Godsdienstgesprekken
KLEINE
VOSSEN
LAAT VOORJAAR
Sinds een paar jaar zijn we in kerke
lijk Nederland bezig met gespreksvoe-
ring tussen mensen en groepen uit on
derscheiden kerkformaties. Dat het re
sultaat naar een gemaakte opmerking
in Hervormd Nederland, voorshands
miniem is, wist het feit niet uit dat de
saamspreking er is.
Ze is er individueel, d.w.z. van per
soon tot persoon zowel als van groep
tot groep. Bij dit laatste denke men aan
het contact dat o.a. onderscheiden ker
keraden zo hier en daar over en weer
hebben gehad of alsnog voortzetten.
Soms werd het zelfs breed opgezet zo
als tussen Luthersen en Hervormden
die tot een concensus, d.i. zekere over
eenstemming kwamen betreffende de
toelating tot een wederkerige avond
maalsviering, hetwelk intussen geen sa
mensmelting betekent. Beider kerkelijk
gelaat blijft gelijk, ofschoon men elkaar
wat vriendelijker dan voorheen aankijkt,
hetgeen stellig waarde heeft.
Men denke aan de bekende achttien
die eerst samen gesproken en daarna
zelfs publiek geschreven hebben om tot
anderen op een congres te kunnen spre
ken. Ook dit heeft stellig waarde.
Ook de beide moderamina èn van de
Hervormde Kerk èn van de Geref. Ker
ken spreken soms samen over allerlei
problemen en situaties. Alweer mag ge
zegd, dat ook dit waarde heeft. Ik zou
niet graag de gesprekswaarde van der
gelijke ontmoetingen in de pers of op
persoonlijk niveau ontkennen.
Ook het feit dat men door een z.g.
forum en het houden van conferenties
zoveel mogelijk mensen tracht er bij te
betrekken valt toe te juichen, omdat ook
dit waardevol kan zijn.
Als de besprekingen en ontmoetingen
zich toch bepalen tot de z.g. hogere re
gionen ontstaat er kortsluiting met het
kerkvolk om hetwelk het tenslotte gaat,
want hoezeer het ook te vrezen is dat
bij verder doorgaande besprekingen en
eventuele beslissingen, gezien de histo
rie, slechts een smaldeel hier en een
smaldeel daar zich zou afsplitsen om
samen verder te gaan of een ander
smaldeel zou achterblijven, zoals de en
kelen bij de samensmelting in 1892, d.i.
de bedoeling niet.
De opzet der contacten is de uitein
delijke éénheid, het uitkomen boven de
kerkelijke gescheidenheid die een aan
fluiting en een scandalon is voor de
wereld, zodat ze zich airede daarom van
de kerk afkeert.
Bovendien is er de bede van onze
grote Voorbidder, Jezus Christus, die
om éénheid der gelovigen vraagt, welke
bede we hebben mee en na te bidden.
Vandaar dat alles op alles gezet moet
worden om zovelen als mogelijk is in
het gesprek te betrekken. Elk conclave
is hier uit de boze.
In zoverre is hetgeen prof. Nauta
schrijft, men zij het met deze geheel of
ten dele eens of ook soms oneens niet
temin voorbeeldig. Evenzeer het geluid
dat prof. H. Ridderbos doet horen in
diens gesprek met de vrijzinnige ds.
de Nie. Men kan niet zeggen dat deze
beiden elkaar knuffelen dit is zeer be
paald niet het geval en het wordt hier
wel duidelijk, dat er in de Herv. Kerk
heel wat zou moeten veranderen wil het
ooit tot samensmelting of wederkeer of
hoe men het wil noemen komen.
Nu schreef ik hier boven, dat deze
gesprekken waarde hebben. Welke
waarde dan wel vraagt men als van
zelf. Nu, wie in de historie duikt, her
innert zich de feiten uit de reformatie-
tijd. Toen ook werden er godsdienst
gesprekken gehouden. Weliswaar tus
sen Roomsen en Reformatoren zal men
zeggen en nu geldt het meer Protestan
ten onderling, ofschoon ook het gesprek
met Rome aan de gang is, maar de af
loop er van is niet moedgevend. Luther
en Cajetanus spraken samen in welk
gesprek de laatste zich boos maakte en
schamper over de eerste zich uitliet. Hij
wou niet meer met ,,dit beest" samen-
spreken, zei de kardinaal. En keizer
Karei werd eveneens boos toen Luther
weigerde te herroepen. Ik dacht zo, dat
dit er nu niet meer bij was, hetgeen als
een winstpunt is te beschouwen.
Men luistert naar elkaar, neemt el
kander ernstig, gaat uit van de gedach
te dat men bij elkaar hoort, zodat men
elkaar ook werkelijk zoekt.
Dit was bij genoemde gesprekken zo
nietCajetanus zat met Luther te pra
ten en te schreeuwen met het bevel tot
diens gevangenneming in zijn kardi
naalspij. Al met al is er in deze tijd
veel anders geworden en reden om
dankbaar te zijn voor mogelijk gewor
den samenspreking ook al voert ze niet
aanstonds en misschien in 't geheel niet
tot overeenstemming.
Ik dacht zo dat we nu meer met
Geesteswerk te doen hebben dan voor
heen het geval was. En waar de Geest
heerst, heerst ook beheerstheid der
geesten.
Brouwershaven. B. WENTSEL.
Een schaars artikel op aarde is de
diefde". Als je in het ziekenhuis rond
kijkt, dan lijkt 't alsof er een overvloed
van liefde is. Bloemstukken, cadeautjes,
fruitmanden groot en klein, versnape
ringen tenminste, zo ziet men 't bij
sommige patiënten maar ook bij de
meesten komt er toch geregeld bezoek,
ja, móet dat bezoek afgeremd worden
met 't bordje aan de buitenkant van de
kamer niet meer dan twee bezoekers
tegelijk.
Mensen, die anders in weinig belang
stelling delen wanneer er doodsgevaar
dreigt, dan opeens flikkert van alle kan
ten de diefde" op, worden zakdoeken
druk gebruikt, vloeien de tranen rijke
lijk en wordt er danig gekust.
Nee, dan lijkt 't toch niet waar te
zijn, wat de Bijbel zegt, dat de mens
hatelijk is, dat er geen liefde woont op
aarde. Want nu blijkt 't toch maar an
ders, er is nog een massa toegenegen
heid, meeleven in Bethesda, het huis
der barmhartigheid
Alleen maar dit liefdebetoon open
baart zich zo laat, soms te laat. Hoeveel
wordt er gezuchthad ik tijdens m'n
gezondheid, tijdens de beste jaren van
m'n leven maar 'n klein gedeelte van
deze ziekenhuis-toegenegenheid onder
vonden, nu heb ik er weinig meer aan,
doordat pijn en lijden mij het genot
heeft geroofd en bovendien m'n ziel
bijna opgedroogd is en onaandoenlijk
voor al dit tranenbedrijf.
Zo ontvingen we indertijd een meisje
aan de pastorie, een vroom, eenvoudig,
hartelijk kind, dat zich geheel wijdde
aan verpleging en hulp van misdeelden.
Nu was ze zelf ook betrekkelijk mis
deeld, beschikte niet over een groot ver
stand, kwam iets achter bij anderen in
haar omgeving. Leefde veelal alleen op
haar kamertje, waar ze haar vrije uren
doorbracht. Maar dat meisje had zo
echt veel behoefte aan wat meeleven,
waardering, vertroosting.
Nu ging ze trouw ter kerk en hoorde
ook opmerkzaam naar de preken, vooral
wanneer 't ging over de liefde van onze
Heiland voor het verlatene en misdeel
de.
Bovendien hoorde ze elke week ik
geloof de gemeenschap der heiligen. Nu
dacht ze in haar gelovige eenvoudig
heid ik ga eens proberen bij die en
die, ze zitten ook altijd in de kerk, wat
een warme belangstelling zal ik daar
wel ontmoeten. Maar, o wee, ze klopte,
in letterlijke zin, aan gesloten deuren,
werd weggekeken, weggewuifd, wegge
lachen en ging telkens ongetroost naar
huis. Toen gaf ze het op, trok zich terug
op haar kamertje en klaagde haar nood
aan God En de Here gaf antwoord:
ze vond een vriendin, een oudere vrouw,
die met haar meeleefde, met haar sprak,
haar ontving en haar lot deelde.
Laten we onze ziekenhuisliefde wat
meer verdelen, niet ophopen aan een
sterfbed, maar ze laten bloeien temidden
van de vele distels en dorens van liefde
loosheid, miskenning en haat. 't Is maar
een kwestie van de Heiland te willen
volgen, dragend het kruis van onaan
genaamheden, steeds ons herinnerend,
dat Hij ons alzo heeft liefgehad, dat Hij
zich voor liefdelozen in liefde gaf in de
dood.
De opgehoopte liefde" in het zieken
huis moeten we wat uitstrijken over 't
alledaagse leven
Aan de oevers van de Oude Rijn.
ROME EN ONZE
GEWETENSVRIJHEID
(2)
Zoals beloofd, wil ik nu nog even de
gedachte van de vooruit-strevende groep
binnen Rome nagaan, om te zien hoe
men daar oordeelt over de verhouding
Kerk-Staat. Allereerst wordt hier van
het princiep uitgegaan dat kerk en staat
twee autonome maatschappijen zijn,
ieder in haar eigen orde. Dat betekent
dat ieder van de twee uit eigen aard en
zending zonder een enkele delegatie
van de andere macht, het volste recht
heeft zijn onderdanen te leiden op zijn
respectievelijk terrein.
Ergens zullen ze toch, zo zeggen deze
theologen, elkander ontmoeten, b.v.
voor wat de opvoeding van de jeugd
aangaat. De vraag is dan eigenlijk
,,hoe" moet het dan Heeft de kerk dan
voorrang of niet Van nature uit, zeg
gen deze theologen, dient de staat bij
het uitoefenen van zijn activiteiten er
rekening mede te houden dat er een na
tuurrecht is, b.v. voor wat aangaat de
rechten van het gezin, die zelfs de staat
als staat moet eerbiedigen en zelfs in
bescherming nemen. In zekere zin wordt
de staat hier geconfronteerd met het
feit dat er boven haar nog 'n andere
macht is, n.l. die van God. De staat
moet dus de rechten die God aan iedere
persoon schonk, eerbiedigen. (Hier
staat weer het r.k. tweevoud natuur-
bovennatuur op de voorgrond n.v.m.).
De staat moet dus ondergeschikt zijn
en in dienst staan van God in zoverre
dat zij de onvervreemdbare wetten van
het natuurrecht eerbiedigd. Wie zal nu
echter uitmaken wat tot het natuur
recht behoort Hier wil men van r.k.
zijde dit beginsel van toepassing zien
de kerk heeft macht in tijdelijke zaken,
in zover die zaken in bepaalde omstan
digheden een moreel aspect vertonen.
Men spreekt hier dus van een toevallig
ondergeschikt zijn van de staat aan de
kerk. Dit ondergeschikt zijn bevat ze
ker de zaken waar het doel dat nage
streefd wordt van morele waarde is.
Zelfs zou de kerk kunnen ingrijpen daar
waar voor de r.k. kerk een merkbaar
en duurzaam voordeel ligt. In de cursus
die ik bezit wordt als voorbeeld ge
noemd de tussenkomst van de Neder
landse bisschoppen om daar waar en
kele jaren voor de oorlog twee partijen
dreigden te ontstaan (twee r.k.) de r.k.
te verplichten om voor de traditionele
partij te stemmen. Alleen omtrent de
manier waarop de kerk hier mag ingrij
pen is 'n punt van discussie. Sommigen
zeggen, de kerk mag hier alleen leiding
geven. Men moet echter ook hier weer
zeggen dat, al geeft de kerk slechts
leiding, volgens Yves de la Brière, men
toch verplicht is uit voorzichtigheid de
raad van de kerk op te volgen. Beslui
tend zouden we dus op dit gebied kun
nen zeggen al neemt men in principe
de scheiding van kerk en staat aan, en
al zegt men dat het principieel twee
verschillende machten zijn met eigen
terrein, toch ligt de praktijk zo dat de
roomse kerk het blijvend voor het zeg
gen wil hebben voor wat aangaat de
verhouding kerk-staat.
Rest mij nog om even stil te staan bij
de twee laatst regerende pausen Johan
nes XXIII en Paulus VI. Wat deze
laatste aangaat valt er nog niet veel te
zeggen. Hoogstens weten we van hem
dat hij vóór alles 'n diplomaat is. Deze
diplomatie zal misschien wellicht op het
terrein dat we zo juist beschreven heb
ben in het kerkelijk wetboek van de
r.k. zijn uitdrukking vinden. Van Johan
nes kunnen we zeggen dat hij probeer
de, niet zozeer langs de kant van het
kerkelijk recht invloed te krijgen op
niet-rooms-katholieken, maar dat hij dit
voor alles probeerde langs de herder
lijke kant. In de cursus die ik citeerde
las ik dat alle mensen die gedoopt zijn,
dus ook zij welke afgescheurd zijn als
protestanten en schismatieken, zo staat
het er, onderdanen zijn van de r.k. kerk.
Dat betekent dus dat ook wij als pro
testanten gebonden zouden zijn aan
FEUILLETON
door
HUGO KINGMANS
43)
Jan Stelmaker kijkt de student verwonderd aan. Jim, de
zoon van dominee Davidson, is geen opschepper. Hij is een
bezadigde jongeman: de boer kent hem al jaren, want dominee
Davidson spreekt zo nu en dan in het Hollands kerkje in
Granum. Jim weet wel, wat hij zegt.
Maar van dit nieuws staat de farmer toch versteld. Er is nog
niet eens oorlog in Europa en Jim weet al te vertellen, dat zijn
vader en de Christelijke Jongemannenvereniging er rekening
mee houden. Zó zegt hij het ook.
„Oorlog komt er vast mensen," zegt de sergeant. „Duits
land haalt geen bakzeil. Dat mag u wel hopen" dit tot
Bertha „maar er komt niets van. Ik verneem het al: het
laatste nieuws hebben jullie nog niet gehoord. De radio van
elf uur."
Dat klopt. Bertha had vader beloofd te zullen luisteren, maar
zij had het zo druk gehad, dat zij het vergat.
„Is de oorlog al uitgebroken, sergeant
„Zover is het nog niet. 't Zal nog wel even duren. Maar het
komt er van. Het laatste nieuws is, dat Duitsland en Rusland
een verbond hebben gesloten. Duitsland zal Rusland niet aan
vallen en omgekeerd. In de rug is de Duitser dus gedekt."
„Een verbond tussen Duitsland en Rusland?! Die twee
vrienden en het zijn vijanden Hitier scheldt altijd op de
communisten," zegt Jan Stelmaker verbaasd.
„Hoge politiek," meent de Mountie, die zich wonderwel op
zijn gemak gevoelt in dit gezelschap en nog eens gaat verzitten.
In gewone omstandigheden zou de farmer de boys en zich
zelf al hebben opgejaagd: vooruit, de tarwe moet er uitMaar
nu laat hij de tarwe. Het gist in de wereld, dat staat vast. En
Canada krijgt er straks ook mee te maken. En misschien zijn
afgelegen boerderij ook. Want JohnJohn
John denkt misschien zelf niet zo ver. Hij bekijkt vol belang
stelling de politiesergeant. De buitenwereld is op de farm
binnengedrongen. Dat is weer eens wat anders.
„Ik denk er anders over, Mr. Stelmaker," laat Jim zich horen.
„Duitsland en Rusland vijanden Och kom, nazigespuis en
communisten, het is één pot nat, broertje en zusje. Allebei
vijanden van het Christendom. Vriendjes van de duivel, zó moet
u het zien."
De andere Mountie knikte opeens heftig.
„That's all right,", zegt hij.
„Je hebt je maat gevonden," zegt de sergeant. „Hij is de
zoon van een dominee, moeten jullie weten. Een beste kerel
hoor. We kunnen goed met elkaar opschieten. Maar een beetje
dweept hij wel. 't Mankeert er nog maar aan, dat hij met bidden
veedieven vangen wil, nou Albert
Lachend slaat de sergeant zijn makker op de knie. Die kijkt
wat verlegen rond. Maar dan ziet hij de vaderlijke blik van
de boer. En hij hoort diens stem, die zegt: „Laat je niet van
de wijs brengen, boy. Ik snap het al. Je hebt mensen die menen,
dat zij zonder God in de wereld kunnen leven, die hebben het
mis, sergeant," dit laatste tot de andere politieman.
„U kunt gelijk hebben, maar ik geloof nu eenmaal niet aan
die dingen. Wat daar in Europa gebeurt, is allemaal smerige
politiek en dat heeft met godsdienst niets te maken."
„Door en door verkeerd gezien," zegt Jim kortaf. „Zeker,
politiek is politiek en die kan smerig zijn. Maar je moet de
diepere ondergrond en achtergrond zien. Nationaal-socialisme is
heidendom anders niets. Het christendom uitroeien, dat is 't
doel."
„Worden we het niet over eens, boy. Maar komaan, Albert,
we zullen weer opstappen. Tot aan het front, boy. Het front
in Frankrijk zullen we maar zeggen. Hij kijkt Jim aan. „Je
meent het immers, dat je als vrijwilliger in dienst gaat
„Als er oorlog komt, en dat geloof ik vast, ga ik. mééhelpen,
Duitsland bevechten. En jij, Bill 7"
,,'k Heb altijd het verlangen gehad, de Rijn te bevaren en
Berlijn te zien," antwoordt Bill droog.
En dan weten allen op de farm: Bill gaat óók.
John heeft het vertrek verlaten, om de snellopende paardjes
weer op het erf te brengen.
De Mounties nemen afscheid, de sergeant met veel zwier,
zijn kameraad bedeesd. Wanneer deze de boer de hand drukt,
houdt Stelmaker die even vast en kijkt hem in de bruine ogen.
„Je naam?"
„Albert Dumourez, Mr. Stelmaker."
„Frans
In dit wondere land wonen allerlei soort mensen: Fransen,
Engelsen, Schotten, Ieren, Polen, Hollanders, Duitsers ook wel,
en noem maar verder op, zelfs Italianen. En die allen vormen
de bevolking van Canada. En ze kunnen het goed met elkaar
vinden ook.
„Hou je goed, boy. En verlies God niet uit het oog."
„Dank u," zegt hij eenvoudig.
Enkele minuten later draven de Mounties weg, nog vrolijk
met de arm zwaaiend.
„Aan het werk, boys," beveelt John Stelmaker.
Dan wordt het stil in de huiskamer van de farm, want
de meisjes gaan rustig zitten naaien.
Het is een ruim vertrek met houten, dubbele wanden. De
gehele farm is van hout, gekliefd in de nabije wouden. Elk
jaar, in de slappe tijd, wat erbij gebouwd. Zo is een flinke
boerderij ontstaan.
Jan Stelmaker heeft goede jaren gemaakt. Maar ook slechte.
Er zijn ziekten geweest op de uitgestrekte tarwevelden. Die
komen nu minder voor, want door de zorg van de regering
worden die ziekten bestreden. Ergens is soms de sprinkhanen
plaag. Vijf jaar achtereen, van 1931 tot 1936 waren er zoveel
sprinkhanen, dat meer dan de halve oogst vernield werd.
Het is in die jaren geweest dat Jan Stelmaker zich op de
schapenteelt is gaan toeleggen, evenals meer boeren. En dan nog
wat er bij. Dat deed hij uit liefhebberij, ook zo graag: bijenteelt.
Voor zover hij weet, is hij de enige boer in wijde omtrek, die
bijen houdt. Bijen bij duizenden. De gewonnen honing komt
niet alleen terecht in Granum, maar tot Edmonton en verder, toe.
Een kleine auto tuft over de zandweg, die van de grote
verkeersweg naar de boerderij voert. Met een elegante zwaai
draait het wagentje tot vóór de deur en een 'vief meisje stapt
er uit, een tas in de hand.
De beide meisjes glimlachen: Jenny Hekman, de jongste
van de Groninger Hekman, die al geruime tijd vóór Jan Stel
maker in deze contreien woont. Jenny is natuurlijk ook ver
engelst, maar de Groninger aard van vader en moeder heeft
zij toch niet geheel verloren. Zij kan ook plat Gronings
spreken, van kindsaf geleerd. En dan moeten ze soms schateren
om de kostelijke droge humor. Daarom glimlachen de beide
meisjes, als ze haar zien.
(Wordt vervolgd)