Nieuwe en oude dingen
DE HUISARTS
GEESTELIJKE VOLKSGEZONDHEID
WELKE NAAM ZAL HET
PROTESTANTS CHRISTELIJK
STREEKZIEKENHUIS TE GOES
STRAKS DRAGEN 1
LAAT VOORJAAR
(Wordt vervolgd)
met „een blijvende stad". Het verbaast
ons niet meer dat hij de bouwer werd
van de eerste stad in de geschiedenis
(vs. 17). En evenmin, dat de baan
brekers van de cultuurgeschiedenis in
zijn geslacht gevonden worden (vs. 21
de kunst, vs. 22 de techniek). Abel
daarentegen, de schaapherder, is de
man van het zwervende leven, 't leven
uit Gods hand, het gezonde leven van
de gelovige eenvoud.
Hier botsen culturen. Of liever: hier
botsen twee levenshoudingen, zoals we
die de hele geschiedenis door naast
elkaar aantreffen. En zullen aantreffen.
Al wordt de levenshouding van Abel
misschien ook steeds moeilijker en
daarom ook steeds zeldzamer in onze
verculturiseerde en vertechniseerde
wereld, waarin de moderne mens z'n
wortels zo diep geslagen heeft.
Voor iedere Israëliet was het ogen
blikkelijk duidelijk, waarom het offer
van Kaïn verworpen werd en dat van
Abel aangenomen. Die duidelijkheid
moge voor ons, ondanks onze ingewik
kelde wereld, nog steeds even groot
zijn. J. V.
Daarom is ieder schriftgeleerde, die
een discipel geworden is van het Ko
ninkrijk der hemelen, gelijk aan een
heer des huizes, die uit zijn voorraad
nieuwe en oude dingen te voorschijn
brengt. Mt. 13 52.
Laat ik voorop stellen dat ik hier
geen meditatie over deze tekst ga
schrijven, maar iets anders bedoel, 't
Schijnt me toe dat er uit deze gelijke
nis van de huisheer, die uit zijn voor
raad nieuwe en oude dingen te voor
schijn haalt, zo goed als niet gepreekt
wordt.
Ware dit wel het geval dan zou de
veel gemaakte fout bij het citeren van
dit woord des Heren achterwege blij
ven en niet zo veelvuldig voorkomen
als nu wel het geval is, en een natuur
lijk gevolg van het citeren uit het
hoofd.
Ik herinner me nog altijd als de dag
van gisteren de klemmende waarschu
wing van mijn oude leermeester prof.
L. Lindeboom, die ons als studenten
hiertegen zo ernstig waarschuwde en
als voorbeeld-toen-al-deze tekst aan
haalde. Altijd zet men „oude" voorop
'k Heb er meermalen predikanten op
merkzaam op gemaakt en daar ook
meermalen genoegen van beleefd. Jezus
sprak van „nieuwe en oude dingen",
collega. Eén schreef me: ge hebt gelijk
en 't is nog van betekenis ook Dit
is inderdaad het geval en 't is geen
pietepeuterigheid om deze fout te sig
naleren. Men spreekt en schrijft elkaar
hier onnadenkend na. Zo doet b.v.
prof. Bakker in het „Geref. Weekblad"
als hij het art. van Ds. Haspels over
neemt, althans ten dele, over de Cat.
pred. „uit de Pers" namelijk uit „Op
dracht en Dienst". In Homiletica af
gedrukt in 1955 stond het precies zo:
„zoals de Here Jezus zegt: oude en
nieuwe dingen". Toch zegt Jezus dit
niet; wel spreekt Hij van „nieuwe en
oude dingen".
De schrijver van de kanttekeningen
bij de Bijbel in nieuwe vertaling ver
schenen bij Kok, heeft er terdege erg
in gehad, want deze schrijft terecht:
nieuwe en oude dingen: de onderwij
zing aangaande het Koninkrijk moet
zichzelf telkens weer vernieuwen, om
op doeltreffende wijze de verborgen
heden van het Koninkrijk bekend te
kunnen maken. Of dit helemaal juist
is laat ik in het midden.
Grosheide in diens Commentaar op
Mattheus vestigt er ook de aandacht
op: zoo kennen de apostelen de ge
heimen van het Gods rijk, wat er nu
(het nieuwe staat voorop) in verband,
met wat Jezus had gepredikt, vgl. 9 14
vlg. en wat er vroeger over was ge
openbaard en kunnen daar naar de
nooden der hoorders van prediken.
In zijn uitvoeriger Commentaar her
haalt hij dit: men lette er op, dat nieuwe
dingen voorop staan, dat is de eigen
taak der apostelen, maar de vroeger,
in de oude bedeling geopenbaarde za
ken blijven van waarde.
Hoe meer men deze veronachtzaam
de gelijkenis bekijkt des te meer klemt
de opzet van de volgorde: nieuwe en
oude dingen.
De Hervormde collega die me zo
spontaan schreef: het is nog van be
lang ook, heeft gelijk. Men mag de
volgorde niet over het hoofd zien wil
men inderdaad verstaan hetgeen Jezus
hier aan Zijn discipelen voorhoudt en
tot hen zegt.
Als steeds blijkt Calvijn ook hier
weer de correcte Schriftverklaarder
die men hem roemt te zijn. Hij tekent
op deze tekst aan:
„De mening is deze: dat de leeraren
der Kerk door langdurige overdenking
toegerust moeten zijn, zoodat zij uit
het Woord van God, naar de eischen
van den tijd, als uit een voorraads
kamer, velerhande leering kunnen toe
dienen. Vele oude uitleggers verstaan
door nieuwe en oude dingen de Wet
en het Evangelie: maar dit komt mij
gedwongen voor.
Ik vat het daarom eenvoudiger op,
als een overvloedig uitdeelen en dat
rijk aan verscheidenheid is, en zich met
bedachtzaamheid en juistheid naar
ieders vatbaarheid - richt." Van Leeu
wen in „Tekst en Uitleg" sluit zich
hierbij kennelijk aan door te schrijven:
„zelf leerlingen geweest in het konink
rijk der hemelen, zullen zij (de discipe
len) straks anderen te onderwijzen
hebben.
Dan moeten zij beschikken over een
schat van inzicht en leering, die zij,
als een huisvader zijn voorraad, uit de
H. Schrift als ware schriftgeleerden,
vgl. 23 34, moeten putten en uideelen:
het oude, dat zij nu eerst recht gingen
begrijpen,- en het nieuwe, dat zij van
Jezus ontvingen.
Ten slotte wijs ik er nog op hoe
Strack-Billerbeck in de beroemde Kom-
mentaar, op deze tekst tal van voor
beelden geeft die laten zien dat de Rab
bijnen aller tijden evenzeer onder
scheiden tussen nieuwe en oude dingen.
Als Jezus dit nu beklemtoont, het
geen stellig Zijn bedoeling is, is dit
Wie in de gelegenheid zou zijn, de medische vakliteratuur regelmatig te
lezen, zou al spoedig tot de ontdekking komen, dat er in de laatste jaren veel
aandacht besteed wordt aan de positie van de huisarts in het bestel van de
huidige gezondheidszorg.
Zou ik u een volledig overzicht van alle hieraan vastzittende kwesties willen
voorschotelen, dan zouden zelfs verschillende Kerkboden hiertoe onvoldoende
plaats bieden. Wel geloof ik, dat het zin heeft, u in kort bestek iets te ver
tellen van de taak en de functie van de huisarts, zoals die zich momenteel
begint af te bakenen.
Iedereen heeft door de huidige communicatiemiddelen als daar zijn
de krant, de radio en de T.V. kennis kunnen nemen van de spectaculaire
ontwikkeling der geneeskunde gedurende de laatste decennia. Uiteraard zal
deze ontwikkeling zich bijna uitsluitend afspelen op het terrein van de specialist
of de supra-specialist. De huisarts blijft hierbij bescheiden op de achtergrond
en het is niet ondenkbaar, dat daardoor bij menigeen de mening postvat, dat
hij er ook niet meer bijhoort. Hoogstens is hij nog te gebruiken om via hem zo
spoedig mogelijk bij een specialist te belanden, maar daarmede is zijn taak dan
wel zon beetje bekeken.
Niets is echter minder waar dan dat. juist in het huidige tijdsbestel, waar
in de verschillende specialismen zich stormachtig ontwikkelen en waar het
supra-specialisme overal veld wint, juist nu begint men in vakkringen weer
veel meer de waarde van de huisarts in te zien. Dit behoeft wellicht enige
toelichting.
De vergaande specialisering heeft met zich mede gebracht, dat de mens
zo langzamerhand uiteenvalt in talloze organen en orgaansystemen, voor ieder
waarvan een specialist ter beschikking is. Wil deze specialist werkelijk steeds
maar weer helemaal bij blijven, dan zal hij al zijn krachten aan zijn specialisme
moeten geven en uiteraard komt daardoor de rest ernstig in het gedrang. Het
gevaar is dan ook niet denkbeeldig, dat deze specialist niet meer de hele zieke
mens in zijn totaliteit gaat behandelen, maar moet volstaan met zich te beperken
tot zijn eigen kleine terrein. Waar haalt hij de tijd, de kennis en de ervaring
vandaan om zich op de hoogte te stellen van alles, wat de voor hem zittende
patiënt bezig houdt en hem misschien ook wel ziek maakt Hij ziet alleen maar
de patiënt en dat dan nog maar meestal erg kort; wat hij niet ziet is het gezin,
waaruit deze patiënt komt, de familie, waarmede deze patiënt leven moet,
kortom de gehele achtergrond van hem.
De huisarts kan hier uïktomst brengen. Het is goed, dat iedereen, die
meent iets te mankeren, zich met zijn klachten allereerst tot zijn huisarts
wendt. Dit is de arts, die het „huis" kent, met alle lief en alle leed, dat
zich daarin afspeelt. Deze kennis, deze relatie maakt hem tot de eerst aange
wezene en de beste deskundige om het eerste onderzoek ter hand te nemen.
Hij is als huisarts eigenlijk een specialist bij uitstek, die door zijn kennis en
uiteraard iets anders als het „nieuws
gierig vragen naar iets nieuws zoals
we dit bij de Atheensche geleerden
vinden. Jezus bedoelt zeker niet, dat
we vooral met nieuwtjes moeten aan
komen bij de prediking. Daarmee is
niemand gediend. Hij stelt het nü van
Zijn verschijning tegenover het ver
leden van de profetie.
Men mag denken aan het „zalig
zijn" der zaligsprekingen. Het „nieuwe
dingen" staat er dus naar mijn mening
opzettelijk en duidelijk. Er is ook geen
enkele vertaling die het zo niet heeft.
En toch treft men telkens de omkering
van nieuw en oud alsof men er niet
aan wil dat Jezus zeide: nieuwe en
oude dingen. Merkwaardig is ook dat
deze kleine gelijkenis niet slechts wei
nig of niet wordt bepreekt, doch even
zo dat in boeken- ter verklaring van de
gelijkenissen zij niet wordt verklaard.
Men slaat ze eenvoudigweg over als
ware ze van generlei nut, terwijl toch
het tegendeel het geval is, hetgeen ik
dan bij deze heb geprobeerd aan te
wijzen.
Brouwershaven B. WENTSEL.
Het zal u bekend zijn, dat het Prot.
Chr. Streekziekenhuis, waarvan de
forse contouren in het mooie bouw
plan Valckeslot te Goes harmoniëren
met de overige bebouwingen, gebouwd
wordt door een Stichting, waarin naast
vrijwel alle Protestantse Kerken van
Zuid- en Noord-Beveland ook de Bur
gerlijke Gemeenten van de Bevelan-
den op een enkele uitzondering na
samenwerken.
Het is hartverwarmend dat een zo
brede basis kon worden gevonden,
waarop dit grootse werk de stich
ting van een modern geoutilleerd zie
kenhuis met een eigen Protestants
Christelijke sfeer kan steunen. De
bouw, welke tot eind vorig jaar voor
spoedig en zelfs enigszins op het
schema vooruit mocht verlopen, is
uiteraard ook door de strenge winter
vertraagd. Zodra het maar mogelijk
is, zullen allen die bij de bouw betrok
ken zijn het beste beentje voorzetten
FEUILLETON
door
HUGO KINGMANS
22)
,,Neen, daarover is niet gesproken. Tenminste, ik heb het niet
gedaan. Met jou, Marie
Marie schudt het hoofd. Zij snakt er naar, dat dit gesprek
afgelopen is. Je komt er toch niet verder mee. Moeder zal er
tegen blijven, al praat de dominee tot morgenochtend toe. En
zelfneen, zij voelt er niets voor. Maar als het niet
anders kan, ja, dan gaat zij mee, tenminstede tweestrijd
woedt in haar binnenste.
„O, dus daarover is niet gepraat? Dan weet u ook niet, hoe
hij daarover denkt."
„We moeten het eens aan Jan vragen, Marie. Misschien is dat
een oplossing. Alleen gaan. Dan is hij binnen het jaar weer
terug en hij heeft er al lang genoeg van. Let maar eens op."
Zij verzwijgt een andere gedachte, die door haar heen flitst,
maar die Zeileven in haar ogen leest: als hij eenmaal weg is,
is Marie wel over te halen, om hem niet te volgen
Het wordt hem te machtig. Bruusk staat hij op.
„Kom, ik moet nodig naar huis. Doe geen overijlde stappen,
vrouw Saalmink. Het geval ligt niet zo eenvoudig als u misschien
denkt. Nu, Marie, verder beterschap hoor. Komt eens met Stel-
maker praten in de pastorie. Als jullie tenminste willen. 'kZou
er wel eens meer van willen weten."
,,'kZal het Jan vragen, dominee."
Zelleven, de jongere, fietst weg.
„Dat gaat hier mis", weet hij wel zeker. „De moeder wil
het niet en dan durft de dochter, die toch al weinig trek heeft,
er niet tegen in te gaan. 't Is onverantwoordelijk van dat mens."
HOOFDSTUK IX.
Jan klopt en op een zacht „ja" van binnen steekt hij 't hoofd
even om de deur van Sanne's kamertje.
„Nog een bijzondere boodschap, behalve de groeten, Sanne
„Neen, Jan, er moet gauw een komen, hoor, moet je zeggen".
Zij glimlacht flauw. Het ontroert hem. Hij gaat gauw weg,
zonder te antwoorden op haar laatste opmerking.
„Het is haast niet te doen, Jan", meent de boerin, als hij
door de keuken loopt, om naar de deel te gaan, waar zijn fiets
staat. „Zo'n eind heen en weer".
„De moeite niet waard, hoor", lacht hij. „In Canada zijn de
afstanden verder. Een goede oefening".
Sanne heeft vanmiddag een suggestie gedaan en de boerin
had er oren naar. Zoals het nu gaat op de boerderij is het niet
te harden: Konijnenbelt te bed, al is die gelukkig niet erg ziek:
Sanne voor enige weken op non-activiteit; Ter Avest met
stevige koorts te bed, zodat je niet vergen kunt en moogt, dat
zijn vrouw helpen komt de boerin vergt dat ook niet, zij
heeft haar vanmorgen direct teruggezonden naar haar man en
kinderen en toen zei Sanne: „Kan er niet eens naar huis ge
schreven worden, een van mijn zusters kan misschien komen",
waarop Jan aangeboden heeft, er heen te gaan; dat is beter
dan schrijven en het gaat nog vlugger ook.
Hij heeft wat vroeger gegeten en gaat nu op stap. 'tls een
hele trap naar Doekum, verder dan naar de Zevenbuurt, maar
voor „tante" Konijnenbelt heeft hij alles over.
Vóór elf uur moeten ze hem niet terugverwachten. 'tZal wel
later worden. Hij moet bij Sanne's ouders toch ook even praten.
Hij kent Willem Everts niet, weet alleen, dat die een aardig
gedoetje heeft, groter dan dat van Saalmink. Maar er zijn, be
halve een paar zoons, vier dochters. Die konden niet thuis
blijven, dus waren er twee „uit de deur". Sanne en Mina. Thuis
zijn dan nog Kee en Aaltje. Hij meent, dat deZe laatste nog op
school is. Sanne is de oudste van de dochters.
„Nu, het beste dan maar. Haast je niet, hoor, Jan. Ik blijf op
je wachten. 'kHoop, dat je daar slaagt".
„Dat hoop ik ook. Het zal aan mij niet liggen, tante".
„Neen, je bent wel een goeie advocaat voor mij", lacht de
boerin.
Zij kijkt de verdwijnende lange gestalte na. Met een moeder
lijke blik. Zij houdt bijna even veel van hem als van Kees, die
nu in zijn garnizoen vastzit: met die griepepidemie wordt er geen
verlof gegeven.
Even later spurt Jan naar het dorpje Doekum, in de tegen
overgestelde richting van de Zevenbuurt. De boerin heeft hem
zo ongeveer uitgelegd, waar hij wezen moet, maar als hij, na
twee en een half uur stevig fietsen, ter bestemder plaatse is,
dwaalt hij toch even, althans, dat meent hij.
Dus besluit hij, in de verte een licht ziende, een zijweg in te
slaan en op dat boerderijtje te informeren.
Een heftig geblaf verwelkomt hem. Hij kent dat en is dus
op zijn qui vive.
Er gaat een deur open en een streep licht glijdt naar buiten.
„Koest, Bello
Onmiddellijk is het stil.
„Wie is daar?"
„Kunt u mij zeggen, waar Willem Everts woont?"
Ik zou zeggen, je bent er", is het laconieke antwoord. „Wat
moet je van hem Ik ben een zoon".
„Ik ben Jan Stelmaker. Van Arend Konijnenbelt. Met een
boodschap van Sanne".
„As je me nou Kom binnen, kerel. Genoeg van je gehoord,
man, maar nooit gezien. Zet je fiets daar maar neer. Je hebt
een behoorlijke rit achter de rug. Alle mensen: een kleine drie
uur En straks nog terug ook of blijf je hier slapen
„Niks, hoor". Jan staat daar in een soort bijkeuken, kraak
zindelijk. Er brandt een klein petroleumlampje.
„Ik ben Piet Everts", zegt de jónge man, die sprekend op
Sanne lijkt. En hij steekt de hand uit. „Kom verder. Alles is
nog op, je treft het."
Hij spreekt heel gemakkelijk, vindt Jan. Een uitzondering in
deze contreien, waar de lui meer denken dan zeggen, in elk
geval huldigen de leer, dat spreken zilver en zwijgen goud is.
Vijf paar ogen zijn naar de deur gewend, als die door Piet
wordt opengestoten: die van vader Everts, zijn vrouw, zijn
zoon, Kee en Aaltje.
Ogen, die van verwondering spreken: wie is die late gast
Piet licht 't gezelschap met 'n enkel woord in.
„Wel, man, dat is me ook wat", zegt Willem Everts. „Ga
zitten. Toch geen zwarigheden
„Zwarighedenja en neen. Sanne is slim ziek, al is het
ergste misschien voorbij
„Waarom is er dan niet geschreven vraagt moeder Everts.
„Hoe gaat het nu 'k Moet er heen
Jan glimlacht.
„U bent welkom, vrouw Everts. Maar Sanne wordt goed
verzorgd, hoor."
„Dat geloof ik wel. Moet je net bij vrouw Konijnenbelt
wezen, 't Is geen wonder dat zij er blijft."
„Maar wat ik nu zeggen wou