals België en Zuid-Nederland. Maar boven de Moerdijk spe len zij nog hun laatste spel. En in de Belgische Ardennen beginnen de Moffen notabene nog een tegenoffensief, dat de Amerikanen even verrast. Het is niets dan een laatste stuiptrekking. Want als de winter, waarin, in Holland, mensen van honger stierven, voorbij is, volgt in het vroege voorjaar de laatste stootde geallieerde legers trekken de Rijn over en de Duitser wordt in eigen land bevochten, zó bevochten, dat als de zon van Hitier geheel is onder gegaan en hij de zelfgezochte dood heeft gevonden 't leger kapituleert en op de Lüneburgerheide Montgomery de voorwaarden dicteert. Even daarvoor is er met John Stelmaker iets gebeurd, dat hem met vreugde vervultdoor het Hannoverse op trekkend naar het Noorden, kan zijn legergroep afzwen ken en trekt de Gelderse Achterhoek binnen. Tegen zijn verwachting in zit John in „Holland". Het is de tijd, dat er weer post kan worden verzonden. Feilloos werkt de militaire post. Het zijn slechts enkele regels„Gode zij dank, goed gezond. We trekken vandaag Holland binnen. Dat moet in de Gelderse Achterhoek zijn, want ik heb de naam Zutfen gehoord. Dus ben ik in het land, dat vader zo goed kent. Ik denk, dat vader wel jaloers op mij zal zijn. Ik zal trachten de familie te zien en te spreken". HOOFDSTUK XX. In de Achterhoek dondert het kanon en ratelen de mitrailleurs. Het is veel erger dan in mei 1940, want toen werd daar schier niet gevochten. Maar die verwaten Duit sers, feitelijk wetend, dat zij het spel totaal verloren heb ben, bieden nog verweer. Dus móét de bevrijder wel op treden, al doet hij het kalm aan en spaart zoveel mogelijk. Dat kan evenwel niet weerhouden, dat de toren van Oesburg zowat stukgeschoten wordt en de kerk, in het centrum van het stadje, half in puin komt te liggen. Natuurlijk houden de Duitsers het niet. Ze worden ver jaagd, trekken de IJsel over, Holland in. Wat zijn ze daar in vredesnaam van plan Door een haag van juichende bewoners trekken de Canadezen Oesburg binnen, waarna de zwermen het land doorkruisen, op zoek naar eventueel overgebleven Duit sers. Zo rijden twee carries het erf van „IJselzicht" op, waar na Jannes en Sijmen Haverdink met open mond de vreem de soldaten aanstaren. Ook Marie komt naar buiten. „Welkom, jongens", roept zij, er niet aan denkend, met Canadezen te doen te hebben, die haar niet verstaan kunnen. „Jullie hadden al veel eerde hier moeten zijn. Maar nu wordt 't goed." „Nu zijn we d'r hoor, miss", roept de bestuurder van de eerste carrier, vrolijk in perfekt Hollands. „We heb ben dorst, miss." „Kom binnen, jongens", nodigt Marie. „Melk of -wat anders, we hebben hier nog wel wat." „Zijn hier geen Duitsers, miss 7" „Welnee, helemaal niet geweest." „Ben jij een Hollander 7" vraagt Jannes, tot wie het doordringt, dat die Canadees hen verstaat en in het Hol lands antwoordt. „Neen, boer, een Canadees, maar m'n vader is een Hollander geweest." „O, zit het zo in elkaar. Je hebt je Hollands nog niet verleerd, maat." De makkers hebben het uitnodigend gebaar van Marie begrepen en zijn haar naar de grote keuken gevolgd. Zij hebben de grootste schik en werpen hun mutsen op een stoel. De bestuurder volgt met Jannes en Sijmen en zet, in het vertrek gekomen, ook de muts af. Belangstellend neemt hij de omgeving opzo, is dit nu een Gelderse boerderij 't Klopt precies met wat vader er van vertelde. Opeens bemerkt hij, hoe de vrouw hem strak staat aan te kijken. Maar hij merkt niet, hoe de kan in haar hand geen vast steunpunt heet. En bespeurt ook niet, dat zij bleek wordt. Marie Saalmink is in enen een kwarteeuw terug daar op die stoel, in die ietswat nonchalante houdingdat is Jan Stelmakers Zo zat hij thuis in de Zevenbuurt Dezelfde houding dezelfde oogopslag. Die jongen lijkt precies op Jan, haar Jan van toen „Ik ken geen Engels", zegt ze met moeite hem aanziend. Hij lacht de goedmoedige lach van Jan. En zijn ogen. Jan's ogen, twinkelen Hoe is het mogelijk, hoe is het mogelijk „Spreekt u maar Hollands, miss. Dat ken ik evengoed als Engels. Wat wilt u weten Ik zie, dat u wat vragen wilt." „Hoe-heet-je 7" stoot Marie er uit. „John Stelmaker, miss", antwoordt hij stomverbaasd. Marie zet de kan op tafel en leunt zwaar op dat meubel stuk. Dan moet zij gaan zitten. „Ik heb het gedacht", stottert zij. „Neen... ik dacht... maar dat kon nietja, tochJohn Stelmaker. Je lijkt sprekend op je vader „Heb u mijn vader gekend, miss Dat is leuk. Nu kan ik toch merken, dat ik in Holland ben." „Jongen, ik heb vader heel goed gekend. Hoe maakt hij het 7" „Best, voorzover ik weet." „Geef die jongens nu eerst eens wat melk, Marie", onderbreekt Jannes ongeduldig het gesprek tussen die twee. De acht andere soldaten zitten verwonderd te kijken. „Ja, ja", haast Marie zich. „Zij heeft mijn vader gekend", verklaart John aan zijn makkers. „Mijn vader komt uit deze streek, zie je." De Canadezen drinken hun melk, praten met elkaar en trachten de beide boeren te benaderen. Maar die halen de schouders op dat koeterwaals verstaan zij niet. Ze lachen alleen maar wat. (Wordt vervolgd)

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1963 | | pagina 2