BEVOEGDE en JUISTE VOORLICHTING van onze jeugd LAAT VOORJAAR Hoe zullen de legerpredikanten rea geren En wat moeten zij, als „diena ren van de kerk", tot de jongens in dienst zeggen „Als ieder christen zó zou spreken als de synode, dan behoeft er geen bom gegooid te worden. God waakt over datgene wat wij willen red den." Wij spreken veel over het Russische gevaar, maar „vergeet toch niet, dat God zó machtig is, dat Hij zelfs met de Russen „een loopje" kan nemen. We realiseren ons nog onvoldoende wat er door het Herderlijk schrijven is ge beurd." Het verschijnen er van is niet geweest een politieke stunt. Het ging de Synode als Luther „Hier sta ik, ik kan niet anders". „Het heeft de Heilige Geest blijkbaar goed gedacht, dat de synode zó handel de en ook bij doorwerking en door denking van deze materie zal die Geest haar wel weer leiden." Zo sprak prof. Berkhof in zijn voor dracht voor het genoemde Convent. In een korte bespreking die ik aan deze zaak moge wijden - er zal wel veel commentaar op verschijnen moet het mij éérst van het hart, dat ik het iets ongehoords acht, dat prof. Berkhof nü de „status confessionis" in geding brengt, in gevaar acht, en klaar blijkelijk bedoelt, dat de confessie, de belijdenis, op onverantwoorde wijze ge schonden wordt, wanneer men als lid der kerk meent met dit kernrapport niet te kunnen instemmen dan moet men, zegt hij, zich afvragen „ben ik nu eigenlijk nog wel hervormd kan ik nu wel hervormd lidmaat blijven moet ik nu niet liever heengaan En vergelijk hier nu eens mee dat in 1951 met de sterkste nadruk is gezegd wij geven de modernen en het mo dernisme nog tien jaar de tijd, tot in 1961, maar dan zal de beslissing moeten vallen Dan komt voor de judiciële leer- tucht de justitiële in de plaats. D.w.z., om naar de volksmond te spreken dan zal het met de leertucht eerst ménens worden Zodat ook ds. van Lunzen, zich tot tolk makend van de Zwingli- bond, profeteerde dan zal er een grote uittocht van vrijzinnigen plaats vinden, want dan wordt de belijdenis, volgens art. X punt 6 der Nieuwe Kerkorde, met kracht gehandhaafd En wat is er nu in of na 1961 in dit stuk gebeurd Eenvoudigweg gezegd niets, totaal niets! Geen aanklacht, geen veroordeling Nu zou 't gaan om de vraag wat dunkt u van de Christus en er gebeurt niets En héden zal 't nu gaan om de vraag: wat dunkt u van het kernwapenrapport wat zijt ge vóór of tégen dit rap port -en nu adviseert prof. Berkhof: verklaart ge u er tégen, dan moet ge maar liever heengaan Of een gene raal moet, als er een bom moet worden geworpen, eerst „de hervormden" maar uit zijn legerafdeling verwijderen. Zij mogen immers dan, volgens synode bevel, niet meedoen Is dit nu toch niet héél erg, deze accent-verlegging Betekent dit nu niet Is de Christus der Schriften voor uw besef niet Gods Zoon wij laten het voor uw verantwoording niemand dwingt u om deswege heen te gaan Is een kernwapen-oorlog ongeoor loofd De Synode „belijdt" het. Zijt ge 't daarmee niets eens, dan ga Dat is toch wel 'n principeel punt bij uitnemendheid Ik voor mij vind het een verschrik kelijke zaak, dat 'n man van gezag in de Hervormde kerk zó spreekt Ook het Schriftgebruik acht ik zeer aantastbaar. Bij het Herderlijk schrijven inzake Nieuw Guinea heb ik gemeend het te moeten laken, dat het synodaal rapport daarbij de zo gewijde tekst dorst aan te halen Jezus zegt„wie zijn leven verliezen zal, om Mijnentwil, die zal het behouden" met de vermaning, dat wij nu juist zó ons vasthouden aan West-Irian moesten loslaten, om toch met alle „kolonialisme" te breken en Soekarno zijn zin te geven. Een Schrift- gebruik dat mij volstrekt ontoelaatbaar voorkwam. En nu vond ik hier bij prof. Berkhof weer zulk een m.i. ongeoorloofd Schrift- gebruik, als„het heeft de Heilige Geest blijkbaar goed gedacht dat de Synode zó handelde, en nu zal diezelfde Geest ons wel verder leiden". Hoe weet prof. Berkhof dat, dat hier een waarachtig goeddunken van de Heilige Geest op te merken viel, terwijl zó vele kerkleden protesteerden Heeft de kerk nooit eens de Heilige Geest be droefd Nog 'n woord over de legerpredikan ten. Zullen die met het synodaal rap port móéten instemmen en de leidende gedachten van het rapport al onze mi litairen móéten inscherpen Wij weten toch, dat niemand een kernoorlog begeert, maar dat wel vélen de afschrik-gedachte huldigen en niet die van de weerloosheid. Inzake deze ook door het rapport niet aangeprezen weerloosheid, beveelt de Synode het uitgebreider gebruik, in ge val van oorlog, van conventionele wa pens aan. Maar weet men wat dat betekent 'n Legerpredikant heeft mij zeer onlangs verteld ik laat het voor zijn rekening, maar vertrouw dat hij de waarheid spreekt hij zeide me „Onze jongens zeggen niet „neen" tegen de kernwapens. Dat is daartoe te ver van hun bed". Daar zijn wij meren deels lijdelijk onder, evenals de burgerij. Maar waarvan ze 'n afgrijzen hebben Ze moeten van tijd tot tijd onder hyste risch gebrul op aangeklede poppen af vliegen, de bajonet die poppen in de buik steken, die bajonet er in om en om draaien en dan hem er weer uit trek ken Om 't zó op de latere menselijke vijanden te „leren". Dat vinden ze af schuwelijk. Daar zouden ze haast nooit toe kunnen komen Hier was h.i. het „neen" éérder op z'n plaats En toch geen weerloosheid De „vij and" ook Mao moet het weten „gij zult bij ons verbitterde tegenstand vinden, als ge ons overweldigen en ons uw gevloekt juk opleggen wilt Zou prof. Berkhof bij zijn exclusief „neen" tegen kernbewapening ook niet eens aan deze dingen denken En aan het oude „ora et labora" Bid God dat 't nooit komt tot 'n vol- kerenstrijd En werk met de N.A.V.O. mee om zóveel macht tegenover macht te stellen, dat de boze vijandelijke „macht" het niet aandurft om te trachten tot de voor uw vrijheid en vrede dodelijke „overmacht" te komen Wolfheze. IMPETA. v. H. In „Jong gereformeerd" van 21 juni 1963, no. 272, staat op bladzijde 1156 een stukje dat me onplezierig aandeed. Het heeft als opschrift „kleine bloem lezing" uit Ps 119 en draagt de onder tekening Joke W. Scheurer. Naar ik meen te weten verrijkt deze het blad gewoonlijk met muzikale bij dragen. Nu echter waagt ze zich op theologisch terrein in een artikeltje van één bladzijde waar dan 2 maal 2 verzen uit Ps. 119 voorkomen naar oude- en nieuwe berijming. Hierover gaat het in dit stuk nu ech ter nietwel over de zeven regels proza die er aan voorafgaan en die ik hier laat volgen Van de 88 coupletten van Ps. 119 worden maar enkele gezongen. Geen wonder, er staan zoveel voor ons gevoel rare en opschepperige zinnen in. „Hoe kleeft mijn ziel aan 't stof" (13), „Mijn hart kleeft vast aan waarheid en aan deugd' (16), „Ik overtref mijn leraars in beleid" (50), „Ik heb mijn mond begerig opgedaan" (66), „Ik stort bedrukt gehele tranenbeken" (68) enz. De nieuwe berijming is niet alleen 22 coupletten korter, maar wat voor al opvalt is de andere geest van waar uit berijmd is. Twee dingen treffen me hierten eerste de afkeuring van bepaalde zin nen die „raar" en „opschepperig" heten en ten tweede het prijzen van de an dere geest van waaruit berijmd is. Toen ik dit las en nog eens herlas heb ik toch even mijn ogen uitgewreven en daarbij gedacht of deze dame dit nu heus meent En zo ja, weet ze dan wel wat ze met deze critiek doet 'k Heb zo de indruk, dat mej. S. meent de oude berijming af te keuren, terwijl ze er heel niet aan denkt, dat ze bezig is de dichter van Ps. 119 af te vallen, omdat hetgeen ze wraakt als „raar" en „opschepperig" in de Bijbel staat, zowel naar de Statenvertaling als naar die van het N.B.G. Zodoende is mej. S. zelve bezig te doen hetgeen ze als opschepperig van deze dichter af keurt. Ze overtreft deze leraar in be leid. Foei toch Moet, zo vraag ik, onze Geref. jeugd nu zo voorgelicht worden En moet de nieuwe berijming aldus worden gepro pageerd 't Is om toch al vreesachtigen nog te meer kopschuw te maken en in dit geval terecht omdat de geprezen an dere geest of onkunde of een andere theologie als achtergrond heeft. Ik heb namelijk niet de indruk dat de door Gods Geest en Woord geleide dichter zich bij deze psalm opschepperig op de borst heeft geslagen, hetgeen ik kan bewijzen met verwijzing naar onder scheiden uitleggers van wie ik stellig niet zou willen zeggen dat ze zich aan exegetisch geknoei schuldig hebben ge maakt. Wat nu de rare en opschepperige zinnen betreft, is op te merken dat deze niet alleen bij deze dichter, doch ook nog bij andere voorkomen. Zo is het rare „Mijn ziel kleeft aan het stof" te rug te vinden in Ps. 44 26 „want onze ziel is in het stof gebogen, ons lijf kleeft aan de grond". En de open mond uit vers 131 stemt weer overeen met het bekende vers dat we nog jong reeds leerden „doe uw mond wijd open en Ik zal hem vervul len", namelijk Ps. 81 11, terwijl het storten van tranenbeken herhaaldelijk voorkomt. Nu wil ik hier niet komen aandragen met citaten uit alle mogelijke kommen- taren 't kunnen er vele zijn die het wel anders zeggen dan dat het raar of opschepperig is. Ik verwijs even naar Prof. Ridderbos, die op Ps. 44 26 ver gelijkenderwijze Ps. 119:25 noemt en schrijft „kleeft aan de grond" kan aan duiden het zich ter aarde werpen bij het vasten of op het klaagfeest, maar het kan ook zijn bedoeld als figuurlijke aanduiding van de zware druk, die het leed op hen uitoefent. Zo is het met al de gewraakte zinnen er zit veel meer achter dan mej. S. blijkbaar weet. Een eenvoudig naslaan van een korte Bijbel verklaring met Kanttekeningen kan haar inzicht verrijken en tot spijt brengen over hetgeen ze schreef. Gods gebod geeft meer ware levenswijsheid, dan leermeesters schenken kunnen of dan de ervaring aan de ouden verleent. Ook waren er ten tijde van de dich ter leraars die dwaalden, zoals ze er ten alle tijde zijn. Wie zich aan het Woord houdt, overtreft deze in beleid. Dit te zeggen is geen opschepperij, is niet raar, doch waar ep wordt ootmoe dig als genade van Godswege beleden. Moge mej. S. dit inzien en deze blad zijde in „Jong gereformeerd" corrigeren. De doör Gods Woord en Geest geleide dichter verdient deze critiek niet. Brouwershaven. B. WENTSEL. KLEINE VOSSEN Eindelijk komen de „vosjes" weer te voorschijn uit hun hol. In dit geval uit een verblijf, dat ik niet graag met een „hol" zou willen vergelijken, al is 't dan wel zo, dat de moederliefde van de vos inderdaad voorbeeldig moet zijn en vooral zelf-verloochenend, wanneer het kroost bedreigd wordt en stelt het leven in de waagschaal. In het ziekenhuis vindt men dikwijls zulk een liefderijke verzorging en wa ken dokters en verpleegsters over ons leven met een toewijding, die soms be schaamd maakt, al zijn er ook wel om standigheden, dat men het voor de of ferbereidheid van de vos voor haar jongen moet afleggen. FEUILLETON door HUGO KINGMANS 39) Marie heeft nog nooit hardop gebeden. Zij hakkelt dan ook. Maar de woorden komen rechtstreeks uit haar hart, waarin volkomen vrede daalt. Het is een heilig ogenblik, dat" niet onder woorden te brengen is. Wel een uur lang is het daarna stil. Moeder Saalmink be weegt zich niet. Marie durft niets te zeggen. Vindt het ook beter, het niet te doen. Moeder moet met God in het reine komen. Dan kan zij sterven. Marie ,,Ja, moeder." „De bijbel." „Zal ik voorlezen, moeder?" „Ja, graag." En Marie bladert in een bijbeltje, dat in de buurt ligt en leest met zachte stem verschillende gedeelten voor die, naar haar mening, toepasselijk zijn. Dan valt moeder in een lichte sluimering. Marie verlaat het vertrek, om zich even te ver treden, anders zou zij door de slaap overmand worden. Als zij terugkeert, wordt haar moeder wakker en ziet haar aan. De wilde blik is geheel verdwenen. „Het wordt licht, Marie." De bedoeling van die opmerking dringt niet direct tot Marie door. „Neen, moeder, het is nog nacht, hoor." „Neen, neen, het is lichtJezus „Heerlijk is dat, moeder" nu begrijpt Marie God verhoort de gebeden. Als wij maar gelóven." Het verdere gedeelte van de nacht verloopt in de grootste rust. De zieke valt van de ene sluimering in de andere. Al vroeg verneemt Marie gestommel, maar dat is voor haar niets bijzonders: Evert staat op. Een kwartier later komt hij behoedzaam binnen. „Hoe gaat het?" fluistert hij. „Heel rustig. We hebben nu en dan wat gepraat." Marie heeft zich voorgenomen tegen niemand bijzonderheden van het gesprek te vertellen. „Moeder heeft wat geslapen." „Ben jij dat, Evert?" „Ja, moeder. Hoe gaat het ,,'t Gaat wel. Ik voel me wat beter. En de Here wil mijn zonden vergeven." „Ja moeder, dat wil Hij altijd, als wij oprecht om vergeving vragen." Hij wisselt met Marie een blik van verstandhouding. Reeds om negen arriveert de dokter met zijn wagen en onderzoekt de zieke, in tegenwoordigheid van Marie. Als het onderzoek afgelopen is, wenkt hij haar naar het andere vertrek en zegt, terwijl Evert en diens vrouw er ook bij zijn: „Ik weet het niet mensen. Dit is óf een laatste opflikkering óf een klein begin van herstel. Het oudje is stukken beter dan gister, dat staat vast. Ik sta er verbaasd van. Misschien kom ik tegen de avond nog eens kijken." Ook dominee Semplonius, die in de loop van de morgen komt keert met een blij gezicht uit het ziekenvertrek terug. „Het wonder van God is gebeurd," zegt hij. „Jullie moeder is in de ruimte gekomen. De duivel heeft zijn spel met haar verloren." Inderdaad is er een wonder gebeurd. De dokter heeft vrouw Saalmink nog twee dagen leven gegeven. Maar de werkelijk heid is, dat Marie, een week na haar komst, weer naar Oestburg terugkeert, zij kan ook niet langer blijven, met de vrijwel zekere wetenschap, dat herstel is ingetreden. En Evert kan haar na enkele weken berichten, dat moeder weer op is en met de dag aansterkt. Moeder Saalmink sterft dan niet. Er sterft wel een ander, heel ver weg. Maar daar heeft Marie geen kennis van. Zij weet niet, dat bij de familie in Zwolle en in het Achterhoekse het ontstellende bericht binnenkomt, dat Sanne, na een hevige en korte ziekte, in Jezus ontslapen is. Het is dan midzomer 1938. Marie gaat, zoveel mogelijk is, naar de ouderlijke woning, soms maar voor een enkel uur. De verhouding met moeder is uitstekend. Zij verstaan elkaar volkomen. Moeder lijkt wel een nieuw mens geworden. Gods Geest heeft krachtdadig gewerkt. Het is algeheel vrede. In de wereld is het geen vrede. Er gebeuren schokkende dingen. Duitsland palmt Oostenrijk in: overheerst Tsjecho- Slowakije; heeft een gespannen verhouding met Polen, wat, als de bom barst, oorlog met Frankrijk en Engeland betekent. Ondanks allerlei pogingen, om de wereldvrede te bewaren, barst de bom en rukken de Duitse troepen Polen binnen. De tweede wereldoorlog is begonnen Polen wordt onder de voet gelopen. In het Westen gebeurt voorlopig heel weinig. Tot Denemarken en Noorwegen ver raderlijk worden overvallen en bezet. Het is even na die gemene daad van de Duitsers, dat Marie weer een verontrustend bericht van Evert ontvangt: moeder is ernstig ziek. Zij snelt er heen en als zij vertrekt neemt zij afscheid. Van dit ziekbed staat moeder niet meer op. Maar, goddank, twijfel is uitgesloten: moeder gaat naar Jezus Op de 7de mei, in de morgen, komt op „IJsselzicht" het telegram: „Moeder vannacht overleden. Begrafenis vrijdag." Op vrijadg 10 mei 1940 wordt moeder Saalmink begraven. De kleine stoet moet bij de hoofdweg wel een half uur stilstaan en wachten. Want de Duitse formaties rukken verder ons land binnen: een onafzienbare colonne van tanks, auto's vol zingende soldaten, fouragewagenser komt geen eind aan. Nederland is in oorlog met Duitsland. De strijd is in de vroege morgenuren begonnen. Daarover is in de familie meer ontzetting dan over de dood van moeder Saalmink, die immers eeuwige vrede geniet HOOFDSTUK XV Na een korte nacht komt in stralende luister de zon van achter de bergen te voorschijn. En nauwelijks een half uur later baden de bouwlanden en prairiën van Granum in de rosse gloed van de dagvorstin, die haar zengende stralen de ganse dag zal neerzenden. Want het is volop zomer. Dat betekent warmte. Wat Hitte Je loopt de kans, dat het over een paar weken vriest. Dat is nu eenmaal de tegenstelling hier: verzengende hitte en even later strenge nachtvorsten. Als je de lange, brede betonweg, waar reeds een druk ver keer is, al is het nog vroeg in de morgen, afziet en je hebt een weinig verbeelding, dan zie je in gedachten het stadje Granum. (Wordt vervolgd)

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1963 | | pagina 2