^^ieeuwée 3£erkbocle Wandelingen door de wereld van het Oude Testament De WERELDHULPACTIE GERODDEL KLEINE VOSSEN 18 JANUARI 1963 17e JAARGANG No. 27 OFFICIEEL ORGAAN TEN DIENSTE VAN DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND ■p|lp&I Redacteur: Ds. W. C. van Hattem, Herengracht 15, Terneuzen, Telefoon (0 1150) 22 48 f'Medewerkers J. A. van Bennekom, Middelburg Dr. A. J. Boom, Vlissingen Ds. M. V. J. de Craene, Baarland pëcSsI Drs. A. Elshout, Koudekerke Ds. A. Koning, Woerden Dr. P. C. Kraan, Vlissingen Ds. J. v. d. Leek, Kapelle Ds. P. van Til, Middelburg Drs. J. Vlaardingerbroek, Ermelo ik worstel ^s- Wentsel, Brouwershaven Mej. F. A. Groot Nibbelink, Grijpskerke en ontkom" Mevrouw C. van Zwedenvan Alkemade, Middelburg. Abonnementsprijs 3,per halfjaar bij vooruitbetaling Advertenties 12 cent per mm. Bij abonnement lager Losse nummers 12 cent Drukkers-Uitgevers Littooij Olthoff Spanjaardstraat 47 Middelburg, tel. 24 38 Giro no. 4 22 80 vJ Toen begin september van het vorig jaar Perzië door een geweldige en ca tastrofale aardbeving getroften werd, is hierop in de kerken spontaan ge reageerd met een inzameling ten be hoeve van de slachtoffers in Ferzië. De vraag of hier wel een aparte kerkelijke inzameling voor nodig was en niet vol staan kon worden met een nationale inzameling via het Rode Kruis, vindt haar antwoord in het feit, dat de kleine christelijke kerken in Perzië zich ge roepen voelden tot dienstbetoon in hun land, waarvoor echter de hulp van ker ken in het buitenland noodzakelijk was. Ook deputaten van het Algemeen Dia conaal Bureau vroegen daarom aan de kerken een extra collecte voor de ramp in Perzië. Daar terzelfdertijd echter ook Hong Kong door de typhoon Wanda werd geteisterd, werd aan de kerken meegedeeld, dat zonodig een gedeelte der gelden voor Hong Kong gebruikt zou worden. De opbrengst van deze inzameling in onze kerken, waarvoor tot in de cember giften bleven nadruppelen, is zeer verblijdend geweest. Niet minder dan 675.523,78 werd gecollecteerd, terwijl per giro nog een bedrag van 10.880,— binnenkwam; een totaal bedrag dus van 686.403,78. Van dit bedrag werd tot nu toe 337.500,— beschikbaar gesteld voor de ramp in Perzië project Esmata- bad en 80.280,— voor Hong Kong. Wat het project Esmatabad betreft, de Perzische Raad van Kerken besloot om één van de verwoeste dorpen, Es- tamabad, weer geheel te herbouwen. Het dorp telde 296 woningen, waarvan op 15 huizen na alles vernietigd werd en na de ramp waren er ongeveer 1500 daklozen. De Engelse kerken zorgden in verband met de snel in vallende winter voor zware tenten, ter wijl de opbouw ter hand werd ge nomen. De eerste huizen in Estamabad zijn inmiddels verrezen. In dit dorp zal nu ook een medisch sociaal centrum verrijzen, dat bemand" zal worden vanuit een hospitaal van de Presbyte rianen in Teheran. Of de Armeense christenen steun nodig zullen hebben als aanvulling op de steun die zij reeds van de Ar meense christenen uit andere landen ontvingen is nog niet bekend. De bestemming van het restant der col lecte-opbrengst hangt ook voor een deel van deze factor af. Met betrekking tot de controle op de naar Perzië overgemaakte gelden kan worden opgemerkt, dat gebleken is, dat de Perzische Kerken gelukkig in staat waren om de nodige voorzorgsmaat regelen te treffen, zodat geen geld ver keerd terecht kwam. Behalve voor hulp aan Perzië en Hong Kong werd voor andere doel einden in het kader van de Wereld hulpactie een bedrag van 832.433,09 gecollecteerd en kwam aan giften bin nen 201.033,66. Deze bedragen, ver meerderd met hetgeen voor Perzië en Hong Kong werd ingezameld, brengen het totaalbedrag, dat in het kader van de Wereldhulpactie in 1962 aan col lecten en giften binnenkwam, op één miljoen zevenhonderdtwintig duizend honderdvierentachtig gulden en twee envijftig cent 1.720.184,52)Dit be tekent voor onze kerken met een zie lental van 734.918 een bedrag van on geveer 2,35 per ziel! Dit betekent ook. dat de Gereformeerde Kerken, kerken zijn, die handen hebben, handen die uitgestrekt zijn naar de wereld en de mens in nood. Meer dan ooit gaan we zien, dat de kerk niet slechts een mond heeft om te belijden, maar ook handen, waarmee zij dit belijden toont. Daarom is een kerkelijke hulpverlening altijd anders dan een nationale collecte voor een bepaald doel, want de kerk gaat tot de ander, tot de wereld in nood, ook in materiële nood, in de naam van Hem, die haar gezonden heeft, in de Naam van de Here Jezus Christus. Daarom is het straks her bouwde Esmatabad in het grotendeels Islamitische Perzië een teken, opge richt in de wereld van het mohamme danisme, van de liefde van Christus, 12. ZONDEVAL OF TRAGEDIE? (2) ,,En de Here God verdreef de mens uit het paradijs en Hij stelde ten Oosten van de hof van Eden de cherubs met een flikkerend zwaard, om de weg tot de boom des levens te bewaken." Zo eindigt Genesis 3, het verhaal van de zondeval. De weg naar de levensboom is hier een voorgoed versperde weg geworden. Over blijft een leven van strijd (vs. 15), smart (vs. 16), moeite (vs. 17) en tegenslag (vs. 18), dat eindigt in de dood (vs. 19). In deze conclusie doet dit verhaal ons denken aan de vertellingen uit de oud-oosterse omgeving van Israël waar we op onze vorige wandeling kennis mee maakten. In de conclusie, ja. Maar zodra we de vraag stellen: wat was de oorzaak van 't verlies van het leven? valt ons het grote verschil op tussen Genesis 3 en verhalen als die over Gilgamesj of Adapa. Want alleen in Israël horen wij heel duidelijk de zonde als oorzaak aan wijzen. „Waren er geen zonden, er waren geen wonden." „Allen hebben gezondigd en derven de heerlijkheid Gods." „Het loon, dat de zonde uit betaalt, is de dood." Dat is de bood schap van Genesis 3, zoals het nu in het Oude Testament voor ons ligt. En dit klare besef vinden wij alleen hier. Hier is geen sprake van iets tragisch. Zowel bij Gilgamesj als bij Adapa viel het ons op: ze konden er eigenlijk niets aan doen. Adapa werd zelfs meer of minder door zijn god Ea bedrogen, in elk geval misleid. Dat tragische wordt in Genesis 3 niet gevonden. Hier geen misleiding door de goden, maar een klaar bevel: gij zult niet eten! En: ten dage dat gij daarvan eet, zult ge zeker sterven! Er is wel sprake van misleiding, maar die komt van de slang en gaat recht tegen Gods woorden in. De mens luistert er naar tegen beter weten in. Hier zijn de schuld en de verant woordelijkheid duidelijk. Niets heeft de mens om zich mee te verontschul digen of zich achter te verschuilen. En als hij dat toch gaat doen en de een de schuld op de ander gaat schuiven, dan blijkt daarin al, hoe verwoestend de zonde in die korte tijd al gewerkt heeft en hoe ze de goede verhoudingen in het leven heeft kapot gemaakt. Hier niet de schemerige sfeer van de tra gedie, maar de scherpe tegenstelling van licht en duisternis, van Goddelijk bevel en menselijke ongehoorzaamheid. Deze boodschap is hard. Bij een tragische geschiedenis kan men treuren, wenen zelfs hier valt alleen maar te belijden, te spreken van verantwoordelijkheid en schuld. „Wat weent ieder mens onder u? Ieder wene vanwege zijn ongerechtigheden." Tragiek in de eigenlijke zin van het woord kent de Bijbel niet. Overal wordt het „schuldig" uitgesproken. Daar wordt de nood van het leven niet minder van, integendeel. Eerder meer: schuld is de zwaarste last die er is. Er zijn wel gedeelten in het Oude Testament die een tragische indruk maken. Waar het lijkt of het kwaad de mensen overkomt zonder dat iemand er iets aan kan doen. Zonder dat er, in heden of verleden, schuld achter steekt. Zo lijkt het in het boek Tob, het ver haal van de onschuldig lijdende. Maar het is toch maar schijn. Want in de eerste plaats betreft het hier niet het mensenleven in het algemeen, maar een zeer speciaal geval, waar een soort afspraak, beter gezegd een geding, tussen God en de satan achter zit. En in de tweede plaats zegt Tob zelf: „Hoe zou een sterveling gelijk hebben tegen die ons dringt. En wij bidden dat dit teken voor velen de weg mag wijzen naar Hem, die het leven geeft aan een ieder, die in Hem gelooft. vH over God? Indien Hij met hem wilde gaan rechten, niet één op duizend zou hij Hem kunnen antwoorden" (9:2, 3). Ook ps. 89 47-49, vooral vs. 48. maken een tragische indruk. Wordt hier niet het doodslot en de verganke lijkheid gezien als iets waartoe God de mens beschikt heeft en waaraan die mens geen schuld heeft? Maar juist dat laatste staat er niet. ieder mens, door God geschapen, is ten dode opgeschre ven maar dat komt van de zonde, waartegen Gods heiligheid zich keert (vs. 47, vergelijk ook ps. 90 7-12). Zelfs van de Prediker kan men niet zeggen, dat hij een tragische kijk op het leven heeft, ondanks wat hij zegt in 1 2-11; 2:20-26; 3: 19-21; 9 2, 3 enz. Want op het beslissende moment weet ook hij te spreken van verant woordelijkheid van de mens en gericht van God (11:9; 12 13, 14). De nood van het leven is de zonde; de vergankelijkheid is een niet-kunnen- bestaan voor het aangezicht van God (ps. 130:3). De belangrijkste litteraire overblijf sels van Babel zijn tragedies of hebben op z'n minst een tragische inslag. In de litteratuur van oud-Israël, zoals we die in het Oude Testament over heb ben, komt niets van dien aard voor. Het lijkt hard: geen tragiek, maar schuld. En de tragiek lijkt diepzinniger dan de boodschap: eigen schuld. Maar het is schijn. De tragedie is oppervlak kig omdat ze het leven, zij het met moeite, aanvaardt zoals het nu eenmaal is. Daardoor is ze ook hard en zonder uitzicht. Er is niets aan te doen. Zelfs de goden kunnen er niets aan veran deren. Wij mogen dankbaar zijn, dat de Bijbel komt met de harde boodschap van zonde en schuld. Want daar is ook plaats voor de boodschap van de ver geving. Als schuld de dood veroor zaakt, dan schenkt vergeving het leven weer. God leert ons geen vrede te heb ben met het leven, zoals het „nu een maal" is. Niet met de zonde: ze wordt vergeven waar ze beleden wordt. Niet met de dood: hij wordt overwonnen, waar de zonde is weggedaan. De ver loren zoon wordt thuisgebracht, als hij niet slechts z'n lot beklaagt, maar zijn schuld ontdekt. En het feest gaat be ginnen. Het paradijs is verloren, de weg naar de levensboom versperd. Waar de schuld beleden en vergeven wordt, wordt paradijs en leven her vonden. „Ik zeg u: heden zult gij met Mij in het paradijs zijn." En dan voorgoed, onverliesbaar. Daarvan heb ben Kanaan en Babel geen weet gehad. J. V. Het valt me nog zwaar en ik voel het als een pijnlijke verminking van m'n achternaam, wanneer ik moet aan tekenen „emeritus" predikant. Een le lijke bijvoeging, die vroeger door vele ouderen werd verhaspeld tot „emé- rietus" en in Zeeland wel zeer werd verbasterd tot „hermetisch", wat voor een „spreker" wel een verschrikkelijk vonnis betekende. Het is ook een innerlijke tegenstrij digheid, wanneer van een nog flinke redenaar, een vurig spreker zoals ik er pas nog een hoorde gezegd wordt, dat is een emeritus predikant, dat is dan zoveel als een werkeloze werker, een sprakeloos prediker. Nu zie ik op m'n ontslagbrief ook weer zo'n naar woord die ik ver leden zomer van de Classis ontving, de bijvoeging „eervol". Dat wil dus zeg gen, dat ik met „ere" en dus met een zekere voldoening op de afgelegde ambtsloopbaan kan terugzien. Nu, wanneer ik deze lange weg overzie, en ik meet met de maatstaf, die er toch aan gesteld dient te worden, dan valt alle kroon en krans me van de slapen. Nu ik in de Goudenregenstraat mag wonen, komt de gedachte bij me op, dat die straatnaam veranderd dient te worden; want er daalt geen regen van goud op me neer, een regen, die ons overdekt, verkwikt en ons tot zegen strekt, maar daar gaat een roep op om „genade"; en zo durf ik m'n emeritus hoofd omhoog te heffen, wanneer die straat niet Goudenregenstraat meer heten zou, maar Genaderegenstraat. Dit is heus geen nederige hoogmoed, maar waarachtigheid. Als ik denk, terugdenk aan wat er van mij geëist werd in prediken, in catechiseren, in ziekenbezoek, huisbezoek, tuchtbezoek, in studie, in 't opbrengen van liefde, oneindig geduld, vurigheid, blijdschap, zachtmoedigheid enz. enz., dan kan ik alleen maar blijmoedig blijven als ik weet te delen in de genade van onze Heer Jezus Christus! Het is een rijke gedachte, dat de Here mijn luttele arbeid toch heeft kunnen stellen tot ongeweten zegen. Het is een verkwikkende ervaring iemand te ontmoeten, die nog steeds met grote waardering en dankbaarheid terugdenkt aan een preek, die meer dan 25 jaar geleden ergens gehouden werd. Ja, dat kan en dat gebeurt, dat men ongedacht en ongeweten door een pre dikatie, door een ziekenbezoek, door een toespraak in 't ziekenhuis anderen een rijke zegen en een blijvende troost bereidde. Komt men daar eens achter, dan ziet men dat als een onvermoede en on verdiende „ere", dat God zich van zulk een „onnutte" dienaar wilde bedienen en dat zijn naam in blijde en dankbare herinnering voortleeft. Maar, gelukkig, we zijn wel „eme ritus", „uitgediend", maar niemand kan ons beletten toch nog te „dienen", nie mand kan ons beletten te bidden voor allen, en in 't bijzonder voor hen, die we hebben 'gekend als leden van de ge meenten, die we dienden. We mogen dan „uitgediend" heten, we zijn nooit uitgedacht, uitgebeden, uitgetroost, uitgestudeerd, zolang God ons tijd en krachten gunt. Geve de Here, de God aller ver troosting, U en ons een Nieuwjaar, met nieuwe kracht, met nieuwe troost, met nieuwe genade, met een steeds zich vernieuwend hart, door het altijd- nieuwe Evangelie! Geroddel en dat van mensen op een verantwoordelijke post! Zo zou ik bo venstaand woord „geroddel" willen aanvullen. Wat is namelijk het geval? Ik ontving op één dag in de week van 7-13 januari 1963 verschillende bladen die me stof tot ergernis gaven. Dat lag niet aan deze bladen; wel aan hetgeen ik er in las aan in-droeve feiten van zonden op het terrein van het negende gebod: gij zult geen vals getuigenis geven tegen uw naaste. Het „Gereformeerd Weekblad" geeft een artikel van prof. Berkouwer „Verdriet en Verweer", dat gericht is tegen de leugensproeierij van ds. Amelink. Deze heeft zich blijkbaar laten gaan in een fel artikel tegen prof. Berkouwer die volgens een mededeling in het „Gereformeerd gezinsblad" bij zijn be zoek aan de paus te Rome mét anderen voor deze zou hebben geknield. Of dit zo letterlijk in dit orgaan van „het Politiek Verbond", althans uit de kring der z.g. vrijgemaakten, gestaan heeft weet ik niet, maar ds. Amelink heeft het er in elk geval in gelezen en is in zijn pen geklommen om te schrij ven. Hij deed dit m.i. zonder de bede van de honderdéénenveertigste psalm tot de zijne te maken: Zet, Heer, een wacht voor mijne lippen; behoed de deuren van mijn mond, opdat ik mij, tot geenen stond, iets onbedachtzaams laat ontglippen." Neen, dat deed deze weleerwaarde

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1963 | | pagina 1