eeuwóe
3£erkbode
De ZENDING in 1962
Oe VROUW in HET AMBT
Wandelingen door de wereld van liet Oude Testament
18e JAARGANG No. 5
9 AUGUSTUS 1963
OFFICIEEL ORGAAN TEN DIENSTE VAN DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND
Redacteur: Ds. W. C. van Hattem, Herengracht 15, Terneuzen, Telefoon (0 1150) 22 48.
MedewerkersJ. A. van Bennekom, Middelburg Dr. A. J. Boom, Vlissingen Ds. M. V. J. de Craene, Baarland
Drs. A. Elshout, Koudekerke Ös. A. Koning, Woerden Dr. P. C. Kraan, Vlissingen
Ds. J. v. d. Leek, Kapelle Ds. P. van Til, Middelburg Drs. J. Vlaardingerbroek, Ermelo
„ik worstel £)s g Wentsel, Brouwershaven.
en ontkom
Abonnementsprijs
3,per halfjaar
bij vooruitbetaling
Advertenties
12 cent per mm.
Bij abonnement lager
Losse nummers 12 cent
Drukkers-Uitgevers
Littooij Olthoff
Spanjaardstraat 47
Middelburg, tel. 24 38
Giro no. 4 22 80
,,De zendingsopdracht van de Kerk
is door alle eeuwen heen dezelfde ge
bleven „Gaat dan heen, maakt al de
volken tot mijn discipelen en doopt
hen in de naam des Vaders en des
Zoons en des Heiligen Geestes en
leert hen onderhouden al wat Ik u
bevolen heb".
Maar de wereld, waarin de opdracht
vervuld moet worden, is voortdurend
aan het veranderen. Die verandert
politiek, sociaal, cultureel en geeste
lijk. Daarom zal de zending telkens
naar eigentijdse wegen moeten zoe
ken om haar opdracht te vervullen.
De wezenlijke inhoud van haar bood
schap blijft dezelfde. Het blijft gaan
om het verkondigen van het Evange
lie van het Koninkrijk Gods en om
het oprichten van de tekenen van
het komende Koninkrijk. Maar de
wijze, waarop en de middelen, waar
mee de boodschap wordt uitgedragen,
moeten afgestemd worden op de ac
tuele situatie.
Daarom, eigentijdse wegen
Zo begint het zo juist bij het Zen
dingscentrum verschenen boekje ,,De
Gereformeerde Zending in 1962". Deze
publicatie is een vervolg op het vorig
jaar verschenen gelijknamige boekje
over 1961 en geeft een beeld van de
activiteiten op de vijf zendingsterreinen,
waarop onze kerken werkzaam zijn.
Wij achten het een goede gedachte
om ieder jaar een dergelijk boekje te
doen verschijnen en het feit, dat na
1961 nu ook een nummer over 1962
het licht gezien heeft, geeft ons goede
hoop voor de toekomst. Immers niet ge
noeg kunnen we met de mogelijkheden
en de moeilijkheden van de zendings-
arbeid in deze tijd geconfronteerd wor
den. Het bovenaangehaalde spreekt van
de eigentijdse wegen, die bewandeld
moeten worden. Juist daarom is het zo
belangrijk dat wij als leden van de kerk,
willen we niet van de zendingsarbeid
vervreemden er regelmatig kennis van
blijven nemen. Waar we dit nalaten,
daar is de mogelijkheid niet denkbeel
dig, dat onze voorstellingen van de zen
dingsarbeid niet meer met de werkelijk
heid kloppen.
Enkele van de eigentijdse wegen, die
moeten worden ingeslagen of reeds zijn
ingeslagen zijn samenwerking met de
uit de zending geboren maar thans zelf
standige kerken in Indonesië, samen
werking met andere zendende kerken
uit verschillende landen, zo bijvoorbeeld
in Pakistan en Rwanda en samenwer
king tussen zending en diaconaat. Al
deze nieuwe wegen vragen om een
nieuw bezinnen op de zendingstaak en
om een antwoord op de vragen waar
om deze wegen nu ingeslagen werden
en naar de noodzaak er van. In het pas-
verschenen boekje worden deze vragen
met een keur van illustraties, zowel in
vorm van cijfer- als van fotomateriaal
beantwoord. We wekken daarom de
lezers van de kerkbode op om zich door
overschrijving van 1,65 op giro 215600
van het Zendingscentrum te Baarn van
een exemplaar hiervan te verzekeren.
v. H.
In het „Amsterdams Kerkblad" ver
scheen een aantal artikelen van de hand
van prof. dr. K. Dijk over de vragen
rondom de vrouw in het ambt. De ar
tikelen in zijn geheel kunnen wij helaas,
wegens plaatsruimte niet overnemen,
wel echter de slotconclusie, waartoe
prof. Dijk komt. Zijn mening is, dat op
grond van de Schrift geen gegronde
bezwaren kunnen worden ingebracht
tegen de plaats van de vrouw in het
diakenambt. En hij eindigt
Gegronde bezwaren.
Daarop komt het aan.
Zeker, ik weet wel (en ik ben be
gonnen met dit te erkennen) dat de
Heilige Schrift geen vrouwelijke ambts
dragers in het algemeen kent, al is Febé,
de diakonos uit Kenchreae, dan toch
een uitzondering ik weet ook wel dat
diakonos gewoonlijk dienaar (of diena
res) betekent, maar dit is ook mogelijk
in Filippenzen 1:2: de opzieners en
hun dienaren mij is ook niet onbekend,
dat in kleine gemeenten de diakenen
vaak hulp-ouderlingen zijn, zoals van
de zeven uit Handelingen 6 Stefanus
en Filippus veel meer bekend zijn als
predikers van het Evangelie ik kan ook
niet ontkennen, dat uit de opsomming
van de vrouwen in Romeinen 16 en Fi
lippenzen 4 2 e.v. geen allen-overtui-
gend pleidooi voor de vrouwelijke dia
kenen (behalve dan Febé) is te ontle
nen, maar houdt dit alles in, dat Gods
Woord het verbiedt dat de apostelen
het niet willen, dat het niet mag, dat
de invoering van deze vrijheid voor de
kerk donkere dagen zou betekenen en
een breuk met de kerk zou wettigen
Op welke gronden wil men het afwij-
21. Getallen en namen van vroeger 1
Zelfs in onze tijd van vergevorderde
luchtvaart en beginnende ruimtevaart,
houdt niemand ervan „in de lucht te
hangen". Een mens wil weten, waar hij
vandaan komt. Hij wil z'n afkomst na
gaan. Hij wil niet zo maar in de lege
ruimte staan, maar teruggaan naar een
begin. Daarom laten velen hun stam
boom opstellen. Daarom zijn er ook uit
ver achter ons gelegen eeuwen ge
slachtsregisters bewaard gebleven, die
ons de namen overleveren van hen die
in nog grijzer voortijden geleefd hebben.
In het Oude Testament vinden we vrij
veel van die lijsten. Zo in Gen. 5, Gen.
10, Gen. 11, Gen. 25, Gen. 36, Gen.
46 Ex. 6 Ruth 4 18—22 en vooral
1 Kron., de hoofdstukken 1 tot 9. Om
van andere nu maar te zwijgen. Wij
hebben een vorige keer getracht met be
hulp van geslachtsregisters de tijd van
de zondvloed te bepalen. Maar het
klopte niet, zeiden we. Waarom niet
Daartoe moeten we ons nu met deze
geslachtslijsten wat meer bezighouden.
We zullen proberen daarbij niet onder
het oordeel van Paulus (1 Tim. 1 4,
Tit. 3:9) te vallen.
Zoals zoëven al werd aangeduid, zijn
er ook van andere volken soortgelijke
lijsten bekend. In Babel heeft men ge
tracht de geschiedenis vast te leggen
van het allereerste begin af. Zo zijn ons
lijsten van koningen en dynastieën over
geleverd, die spreken van oeroude tij
den, zelfs lang voor de zondvloed. De
lijsten zelf zijn uit later tijd verschil
lende van 2000 voor Chr. (dat is
altijd nog 1000 jaar vóór David!). Er
is niemand, die er aan denkt deze lijsten
in alle opzichten voor betrouwbaar te
houden. Dat zal U niet verwonderen,
zodra u er straks iets meer over gehoord
hebt. Maar er is ook niemand, die weet
waar de bewoners van Babylonië in
vroeger en later tijd de inhoud van die
lijsten vandaan hebben gehaald. Dat we
uit heel verschillende tijden, van 2000
tot 300 voor Chr., zulke lijsten uit Ba-
bel hebben, bewijst wel, dat men het
toen een belangrijke zaak vond.
Een van de oudste en bekendste ko-
ningslijsten vertelt ons, dat het koning
schap uit de hemel op aarde neerdaalde.
Dit gebeurde in de stad Eridoe en Aloe-
lim was de eerste koning. Hij regeer
de28.800 jaar Vergeleken bij
zulke perioden zijn de leeftijden van de
oudvaders in Gen. 5 maar kinderspel.
Maar aan alles komt een eind, ook aan
de regering van Aloelim. Z'n opvolger
heette Alalgar en regeerde maar liefst
36.000 jaar. Daarna ging het koning
schap over op de stad Bad-tibira. Hier
regeerden drie koningen, achtereenvol
gens 43.200, 28.800 en 36.000 jaar. Na
deze twee steden genieten nog drie an
dere plaatsen de eer van het koning
schap, waarbij we merken, dat de re
geringsperioden der koningen wat be
scheidener worden de kortste is 18.600
jaar. Als deze vijf dynastieën na elkaar
zen We zijn hier op heilig terrein in
de Kerk van Christus, en in Hem is
noch man noch vrouw. Heeft zij geen
gave om te regeren Mag zij niet de
ambtelijke waardigheid dragen alsof zij
(het gaat om de dienst van Christus)
daartoe geen geestelijke gaven zou ont
vangen Is zij, met haar diepere ge
voelsleven dan dat van de man, en haar
fijnere intuïtie, niet uitnemend geschikt
voor de dienst der barmhartigheid
Peilt zij niet dieper dan wij mannen dit
kunnen, wat een gezin nodig heeft,
waar de nood dringt, waar ingegrepen
moet worden En sturen wij niet, als
er diaconaal moet worden opgetreden,
wijkverpleegsters of gezinsverzorgsters
of moederhulp er op uit, opdat door
haar Christus' Kerk ook in deze tijd
met zijn A.O.W. en Weduwenpensi-
oen en Bijstandtoelage (alles prachtige
Overheidszorg in meer dan een
opzicht haar priesterlijke roeping vol-
brenge De diakenen zijn toch niet al-
samen 241.000 jaar geregeerd hebben,
komt de zondvloed over de aarde. In de
periode na de vloed is er van lange re
geringen geen sprake meer. De kracht
is er kennelijk af, want de eerste koning
na de vloed regeert „maar" 1200 jaar.
Geleidelijk aan worden de regeertijden
korter nog een enkele regeert 1200 of
1500 jaar, de anderen blijven onder de
duizend en sommigen brengen het niet
verder dan een paar honderd jaar. Zo
regeren de koningen van Kisj, 23 stuks,
samen ruim 24.000 jaar. Het koning
schap gaat nog een paar maal op an
dere steden over en de regeerperioden
worden tot normale lengten terugge
bracht. In de laatste dynastie die in
deze lijst genoemd wordt, de dynastie
van Ur (waar Abraham vandaan
kwam) komen we als eerste koning een
zekere Mesannipadda tegen. En daar
mee zijn we op historisch wat vastere
bodem komen te staan, want bij opgra
vingen in Ur zijn inscripties van hem aan
het licht gekomen. We zijn dan ergens
in de buurt van 2500 voor Chr. (500 a
800 jaar voor Abraham).
In andere lijsten horen we weer an
dere getallen en andere namen, maar
alle zijn ze het er over eens, dat de ko
ningen in de oertijd zeer lang regeerden
en dat de oeroude geschiedenis in twee-
en gedeeld werd door de grote vloed,
de zondvloed. Net als in Genesis dus.
Vergelijken we deze lijsten verder
met de geslachtsregisters van Genesis,
dan valt het ons op, dat we in Baby
lonië eigenlijk geen geslachtsregisters
hebben, maar koningslijsten. In Israël
gaat het om de afkomst van de mens,
het volk, de mensheid in Babel om
de geschiedenis van het koningschap.
Dit verschil verbaast ons niet, als we
merken, dat Israël pas een koning krijgt
als andere volken er allang een hebben
en als we ons er rekenschap van geven
hoe sterk de weerstanden tegen het ko
ningschap waren in Israël 1 Sam.
8:6—9, 19—22).
Vervolgens blijkt, dat deze lijsten
veel langere perioden kennen dan die
in het O.T. We berekenden vorige keer
op grond van Gen. 5 een tijdperk van
1556 jaar tussen de schepping van
Adam en de zondvloed. Volgens de
Babylonische lijsten is het van de eerste
koning tot aan de zondvloed veel en
veel langer de opgaven variëren van
ruim 200.000 tot meer dan 400.000 jaar.
Overigens, zoals ik zoëven al liet uit
komen, weten we met deze gegevens
niet goed raad. Niemand aanvaardt ze
als echte geschiedenis niemand weet
hoe men er aan kwam. Ze vertellen ons,
hoe de oude Babyloniër zich z'n ver
leden ongeveer indacht. Meer niet. Ze
maken ons ten aanzien van de ware
gang van zaken niet veel wijzer. Er
blijkt in ieder geval uit, dat men zich
een vierduizend jaar geleden er goed
van bewust was reeds tienduizenden
jaren achter zich te hebben. En daar
had men zonder enige twijfel gelijk in.
J. V.
leen opdrachtgevers, maar zelf de uit
voerders van de taak en de dienst der
barmhartigheid en der ontferming.
Ik meen dat dit alles ligt in de lijn
van mijn stelling uit de genoemde dis
sertatie in 1912, waartegen mijn vriend
Harrenstein toen een schijn-oppositie
voerde, en ik zie nu duidelijk in, dat
eerst (ook voor mijzelf) te overwinnen
was de mening dat de zusters der ge
meente geheel van de ambtelijke dienst
moeten worden uitgesloten.
Wanneer nu iemand zal opmerken,
dat deze hele redenering een geestes
kind van deze eeuw is, antwoord ik
twee dingen a. dat zulk een bewering
in dit opzicht niet juist is, omdat bijv.
een man als prof. L. Lindeboom al eer
der heeft gepleit voor het toelaten van
de zusters der gemeente tot deze taken,
en b. dat we dankbaar mogen en moe
ten zijn voor de betekenis van de vrouw
niet alleen in het politieke, maar ook
in het geestelijke en kerkelijke leven.
En worden dan ook, zo vroeg mij
een bezorgde broeder, de zusters als
diakenen afgevaardigd naar de meer
dere vergaderingen Dan zouden, zo
vreesde een pastor, de ouderlingen en
diakenen nog veel meer invloed krijgen
dan de predikanten en zou hun getal
aanmerkelijk groter zijn
Mag ik met dit laatste beginnen
Het is mij wel bekend, dat voor meer
dan een dit argument een van de voor
naamste oorzaken is, waarom de zaak
van de „diakenen op de meerdere ver
gaderingen" zo lang traineert en van
Synode naar Synode wordt verschoven:
in Assen (1958) gaf ik hierover reeds
een uitvoerig rapportin Utrecht
(1959) was de zaak in de particuliere
Synoden nog niet klaar in Apeldoorn
(1961) werd deze belangrijke aangele
genheid weer uitgesteldhoe het in
Groningen (1963) worden zal, weet ik
niet, maar men houdt toch deze ernstige
kerkzaak niet op uit vrees voor een ver
zwakking van de positie der predikan
ten of voor een te sterke invloed van
ouderlingen en diakenen
Dit kan haast niet waar zijn.
Evenmin als ik kan aannemen, dat de
zelfstandigheid ,der broeders zou wan
kelen door de aanwezigheid der zusters.
Zó slap zijn onze predikanten en
ouderlingen toch niet
Ze duchten toch niet de entrée van
onze zusters in de eerwaarde kringen
van classes, particuliere en generale
synoden
Hebben we van het actieve stemrecht
der zusters soms vervelende ervaringen
opgedaan
Mag ik hiermee eindigen Ik heb de
kwestie misschien wel wat uitvoerig
behandeld, maar ik kon dit niet nalaten,
omdat het „ambt" breed en wijd is en
de ambtelijke dienst tal van aspecten
heeft.
Mijn opvatting zal nu wel duidelijk
zijn, doch ik voeg er één ding aan toe
niemand mag deze zaak op de spits drij
ven, zodat er onenigheid zou ontstaan
we hebben in deze tijd al spanningen
genoeg de oecumenische kwestie, de
toenadering tot de Hervormde Kerk, de
inter-communie, de herziening van As
sen 1926, geven al veel ernstige contro
versen, die de eenheid der kerk in ge
vaar kunnen brengen. Enerzijds acht
men (evenals ik) de aansluiting aan de
Wereldraad (die de tegenstanders van
zijn eigen belijdenisformule in zijn mid
den toelaat) een grote zonde tegen God
en anderzijds acht men die aansluiting
noodzakelijk om de goede eenheid te
demonstreren de een juicht „de acht
tien" toe, en de ander vindt dit optre
den levensgevaarlijk voor de kerken
we hebben al moeiten genoeg en we
moeten er geen nieuwe bij creëren. In
de hier besproken kwestie zullen we
geduld oefenen, enieder zij ge
trouw in de roeping waarmede Christus
hem roept.
De belangrijkste vraag is niet of de
zusters als diakenen mogen dienen,
maar of iedere diaken van nu getrouw
is in de taak, die God hem heeft op
gelegd.
K. Dijk.