VERKWIK- de natuurzuivere JPH -4 LAAT VOORJAAR broeder, die evenals wij gaarne gezien had, dat de actie van het comité om tot een christelijk dagblad voor Zeeland te komen gelukt was. Dat het nu mis lukt is wil hij echter niet alleen wijten aan het feit, dat er aan een dergelijk blad geen behoefte zou zijn, maar ook daaraan, dat de gevoerde actie weinig „echt" gevoerd is. Hij vraagt zich af waarom de leden van het actiecomité, die doorgaans druk bezet zijn, geen anderen hebben aangetrokken, die tijd en wil hadden om mee te bouwen, zo dat bezoeken hadden kunnen worden afgelegd en de zaak meer had kunnen worden doorgepraat en op het hart ge bonden. We zijn het van harte met deze broeder eens, dat een meer groot scheepse actie wel iets meer resutaat gehad zou hebben. Er was echter slechts korte tijd van voorbereiding. En letten wij op het grote aantal circu laires, dat in christelijke gezinnen te rechtgekomen is, dan blijft het een veeg teken, dat slechts minder dan één tien de van deze circulaires werd terug gezonden. 400 jaar Heidelberger Voorbije zondag is in de kerken der Reformatie het 400-jarig bestaan van de Heidelberger Catechismus herdacht. We hoeven daaraan ook weinig toe te voegen, ware het niet, dat naast de vele artikelen, die over de 400-jarige verschenen zijn er één blad geheel aan werd gewijd. Wij bedoelen het januari nummer van „Opdracht en Dienst", orgaan van onze mannenbond. Het blad bevat een aantal zeer lezenswaar dige en instructieve artikelen. Het is een speciaal nummer geworden, dat ook het eigendom kan worden van hen die geen lid van de bond zijn, namelijk door storting van 50 cent op giro 33.31.50 ten name van de Gerefor meerde Mannenbond te Huis ter Heide, Utrecht. Mogen we u adviseren om indien U „Opdracht en Dienst" niet heeft, dit per omgaande te doen. U bewijst uzelf er een grote dienst mee. vH. tast zal tot gevolg kunnen hebben, dat in de toekomst de onderzoeken een meer fundamenteel dan toegepast we tenschappelijk karakter gaan dragen, daar de praktische aspecten meer door de deputaatschappen kunnen worden behartigd. De richting, waarin het G.S.I. zich op deze wijze kan ontwikkelen, acht het bestuur gunstig. Het heeft het volste vertrouwen dat het instituut ook in de toekomst zijn taken zal kunnen ver vullen. i (Ingezonden mededeling) GEREFORMEERD SOCIOLOGISCH INSTITUUT Na het overlijden van Prof. Dr. R. van Dijk, in leven directeur van het Gereformeerd Sociologisch Instituut, heeft het bestuur van dit instituut zich uivoerig beraden over de situatie, die hierdoor is ontstaan. In dit beraad zijn ook factoren be trokken als het vertrek van drs. J. W. de Koning, tot nu toe hoofdassistent van het G.S.I. en de veranderende plaats van het G.S.I. temidden van de kerken en kerkelijke deputaatschappen. Het beraad leidde tot de benoeming van drs. G. Dekker tot waarnemend directeur met ingang van 1 februari 1963. Verder zal er een hechtere sa menwerking zijn met verschillende kerkelijke deputaatschappen, in welk verband vooral het deputaatschap Kerkopbouw van de Gereformeerde Kerken moet worden genoemd. Deze samenwerking die de zelfstandig heid van het G.S.I. overigens niet aan DE VRAGENLIJST NIET TE BEANTWOORDEN Met de vragenlijst heb ik op het oog die van deputaten inzake het onder zoek naar de frequentie der avond maalsviering. Met alle waardering voor het aanvankelijke pogen van de putaten om inzake het moeilijke vraag stuk dat de synode ter bestudering heeft opgedragen, althans énig licht uit de kerken op te vangen, moet ik toch zeggen, dat gestelde vragen niet zo maar zonder meer door een cate gorisch „ja" of „neen" te beantwoor den zijn. Ze liggen daartoe naar mijn gedachte te zeer op het subjectieve vlak van menselijke meningen, ook al mogen dit dan die van kerkeraden zijn. Ook nu is dit reeds het geval als de K.O. spreekt van een avondmaals viering van vier of zes maal des jaars. Waarom vier of zes maal? Waar staa't dit ergens? Waarom zou men 't niet drie maal 's jaars doen? Met Kerst, Pasen en Pinksteren? Dit is wel eens ergens praktijk geweest, naar ik meen te weten. En dan verder: waarom niet twaalf keer per jaar? Elke maand dus, zoals Calvijn nood- gedrogen voorstelde aan de raad van Genève. Waarofti niet? Waarom wel? Onlangs zei iemand op een vergade ring waar deze zaak ter sprake kwam: 't behoeft daarom nog geen tweeën vijftig keer. Ik vraag alweer: waarom niet of waarom wel? Waarom niet elke zondag? Dat kan niet vanwege onze kerk gebouwen en het wordt veel te druk. (vervolg op pag. 3) GEESTELIJKE VOLKSGEZONDHEID VIER HONDERD JAAR IN DIENST VAN DE GEESTELIJKE GEZONDHEID VAN GODS VOLK Iti de meeste van de gereformeerde kerken zal op zondag 20 januari wel herdacht zijn, dat 400 jaar geleden de Heidelbergse Catechismus verschenen is. We willen ook in deze rubriek aan dit feit aandacht schenken en menendat hiertoe ook alle aanleiding is. Het is immers geen geringe zaak, dat miljoenen gelovigen week aan week door dit troostboek, dat geheel op de Schrift is afgestemd, in de prediking werden geleid. Dat de jeugd, der kerk door de Catechismus in aanraking werd gebracht met de diepste levensvragen, is evenmin een te verwaarlozen feit. 'k Ver moed niet, dat er nog vele predikanten zijn, die de gehele Catechismus van buiten laten leren, 'k Geloof ook niet, dat het verkeerd is bij de langere vragen de catechisanten de vrijheid te geven de inhoud in eigen woorden weer te geven. Het zonder meer opzeggen zonder dat men toont de inhoud begrepen te hebben, heeft trouwens in het algemeen al weinig zin. Het enige wat men hiermede bereikt is, dat de catechisanten een afkeer krijgen van dit .leerboek der kerk". En dat is nu juist niet de bedoeling Het is zeker het leerboek der kerk, maar nog meer het troostboek der kerk. Het begint al met Zondag 1: wat is uw enige troost? Dat ik met lichaam en ziel, beide in leven en sterven, het eigendom van Christus mag zijn. Dat zet een stempel op ons leven. Dat geeft een diepe rust, een levensmoed en een geloofsoptimisme, dat door niets anders is te evenaren. Wanneer we spreken over de factoren, die de geestelijke gezondheid bevorderen of schaden, mogen we zeker wijzen op de g u n - s t i g e invloed van de Catechismus. Of beter gezegd: dat de Catechis mus ons zo dicht brengt bij de troost, die de Bijbel ons biedt. Iemand ligt vlak voor een ernstige operatie. Wat een troost kan hij niet putten uit Zondag 9: dat ik zó op God mag vertrouwen, dat ik niet twijfel, of Hij zal mij met alle nooddruft des lichaams en der ziel ver zorgen, en ook al het kwaad, dat Hij mij in dit jammerdal toeschikt> mij ten beste keren, omdat Hij dit doen kan als een almachtig God en ook doen wil als een getrouw Vader. Wat een diepte zit er in de belijdenis van Gods voorzienig bestel over ons leven: „Dat wij in allen tegenspoed geduldig, in voorspoed dankbaar zijn mogen, en in alles wat ons nog toekomen kan, een goed vertrouwen hebben op onze getrouwen God en Vader, dat ons geen schepsel van Zijne liefde scheiden zal". Eerlijk wordt in Zondag 16 gesproken over „mijn hoogste aanvech tingen", waaruit zo duidelijk blijkt, dat ook de man van Zondag 1 zijn moeilijke ogenblikken kan hebben. De dood wordt niet zo ver mogelijk uit het gezicht verbannen, maat de vraag komt aan de orde, waarom wij ook moeten sterven, met het zo troostvolle antwoord, dat onze dood geen betaling voor de zonde is, maar een afsterving ervan en een doorgang tot het eeuwige leven. Deze blik naar de heerlijke toekomst van Gods kinderen vinden we ook in Zondag 22, waar zo diep-vroom over dit én het toekomstige leven gesproken wordt. In de Catechismus vinden we al eeuwen voordat de mensen zich druk maakten over „het communicatie-probleem" de vraag: wat verstaat ge onder de gemeenschap der heiligen Met het antwoord, dat, omdat we deel hebben aan de schatten en gaven van Christus, we die ook ge willig en met vreugde ten nutte en ter zaligheid van de andere lidmaten hebben aan te wenden. Hoe we dat in de praktijk hebben toe te passen, wordt ons in de uiteenzetting over de tien geboden duidelijk naar voren gebracht. En dat we nooit in onszelf moeten blijven tobben, wordt ons in de uitlegging van de Zondagen over „het gebed" sterk op het hart ge bonden. Zo zouden we nog vele voorbeelden kunnen geven, waaruit de bete kenis van de Catechismus voor de geestelijke gezondheid blijkt. Wat de kracht van de Catechismus is Dit, dat de opstellers de Bijbel heel nauwkeurig hebben gelezen en de troost van de Schrift ons in vele facetten bieden. En wie dat ook zelf mag belijden, is een geestelijk gezond mens A. ELSHOUT. Vragen omtrent deze rubriek te zenden aan Ds. A. Elshout, Beatrixlaan 17, Koudekerke. FEUILLETON door HUGO KINGMANS 19) „Je bent heel ziek. Gisteravond laat is de dokter nog geweest Je ijlde. Hij komt vanmorgen wel terug. Denk nu niet meer aan dat werk. Dat komt wel terecht. Je komt geen uur eerder uit bed dan de dokter toestemming geeft, meisje. Met die griep valt niet te spotten. Vrouw Ter Avest komt mij straks helpen. We redden het wel." Met een zucht van welbehagen valt Sanne in de kussens terug. In de grote keuken eten een half uur later twee mensen: de boerin en Jan, die naarstig informeert naar de baas en naar Sanne. „Ga straks even naar de boer, dan kun je het werk regelen", is het antwoord. „Over het gebeuren van die nacht wordt door beiden met geen woord gerept. De boerin blijft hopen, dat Jan er niets van begrepen heeft en Jan durft er niets van te zeggen. „De koeien heb ik gemolken". „En Klaas dan?" „Die is er nog niet. Ik vrees, dat het met hem ook mis is. Maar hij kan zich verslapen hebben. 'tWas gisteravond laat." De vrees wordt bewaarheid: vrouw Ter Avest verschijnt en deelt mede, dat Klaas met koorts in bed ligt. „Hij was gisteren de gehele dag al huiverig". „Maar dan kun je hier niet blijven", meent de boerin, als zij ziet dat de vrouw de mantel uit doet. „U kunt het niet alleen aan. Ik zal gauw voortmaken en ga dan weer naar huis." De nieuwe tegenslag is te meer aanleiding voor Jan, om, in overleg met de boerin, naar het dorp te gaan, als hij even tijd daarvoor vinden kan. Hij moet maar eens gaan praten met Wilmink, die zoveel mensen kent, en met de vrouw van de dominee. Onverrichterzake keert hij terug. Er is voorlopig absoluut geen hulp te krijgen. Het halve dorp is ziek. De domineese zou gaarne haar dagmeisje een paar uur afstaan, maar het meisje heeft de griep. Het is allemaal: de griep, de griep. Als Jan des dinsdags de situatie bekijkt, schrijft hij een briefje aan Marie, meedelend, hoe de toestand op de boerderij is. Onder die omstandigheden zal hij zondag moeilijk kunnen komen. Mocht het kunnen, dan gebeurt het natuurlijk. Maar zij moet er niet op rekenen. HOOFDSTUK VIII. Aan de pastorie van Twellink, waar de jonge Zeileven staat, wordt de boodschap gebracht: „Of dominee eens komen wil bij vrouw Keilman in de Zevenbuurt, die is zwaar ziek." Om half een komt de dominee thuis. De ganse morgen heeft hij zieke gemeenteleden bezocht. Van studeren komt tegenwoor dig niets, zelfs van het prekenmaken komt weinig terecht. Er zijn tientallen zieken, waaronder zeer ernstige gevallen. Vier malen heeft hij de laatste twee weken aan de geopende groeve gestaan. Hij is moe. Het is hem aan te zien. „Dan maar gauw eten," zegt hij, als de boodschap over gebracht is. „Gebruik nu even je verstand, Leo," merkt mevrouw op. „Laten we nu gewoon eten, om één uur, en ga dan een uurtje rusten. Zo overwerk je jezelf. Dat mag niet. De dokter en de dominee behoren, als het enigszins mogelijk is, fit te blijven. En je bent doodop. Dat ziet ieder." „Kindje, je meent het heel goed, maar luister nu eens naar je echtvriend. Voor vandaag heb ik niets meer op het program. Vanmorgen bep ik overal geweest, waar ik meende te moeten gaan. Laten we nu eten, dan ga ik daarheen. Als ik dan terug kom, ben ik klaar en wilde dan inderdaad gaan rusten „Ja, ja, als er niet een nieuwe boodschap is gekomen." „Dat is natuurlijk mogelijk. Overigens zegt de dokter, dat de ziekte in deze streek aan het afnemen is. Een kraan van een vent, die Zijderveld! Die heeft in een etmaal nauwelijks vier uren rust. Bij hem vergeleken, heb ik zowat niks te doen. En hij is vijftien jaar ouder dan ik. Zou ik dan luieren? Mag een dominee dat wel, Tine?" „Je kunt mooi praten, vent. Maar als je zelf ziek wordt". „God beware mij er voor. Maar als het zo is. dan is het zo. Plicht gaat voor alles, Tineke." „Och ja, ik weet het wel. Ik ben alleen bezorgd. Je ziet er gewoonweg slecht uit, Leo. Heeft Zijderveld je dat nog niet gezegd? Nu, mij wel." „Niet bezorgd zijn, vrouwtje. Alleen doen wat je moet doen- En dan zal God wel zorgen. Laten we nu, als het kan, iets vroeger eten en dan peddel ik naar de Zevenbuurt. Om een uur of drie ben ik dan wel weer terug en, ik beloof je,, dan zal ik een paar uur gaan rusten. Men zal van Leo Zelleven nooit mogen zeggen, dat hij in de grieptijd zijn zieke gemeenteleden heeft verwaarloosd! Dan zou hij niet alleen zichzelf dat is nog het ergste niet maar zijn Zender blameren." Zijn vrouw heeft weinig tegenspraak meer. Zij houdt haar hart voor hem vast enzij is trots op hem. Om kwart voor twee bestijgt de dominee zijn stalen ros weer en fietst naar de Zevenbuurt, om vrouw Keilman te bezoeken. Tot nu weet hij van haar ziekte nog niets, hoewel hij enkele zondagen van de kansel dringend heeft verzocht, hem onmiddellijk op de hoogte te brengen, als er een zieke is. Opeens bedenkt hij: als ik na afloop van dit bezoek eens bij de Saalminks binnenvielHij heeft het zijn vader min of meer beloofd. En dit is een ongezochte gelegenheid. „Dat doe ik", beslist hij hardop. En zo gebeurt het, dat moeder Saalmink en Marie, die juist weer op is elke middag gaaf zij een uurtje rusten, zij knapt met de dag op plotseling de dominee ziet aankomen. Het is dan ruim half drie. „De dominee! Wat moet die hier?" Moeder Saalmink laat vlug haar ogen door het vertrek gaan: gelukkig geen rommel, hij kan binnenkomen. Zij opent de deur voor hem. „Vrouw Saalmink, hoe gaat het hier?" klinkt zijn opgewekte stem. „Z'n gangetje, dominee. Komt u binnen." Dan treedt hij binnen en ziet Marie zitten. „Ik zie, dat je ziek geweest bent, Marie. Ik dacht het wel. 'kHeb je een paar zondagen in de kerk gemist. Maar je bent nu aan de beterende hand, dunkt me." „Ja, dominee, het gaat nu wel weer." „Maar zij moet erg voorzichtig zijn," voegt moeder Saalmink er haastig bij. „Nog zwak. Het is wel een kruis. Al het werk kwam op mij neer." (Wordt vervolgd)

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1963 | | pagina 2