eeuwóe ^ZCerkbocle
De „Vier van Breda"
Boeken boven de Bijbel
1 MAART 1963
17e JAARGANG No. 33
OFFICIEEL ORGAAN TEN DIENSTE VAN DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND
Redacteur: Ds. W. C. van Hattem, Herengracht 15, Terneuzen, Telefoon (0 1150)22 48
„Ik worstel
en ontkom"
Medewerkers J. A. van Bennekom, Middelburg Dr. A. J. Boom, Vlissingen Ds. M. V. J. de Craene, Baarland
Drs. A. Elshout, Koudekerke Ds. A. Koning, WoerdenDr. P. C. Kraan, Vlissingen
Ds. J. v. d. Leek, Kapelle Ds. P. van Til, Middelburg Drs. J. Vlaardingerbroek, Ermelo
Ds. B. Wentsel, Brouwershaven Mej. F. A. Groot Nibbelink, Grijpskerke
Mevrouw C. van Zwedenvan Alkemade, Middelburg.
r
Abonnementsprijs
3,per halfjaar
bij vooruitbetaling
Advertenties
12 cent per mm.
Bij abonnement lager
Losse nummers 12 cent
Drukkers-Uitgevers
Littooij 6 Olthoff
Spanjaardstraat 47
Middelburg, tel. 24 38
Giro no. 4 22 80
vJ
Met de reactie van monseigneur W.
Beckers, r.k. bisschop van Den Bosch,
op de discussie rond de vier duitse oor
logsmisdadigers en hun eventuele vrij
lating is nu ook van kerkelijke zijde op
het gratievoorstel gereageerd. In zijn
reactie heeft bisschop Beckers onzes
inziens volkomen terecht de vinger ge
legd op een- nog niet in de discussie
pro- en contra de vrijlating verdiscon
teerd feit, namelijk dat velen als het
ware schouderophalend aan deze dis
cussie voorbijgaan en het in het geheel
niet interesseert of deze vier nu al of
niet vrijgelaten zullen worden. ,,Dit
lijkt ons een onrecht tegenover al die
mensen die persoonlijke, nooit weg te
wissen herinneringen hebben aan de
oorlogstijd; maar ook het wedervaren
van heel ons volk in die tijd billijkt
geen onverschilligheid".
Wij zijn het volkomen met mgr.
Beckers eens wanneer hij deze onver
schilligheid laakt, een onverschilligheid
ten aanzien van de historie van ons
land, die op hetzelfde vlak ligt als die
waarvan onze kroonprinses gewaagde
toen zij bij de installatie van het comité
1813 opmerkte, dat 1813 de meesten
van ons niet aanspreekt, omdat het een
gebeurtenis betreft, die we alleen uit
de geschiedenis kennen.
Dit betekent dat onze geschiedenis
niet meer leeft en dit is een na-oorlogs
verschijnsel. Persoonlijk herinner ik mij
nog hoe we in 1933 meeleefden met de
Willem van Oranjeherdenking, waar
van als tastbaar feit en als geschenk
van het volk de gerestaureerde graf
kelder in Delft vandaag nog spreekt.
Ik herinner me ook nog hoe we als kin
deren met de historie van ons land en
de daarmee verweven historie van ons
vorstenhuis vertrouwd werden gemaakt
en hoe dit geschiedde althans dat
hebben we later beseft in de geest
van Exodus 10:2 en 12 26: ,,en gij
aan uw kind en kleinkind kunt vertel
len. wat ik de Egyptenaren heb aange
daan." Dat heeft tot op de huidigen
dag de geschiedenis van het volk Israël
levend gehouden, en het onderwijs in
deze geest heeft ook in ons land tot aan
de oorlogsjaren ons volk een levende
geschiedenis gegeven. We vergeten
niet te zeggen dat het een vaak sterk
geromantiseerde geschiedenis was,
waarbij nogal eens geschermd werd met
het befaamde „drievoudige snoer" God-
Nederland-Oranje. Gelukkig hebben
we ontdekt, dat we zo niet mogen spre
ken, dit geeft echter geen reden om met
het romantische badwater ook het kind
weg te werpen, om met het overboord
zetten van de romantiek ook niet meer
te durven spreken van de grote daden
Gods in onze geschiedenis. Waar die
vergeten worden of verzwegen wat
erger is weet ik niet daar gaat inder
daad een onverschilligheid ten aan
zien van de geschiedenis aaar voren
komen. Waar de daden Gods in het
vergeetboek raken, daar is inderdaad
ook geen reden meer om tot een blijde
herdenking over te gaan, daar haalt
men onverschillig zijn schouders op ook
over het lot van vier oorlogsmisdadigers
en daar ontaarden de debatten pro- en
contra- hun vrijlating in een „pro" op
grond van een humaniteitsideaal en een
.contra" op grond van haat en wraak.
Zeer terecht heeft ook mgr. Beckers
hierop gewezen:
„Het is alleszins begrijpelijk dat er
pleidooien zijn voor het vasthouden van
deze gevangenen. Toch mogen niet al
leen haat en wraak daarbij de doorslag
geven. Doen we dan ons eigen menszijn
niet te kort Anderen pleiten voor vrij
lating. Maar dat mag toch niet alleen
op sentiment zijn gebaseerd."
Als hij dan een verantwoorde oplos
sing voor dit vraagstuk wil zoeken grijpt
de bisschop naar de Bijbel en zegt:
„Misschien moeten we ons de bijbelse
les herinneren: „vurige kolen stapelen
op het hoofd van de vijand". Dragen
we wellicht alleen grauwe en lauwe as
aan Overwin het kwaad door het goe
de, zou een idee kunnen zijn, dat de
aanzet geeft tot een verantwoorde me*
ningsvorming in deze kwestie."
Dat mgr. Beckers in dezen naar de
Schrift grijpt zijn we volkomen met hem
eens, dat hij hier echter een „duidelijk
richtinggevend beroep op de Bijbel"
doet zoals de redactie van de Volks
krant het stelt, daarvan zijn we in het
minst niet overtuigd. Op de klank af
gaande zou men kunnen zeggen, dat het
treffende woorden zijn, die de bisschop
hier uit de Schrift weet aan te halen, we
zijn echter van mening, dat de Schrift
nog wel andere dingen ook te zeggen
heeft.
Naar onze smaak liggen de woorden
van de Bossche bisschop ook nog te
veel in het vlak van het sentiment en
rekenen deze niet met schuld en straf
en met de gerechtigheid. Wij achten
het dezelfde sentimentsoverwegingen
te zijn die van Hervormde zijde het
herderlijk schrijven over de kernwape
nen deden verschijnen. Sentimentsover
wegingen, die naar des bisschops eigen
zeggen hier toch geen rol mogen spe
len.
Naar onze mening en naar die van
de rechter, die het vonnis velde had
den deze mensen de doodstraf ver
diend, volkomen schriftuurlijk, deze
Vrijdagavond. Vanavond nog al op
tijd met m'n preek klaar geweest, heb
toen een boek gelezen. Helemaal uit.
Natuurlijk niet zo'n dikke turf en ook
niet zo zware kost. 't Las vlot en 't was
een welbestede avond. Dank aan de
schrijver, dat hij ons dit boekje geboden
heeft en ons iets heeft willen laten zien
van de rijkdom in de ambtelijke dienst.
Laat ik er iets meer van vertellen.
Ds. C. Moens van Heerlen heeft bij
Kok een boekje laten uitgeven met als
titel: „Vreugde in het ambt". Natuur
lijk is er over deze dingen wel eens
meer iets gezegd en geschreven. Het
meest van wat er in staat, zal op diver
se ouderlingenconferenties wel eens aan
de orde zijn gesteld. Maar dit boekje
biedt het voordeel, dat wij deze dingen
nu eens in kort bestek vóór ons hebben.
Ik kan het elke ambtsdrager van harte
aanbevelen. Het is met liefde geschre
ven en de ontzaglijk rijke betekenis van
het ambt tintelt in heel het boekje door.
Hij maakt de aardige opmerking, dat
het gezin ook meeleeft, als vader tot het
ambt geroepen wordt, met name door
de voorbede. Jongens, als je vader
straks weer jarig is of op vaderdag of
zo moet je hem dit boekje eens cadeau
geven, 't Is niet duur, hoor. 't Kan best
van je zakgeld.
Over een bepaald onderdeel wil ik
nog even wat mediteren. Ds. Moens
heeft het ook over het huwelijksleven
van de ambtsdrager en maakt daarover
zeer waardevolle opmerkingen. Van
harte onderschrijf ik de gedachte, dat
zijn vrouw hem ook hierin tot een hulp
moet wezen. Dat ook bij haar de inner
lijke bereidheid moet zijn tot deze heili
ge dienst, al was het alleen maar in de
liefdevolle bereidheid, haar man voor
dit ambtswerk af te staan. Stellig moet
ook bij de vrouw de toerusting zijn van
de Heilige Geest, waardoor alleen zij
van harte met dit mooie werk meeleven
kan.
Toch zou ik een paar dingen mis
schien wat anders gezegd hebben of
tenminste een ander accent hebben ge
geven. Ik meen, dat Ds. Moens wat
vlot spreekt over de wenselijkheid, om
ook de echtgenote deelgenoot te ma
ken van allerlei dingen in de ambtelijke
praktijk. Wel zegt hij, dat namen moe
ten worden verzwegen, maar in een be-
doodstraf werd echter niet voltrokken
en hun werd gratie geschonken: levens
lange gevangenisstraf. Nu wordt op
eens het gaat ook veel kosten de
vraag naar de vrijlating van deze men
sen gesteld. En dan kan maar één vraag
gesteld worden: „wie zijn deze mensen
nu als dit dezelfde mensen zijn als
van 1945, dan wordt het recht door hun
vrijlating met voeten getreden, ook als
we dit zouden doen met een beroep van
vurige kolen stapelen. Zijn dit echter
niet meer dezelfde mensen, dan is er
echter van kolen stapelen geen sprake
meer. We denken aan een man als La-
ges, waarvan bekend geworden is dat
hij, die een beestmens was, een over
tuigd en gelovige r.k.christen gewor
den is. Zijn vrijlating zal geen vurige
kolen stapelen zijn maar hij zal als een
broeder door zijn medegelovigen en
niet als vijand ontvangen mogen wor
den, in de wetenschap dat ook zijn
schuld op Golgotha gedragen werd.
Daarom achten wij het betoog van de
bisschop met een beroep op het stape
len van vurige kolen misplaatst. Als
Lages c.s. andere mensen geworden
zijn, dan kan de kerk hierop wijzen en
op deze grond hun vrijlating verzoeken,
waarbij dan de beslissing in dezen ligt
bij de Koningin, die regerende bij de
gratie Gods, in Zijn Naam te handelen
heeft. Wij bidden haar wijsheid toe.
v.H.
trekkelijk kleine gemeente zal een wat
spitse vrouw onmiddellijk de zaak dóór
hebben. Zij weet direct, wie bedoeld
wordt en in haar natuurlijke geaardheid
om concreet te zijn, zal zij ook wel de
opmerking maken: „o, die zeker."
Ds. Moens bedoelt het stellig goed,
maar de ambtelijke zwijgplicht zou ik
wat sterker accent willen geven. Per
soonlijk neem ik het met die zwijgplicht
zó nauw, dat ik iemand, die moeilijk
zijn mond kan houden, per sé onge
schikt vind voor het ambt.
En daaronder versta ik ook de mede
deling aan eigen vrouw. Om van gro
tere gemeenten maar niet te spreken,
maar zeg, dat er in een middelmatige
plattelandsgemeente een 10 a 12 ambts
dragers zijn, die krachtens hun ambt
een geheim hebben te bewaren. Bij
mededeling aan eigen echtgenote wordt
dat dan een kleine 25 (ongeacht een
enkele ongehuwde ambtsdrager, maar
dat zullen wel uitzonderingen zijn) en
een geheim, dat in een kleine gemeente
door 25 personen geweten wordt, is
geen geheim meer. Stel het geval, dat
het kwaad van verdere verbreiding ab
soluut bezworen blijft, dan zal het voor
betrokkenen toch al niet prettig zijn
als zij weten, dat in de gemeente zo'n
kleine 25 personen van hun „geval"
alles af weten.
De ambtelijke praktijk heeft mij ge
leerd, dat onze mensen voor mededeling
hoogst beducht zijn. Reden, waarom
ook de bekende rapporten in de kerke-
raad nooit anders dan hoogst summier-
lijk moeten zijn. Zelfs het huisbezoek
door twee personen is voor sommigen
al een belemmering om zich vrij uit te
spreken. Hoe dikwijls is het eenmans-
huisbezoek niet veel prettiger en ope
ner. Ik ken mensen, die zeker hun mond
houden, als zij weten, dat alles, wat
besproken word, straks in de volle ker-
keraad komt en zeker, als zij vermoe
den, dat dat getal dan nog een dubbel-
getal wordt.
Persoonlijk heb ik al heel wat dingen
ontmoet, die ik zelfs nooit met een me
deambtsbroeder heb besproken en ze
ker ook nooit doen zal. Dat blijven
geheimen voor het leven. Als ik bij een
ambtsbroeder dezelfde houding bespeur
en ik het aanvoel: hij weet meer, dan
hij zegt, dan kan ik dat alleen maar
waarderen. Ik zal er nooit om vragen
II
Toen wij van de firma Bosch en
Keuning het eerste deeltje van „De We
reld van het Nieuwe Testament", door
de Amerikanen Kee en Young geschre
ven ontvingen zagen we ons genood
zaakt om in plaats van boeken bij de
Bijbel te spreken van boeken boven de
Bijbel vanwege het door de schrijvers
ingenomen standpunt. Nu wij het twee
de deeltje ontvingen moeten we helaas
bij ons eerder ingenomen standpunt
blijven. Ook in dit deeltje, dat tot on
dertitel draagt „de gemeente groeit",
komt een geest tot uitdrukking, die met
het eenvoudige rechtzinnige schriftge-
loof niet samengaat. We lezen bijvoor
beeld van Jezus, die een God van ge
nade en vergeving predikte omdat Hij
geloofde, dat het de wil van God was,
dat Hij op deze wijze leerde en leefde;
Jezus, die bereid was te sterven opdat
alle mensen met God verzoend zouden
worden; Jezus, die in een unieke ver
houding tot God stond enzovoort. Het
spijt ons oprecht, dat een uitgever, die
de naam heeftvan orthodoxe uitgever
een dergelijk werk in een serie, die Boe
ken Bij de Bijbel heet, heeft opgeno
men. Naar men ons verzekerde zijn in
deze reeks ook andere en betere wer
ken verschenen, daar de uitgever ons
deze echter niet heeft toegezonden en
dus kennelijk momenteel alleen deze
werken als visitekaartjes gebruikt, kun
nen wij over de B.B.B.-serie als ge
heel geen oordeel vellen, maar moeten
we in ieder geval constateren, dat
(vervolg op pagina 2)
en hij mag zijn geheim ook niet prijs
geven, tenzij natuurlijk b.v. de kerke
lijke bearbeiding in tuchtoefening een
bredere mededeling noodzakelijk maakt.
Ik meen nog altijd, dat wij deze zwijg
plicht ook hebben te eerbiedigen ten
opzichte van onze vrouwen. Hoe lief
wij ze ook hebben, maar in kerkeraads-
zaken en ambtspraktijk kunnen zij niet
meedelen en een échte ambtsdragers-
vrouw zal dit zeker eerbiedigen en niet
naar geheimen „vissen". Als zij, gelijk
Ds. Moens het uitdrukt, ook mee de
toerusting van de Heilige Geest heeft
ontvangen, zal het werk van haar man
haar gebed doen verdiepen en verme
nigvuldigen, opdat hij de kracht mag
ontvangen, zijn ambt naar behoren te
vervullen en ook zijn mond niet voorbij
te praten.
Voor één ding zou ik een uitzonde
ring willen maken. Als het ambtelijke,
wilt Gij het zakelijke, komt in de per
soonlijke sfeer. Als de bediening van
het ambt aanleiding wordt tot persoon
lijke moeilijkheden, tot zorg, verdriet,
pijn. Er kan inderdaad zo licht iets
voorkomen, dat wij er persoonlijk zo
nauw bij betrokken, worden.
Laat dan de ambtsdrager spreken.
Dan heeft zijn vrouw er recht op, zijn
zorgen te kennen en te weten, wat er
hapert. Daar is het huwelijk een te nau
we gemeenschap voor. Veel beter, dan
maar eerlijk zich uit te spreken, dan
alles op te kroppen.
Gelukkig de ambtsdrager, die dan
zijn vrouw werkelijk tot zijn hulp heeft,
een vrouw, die voor hem bidt en dat
zij samen bidden kunnen. Een vrouw,
die God vreest en de gemeente, hoe
gebrekking vaak ook, heel hartelijk lief
heeft. Zulk een vrouw te mogen heb
ben is voor de ambtsdrager een gave
Gods en, ik ben het met Ds. Moens
hartelijk eens, dan zal de ambtsbedie
ning het huwelijksleven slechts ver
diepen en verinnigen.
Het is waarlijk niet zonder reden,
dat de apostel Paulus ook aan de vrou
wen van de ambtsdragers zulke hoge
eisen stelt.
Zulke vrouwen, haar waarde gaat
de koralen te boven (Spr. 31).
v.d.L.
uit HET DAGBOEK
VAM EEN PREDIKANT