Wandelingen door de wereld van het Oude Testament Wat doet hij er ook LAAT VOORJAAR Deze cijfers roepen onmiddellijk twee vragen op: hoe komt het en wat kan er ter verbetering worden gedaan Want dat er iets moet gebeuren is buiten kijf: men verwacht, dat in de komende 25 jaar het benodigde aantal academici dubbel zo groot zal worden. En het moet met recht en reden worden betwijfeld of dit grote aantal kan wor den gerecruteerd uit de maatschappe lijke lagen waaruit de meerderheid van de academici thans afkomstig is. Door stroming van talenten uit andere milieus is dus een eis van doelmatig heid. Maar het is ook een rechtvaar digheidsbeginsel: ieder mens heeft, on geacht zijn sociale afkomst, recht op onderwijs en opvoeding overeenkom stig zijn begaafdheden. Waar zit nu het knelpunt? Naar voorlopig reeds is gebleken niet bij de overgang van gymnasiaal of middel baar onderwijs naar universiteit. Be gaafde jongens en meisjes uit een voudig milieu, die in het bezit zijn van een einddiploma h.b.s. of gymnasium vinden in de regel de weg naar de universiteit wel. Dank zij het prachtige instituut van de Rijksstudietoelagen, dat met grote soeplesse werkt, be hoeven financiële omstandigheden geen rem voor universitaire studie meer te zijn. De grote beslissing valt eigenlijk bij de overgang van het lager naar het voortgezet onderwijs. Op dit kritieke moment is de belangstelling van de ouders voor het laten „doorleren" van hun kinderen van doorslaggevende betekenis. Het beurzenstelsel speelt hier nog een bescheiden rol: thans is slechts 1 van de leerlingen van h.b.s. en gymnasium in het bezit van een beurs, al is het aantal gratis-boekenklanten wel wat groter. Maar deze factor is m.i. niet de belangrijkste. De voorlichting en aanmoediging van de zijde van de Overheid en uit de kringen van het onderwijs zelf zal in de toekomst in tensiever moeten geschieden. Er wordt in ons land verheugend veel gedaan voor mensen die ver beneden de middelmaat blijven. En dat is goed en nodig. Maar het is óók nodig, dat er iets gedaan wordt voor de uitblinkers. Het veelgehoorde praatje „die vinden hun weg wel" blijkt in de praktijk niet te kloppen. Het is tenslotte ook interessant na te gaan in welke wetenschappen jongelui uit dat „lagere" milieu als regel gaan studeren. Dan blijkt dat hun voorkeur uitgaat naar de wis- en natuurkundige afdeling en naar de technische weten schappen. Vooral in de rechten en de medicijnen hebben zij een grote achter stand. Voor de medicijnen zijn mis schien verklaarbare oorzaken aan wezig: de studie voor arts duurt bijzonder lang en is deze beëindigd, dan zijn grote investeringen nodig om de vestiging van een praktijk mogelijk te maken. En voor afgestudeerde juristen, die buiten de eigenlijke advo catuur vele andere mogelijkheden hebben, schijnt „vitamine R(elatie)" ook een belangrijk hulpmiddel te zijn om ergens een voet in de stijgbeugel te krijgen. Verblijdend en tot op zekere hoogte begrijpelijk is overigens, dat jongelui uit eenvoudig milieu dik wijls in sneller tempo afstuderen dan hun collega's uit andere sociale lagen. Nu over enkele maanden vele ouders wier kinderen de lagere school hebben doorlopen weer voor een belangrijke beslissing staan leek het mij goed nog eens de aandacht te vestigen op de toe komstige grote behoefte aan academici. Neen, de universitaire studie is niet voor ieder weggelegd en is zeker niet het summum van geluk, voor ouders en kinderen. Maar indien de gaven in potentie aanwezig zijn moeten wij onze kinderen naar mijn mening ook de kansen geven, die bij de aanleg passen. M. J. A. v. B. De z.g. vrijgemaakte dominee Ame- link die zo lichtzinnig de staf brak over prof. Berkouwer en deze on verhoord oordeelde vanwege diens vermeende neerknielen voor de paus heeft ronduit en in het publiek prof. Berkouwer zijn verontschuldigingen aangeboden. Hij deed het op een wijze die ik waardeer namelijk zonder verdere z.g. verontschuldigende opmerkingen die aan dit excuus een bijsmaak zouden hebben verleend. Naar mijn gevoelen eert dit deze dominee die zich hiermee niet heeft begeven op het pad waarop naar ik gewaar werd, enkele zijner medestanders wandelen. Deze zijn er blijkbaar verlegen mee dat één hunner zich zozeer vergalloppeerde en een scheve schaats reed en dat tegenover een lid van de z.g. gebonden kerken, 't Was zo echt een kluifje naar hun hart om de praeses van de synode die Schilder schorste te blameren. Je zag het nu maar weer en nu kunnen ze het niet goed hebben dat het verkeerd uitpakte en een boemerang-geval werd. Ik maak dit op uit hetgeen ik uit ge noemde kring vernam als een soort ver ontschuldiging van Ds. Amelink alsof men denkt: nu ja; 't is geen wonder dat onze geestverwant zo schreef en er inliep; want zo zegt men wat doet hij er ook heen te gaan Men kan nu vervolgens vragen: wat bedoelt u Gaan naar het concilie of naar de paus Ik dacht dat men wel beide zal bedoelen. Prof. Berkouwer heeft aangeboden, althans de mogelijk heid gesteld, best eens met Ds. Ame link over deze zaak te willen praten. Eveneens over de in bepaalde kring zo belasterde en verkeerd beoordeelde synode. Er is immers over te praten al willen de vrijgemaakten dit niet; want zij deden de deur voor onze neus dicht, hetgeen de paus en de concilie-vaders niet doen. Prof. Berkouwer is er heengegaan en wel naar het concilie én naar de paus. Tevens als de man die bij uitstek Rome kent; want wie heeft een boek ge schreven als hij: „Conflict met Rome" Ik wil maar zeggen, dat er in des Hoogleraars bagage nog wel wat an ders als een Baedeker of een van Ege- raat zat. Indien aan iemand de reis naar Rome kon worden toevertrouwd dan toch wel aan deze Hoogleraar aan onze Vrije Universiteit. Hem kan men heus wel uitsturen om een boodschap op het Vaticaans con cilie en desnoods bij de paus zelf. Bovendien ligt hetgeen hier wordt ge presteerd, want een prestatie is het, in de lijn der historie. 't Is Reformatorisch juist, en juist Reformatorisch om het gesprek met Rome niet te mijden, maar het te zoeken. Echt Christelijk is het ook om dat men met iedereen, behalve met de duivel, moet willen praten. Dat deden de Reformatoren; Luther met van Eek, de pauselijke legaat b.v. De kerkge schiedenis leert duidelijk dat de Refor matoren zich niet in hun ivoren toren terugtrekken wilden. Zij deden voor niemands neus de deur dicht, maar hebben veeleer geschreven, gesproken, geadresseerd en wat al niet meer ge daan om gehoor te krijgen bij Roomse burgerlijke overheden en kerkelijke prelaten. Luther heeft zich zelfs van een slecht ingelichte paus op een beter in gelichte beroepen. De Reformatoren zochten niet alleen elkaar, zoals Cal- vijn op indringende wijze, om misver standen uit de weg te ruimen, maar ze appeleerden ook bij Roomsen om beter inzicht bij dezen te wekken aangaande hun bedoelen, 't Conflict sloot contact niet uit. Daarom zou het onhistorisch en zonde en jammer geweest zijn als prof. Berkouwer de uitnodiging van de hand had gewezen. Dan zou hij en zijn adviseurs gedwaald hebben en van de Reformatorische weg zijn afge weken. Nu hij dit niet deed gelukkig niet deed - moet men niet zeggen: wat doet hij er ook hetgeen in het oor zakelijk verband gezien een verlegen heidsargument is maar integendeel dankbaar zijn voor de bereidheid van deze zo kundige Rome-kenner en veel eer zeggen: als hij het niet had gedaan dan zouden we vragen, verwijtend vragen: wat deed hij er ook niet heen te gaan 15. CULTUURSTRIJD (3) Uit het verhaal van Kaïn en Abel spreekt een gezonde mate van wan trouwen tegenover de cultuur der vaste bewoning. Gezond, omdat het verhaal heel goed inziet, dat het andere uiter ste, het echte zwerversleven van de Be- douien, ook niet alles is. Het draagt in zijn bedreigdheid iets mee van de vloek uitgesproken over de mens bij zijn ver drijving uit het paradijs (vergelijk Gen. 4 12 met 3 17, 18, 19). Iets van dat wantrouwen, van die spanning tussen landbouwcultuur en schaapherderscultuur, zien we door de hele geschiedenis van Israël heen. Er blijft een soort terugverlangen naar het Nomaden-verleden; er blijven steeds overblijfselen van dat leven. De taal draagt er de sporen van. Als Israël allang in „weldoortimmerde hui zen" woont, spreekt men nog steeds van „tenten" (b.v. 2 Sam. 20 1 ieder Nu zien we dit ondernemen als een daad des geloofs en zeggen we van harte: dank u professor. Dat u enigs zins in opspraak zoudt geraken wist u al wel, maar deerde u niet. Daarvoor wonen we nu eenmaal in het graag cri- tiserend christelijk Nederland. Wat doet hij er Dit hebben sommi gen, getuige de brieven die van een aantal gemeenteleden en van een wijk- kerkeraad zijn binnengekomen bij de kerkeraad voor algemene zaken der Geref. Kerk te Scheveningen, zich ook afgevraagd, zoals een mededeling in de pers ons zegt. Dr. R. J. v. d. Meulen geref. pred. aldaar, heeft op zondagavond 20 jan. j.l. in een Roomse kerk 't woord ge voerd. Uiteraard deed hij dit op eigen gelegenheid en verantwoordelijkheid. Toch zijn er weerstanden gerezen en de kerkeraad heeft zich met deze be zwaarschriften bezig gehouden en de gang van zaken betreurd. Men nam genoegen met de verklaring van dr. v. d. Meulen waarom hij deze spreek beurt heeft vervuld. Voortaan zal overleg met de kerkeraad dienen plaats te vinden, verdere publicaties over deze zaak zullen achterwege blijven. Jam mer want we zouden best willen weten waarom dr. v. d. Meulen er gesproken heeft en wat hij er gezegd heeft. Van welke inhoud was zijn ver klaring Men kan van alles denken en 't zal best interessant geweest zijn. U moet namelijk erg hebben in de datum 19 januari j.l. toen we het cat. jub. vierden. Ik veronderstel dat dr. v. d. Meulen in die Roomse kerk vraag en antwoord tachtig van de H.C. heeft toegelicht hetgeen ik heus zo gek nog niet kan vinden. Ik veronderstel het maar en kan me vergissen want gissen doet vaak missen. Dat hij er kwaad zal hebben gesticht, neem ik echter niet van hem aan. Zouden die briefschrijvers eerst met hem gesproken hebben of doe je dit als christenen van deze eeuw niet meer Brouwershaven. B. WENTSEL. naar zijn tenten, o Israël). Vooral in beeldspraak speelt het Nomadenleven een grote rol. Zo wordt de dood in Job 4:21 vergeleken met het losmaken van het tentkoord en in Jes. 38 12 met het wegnemen van de tent (Dit spraakge bruik werkt zelfs in het Nieuwe Testa ment nog door, zie 2 Kor. 5:1). De mooiste beeldspraak wordt ontleend aan het herdersleven: de goede herder, Ps. 23; op vele plaatsen komen we iets dergelijks tegen: Jes. 40:11; Jer. 23: 1—6; Ez. 34 e.a. Hiertegenover staan maar heel weinig voorbeelden van beeldspraak die aan de landbouw is ontleend; naast een gebruik hiervan in ronduit vrolijke en gunstige zin (zitten onder wijnstok en vijgeboom, Micha 4:4; zie ook de beeldspraak in vers 3) is er een gebruik dat nadruk legt op het moeitevolle (Ps. 126: met tranen zaaien) en zelfs een gebruik in ongunstige zin (onrecht ploegen, rampspoed zaaien, Job 4:8). Dit laatste komen we, type- FEUILLETON door HUGO KINGMANS 24) „Kom, wij hebben ook wel eens gekke dingen uitgehaald. Al les komt op z'n pootjes terecht", meent de waard, die een glas bier tapt. „Op een oortje na gevild," zegt Jan, als zij door het dorp rijden. „Kijk hier is de kerk met de pastorie. Er is warempel nog licht op Wat gaat die ouwe laat naar bed „Hoe ver is het nu nog „Een minuut of tien". ,,'tZal tijd worden. Ik ben bek-af. Een hele dag gewerkt en dan nog zo'n tochtje. Afijn, het leed is gauw geleden". „Je neemt het leven nogal gemakkelijk op, geloof ik", merkt Jan op. „Neen. Niet waar. Maar je moet je geen muizenissen in het hoofd halen, als ze er niet zijn of niet veel betekenen. Die op gewektheid hebben wij van onze moeder Die is net zo: En die neemt het leven heus niet gemakkelijk op Maar jij piekert, man. 'kHeb het al lang gemerkt. Zie je tegen het vertrek naar Amerika op „Neen, hoor. Ik moet toch niet. 'kHeb het zelf gewild", ant woordt Jan, ietwat heftig. „Tut, tut, maak je niet dik, dun is de mode", lacht Kee. „Kan ik het helpen, als ik het werk? Overigens, het is jouw zaak, hoor." „Nu rechtsaf. Ginds ligt de boerderij. Tante is toch nog op, zie ik. Ze zal wel blij zijn, dat je meegekomen bent. En Sanne niet minder." Met enkele woorden wijst hij haar de weg naar de deel en weldra staan zij in de keuken, waar spoedig vrouw Konijnen belt verschijnt. „Ik meende stemmen te horen. Dus je bent niet alleen. Je hebt haar al meegebracht. Dat is prachtig." Zij drukt Kee de hand „Dat zal Sanne ook leuk vinden. Je kunt er nog wel even heengaan. Zij slaapt nog niet. Een half uurtje geleden zeide zij: Ik wacht op Jan, horen Wat die te zeggen heeft. Dat je mee gekomen bent, zo laat nog „Nou, dan ben ik hier morgenvroeg maar direct present. En nu had ik ook gezelschap." „Maar zij vond het een saai gezelschap", lacht Jan. „Dat heb ik helemaal niet beweerd Je mag mijn woorden niet verdraaien", protesteert Kee. „Kibbelen jullie morgen maar, hoor. 't Is nu meer dan bedtijd. Nog even naar Sanne en dan slapen." „Welterusten, tante", wenst Jan. „Er is toch niets meer te doen s „Neen hoor. Alles is in orde. Welterusten:" „Welterusten en bedankt voor je gezelschap", zegt Kee met een effen gezicht, maar twinkelende ogen. „Je bent, geloof ik, al net zo'n plaag als Sanne, merkt de boerin lachend op. „Kom, we gaan even naar Sanne. Niet lang, hoor. 't Is al laat, veel te laat. En Sanne mag niet lang bezoek sebben. Ze is nog slim ziek." Als de deur opengaat, heft Sanne het hoofd op. Zij verwacht, dat de boerin verslag komt uitbrengen. In stilte heeft zij gehoopt, dat Jan het zelf zou komen doen. En daar staat Kee bij haar bed „Ben je al méégekomen Die Jan krijgt het toch maar voor elkaar „Hij had niets voor elkaar te krijgen, hoor. Natuurlijk kom ik je helpen. Ik blijf net zo lang tot je goed beter bent: Hoe gaat het nu „Ik ben wel erg ziek geweest, maar het gaat nu al beter." „Mooi. Ik ga slapen, hoor. Doe het ook maar lekker." „Ik ben zo blij, dat je er bent. Voor alles." Er glinstert een traan in Sanne's oog. Kee begrijpt niets van haar uitlating. Maar dat komt zij mis schien nog wel nader te weten. Ha'ar hoofd ligt nog niet een halve minuut op het kussen, of zij slaapt. HOOFDSTUK X. „Marie is even naar vrouw Keilman. Zij komt zó wel terug. Dat mens is heel, heel erg ziek geweest. Zij heeft voor dood gelegen, maar nu knapt zij op." Vrouw Saalmink is met Jan alleen. De begroeting is niet be-' paald hartelijk geweest. Jan voelt zich onbehagelijk. „We hadden je verleden week verwacht." ,,'k Heb Marie toch geschreven, dat zij niet op mij rekenen moest „Nou ja, zo erg was het daar niet. De ziekte van die meid betekende niet veel." Stomverwonderd zit Jan haar aan te staren. „Over wie hebt u het nu?" vraagt hij. „Hou je nu maar niet voor de domme, 't Is goed, dat wij alleen zijn. En nou zal ik je maar ronduit zeggen, dat je mij tegenvalt. Marie weet van niets en dat is het beste maar. Ik praat er niet over. Misschien komt zij het niet te weten." „Maar „Neen, stil nu maar. Sanne Everts was niet ziek. Of misschien een paar dagen. Je fietst des avonds laat met haar naar huis. Neen, ontken nu maar niet. Ze hebben jullie gezien, man. Dat liegt niet. Jullie hebben ergens in een café een kop koffie ge dronken. Iemand van het dorp zag het en heeft het verteld. Gelukkig dat Marie het niet weet, het arme kind." „Dat was Sanne niet. 't Was haar zuster, die is bij „Ha, zó komt de waarheid aan het lichtJe was dus met een meisje uit, daarop komt het neer. En hier heb je Marie, 't Is mooi, hoor Jan is opgestaan. Nu pas dringt het besef tot hem door, welk een strik vrouw Saalmink aan het spannen is. Een vuurrode kleur van ingehouden woede zet zijn open gelaat in gloed. „Eigenlijk moest ik niets meer zeggen", merkt hij op, met keiharde stem. „Dit is min van u, vrouw Saalmink. Denk je, dat ik Marie ontrouw ben Moeder Saalmink is even beduusd. Zó heeft ze hem nog nooit gezien. Hij is woest. Vuur spat uit zijn trouwe ogen. Maar het duiveltje van binnen laat haar niet los. „Het lijkt er wel op, dat je van Marie af wilt komen, anders ga je niet met een ander meisje mee. Dat vind ik heel erg." „Als het waar was, had u gelijk. Maar er is niets van waar, nu weet u het. 'k Zal het u precies vertellen." Uiterlijk kalm doet Jan zijn verhaal. Vrouw Saalmink proeft de waarheid, maar zij wil die niet erkennen. Ongenoegen wil zij feitelijk met hem. Dan is het geval Canada ook van de baan. „Je kunt mooi praten", smaalt zij. „En dan moet ik dat maar geloven. Bewijzen kun je niets." (Wordt vervolgd)

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1963 | | pagina 2