BEZWAREN
Wandelingen door de wereld van het Oude Testament
Een reis door Canada
LAAT VOORJAAR
(vervolg van pag. 1J
hammedaanse gebied blijkbaar een zeer
goede naam.
Toen wij indertijd het gebied Blora-
Bodjonegoro kregen toegewezen waren
er vier belangrijke bevolkingscentra
Blora, Bodjonegoro. Rembang en Tu-
ban. Van die laatste twee werd ons ver
teld, dat die aan de noordkust gelegen
waren in een uitgesproken Islamwereld.
De Islam is niet overal even fel in In
donesië. Met name op Java is ze nogal
openstaand voor andere godsdiensten.
Maar daar aan de kust gaat het niet al
te best. Er waren dan ook in de vroe
gere Salatiga-tijd geen zendingsposten.
En nu blijkt daar in Tuban zich zo
iets af te spelen.
Wij nemen met blijdschap van dit
alles kennis.
Wij staan als kerken min of meer
buiten dit werk dat door de inheemse
kerken wordt verricht. Wij plegen vrij
wel geen overleg meer inzake de zen-
dingsaanpak, hoewel wij natuurlijk fi-
nanciëel heel dat werk mogelijk maken.
De situatie is vandaag zo, dat de ini
tiatieven worden genomen en het werk
wordt uitgevoerd door de inheemse ker
ken zelf. En wij vërheugen ons in
Christus, dat die kerken daar tonen tot
zulk een zelfstandige aanpak in staat
te zijn en hun harten aan de zaak van
Jezus willen wijden. Laten wij hen ook
speciaal op onze feestdagen gedenken.
Ds. P. VAN TIL.
TEGEN VEELVULDIGER
A VON DM AALSVIERING
(2)
Uiteraard worden deze bezwaren niet
gevonden bij hen die van het aanzitten
aan de éne tafel uiteindelijk de kerke
lijke éénwording verwachten. Mij dunkt
dit een merkwaardige vergissing alsof
de gedeeldheid op de kansel (om van
die op de katheder nog maar te zwij
gen) op welke men verschillende ver
klaring van de waarheid geeft, na het
aanzitten aan de éne tafel zou verdwij
nen. De bedoeling is schoon want men
heeft in 't achterhoofd de hoop elkan
der op deze wijze althans als broeders
en zusters in Christus vast te kunnen
en te zullen houden. Men rekent hierbij
met de werking van de Heilige Geest,
die in deze weg zich krachtig zou doen
gelden. Inderdaad een schoon ideaal,
't welk elk christen bekoort.
Intussen demonstreert men rond de
avondmaalstafel een éénheid die er aan
stonds rondom het Woord weer niet
blijkt te zijn. Wel zegt men juist omdat
dit gemis aan éénheid rondom het
Woord pijnlijk gevoeld wordt hiertegen
soelaas, troost te zoeken in de éénheid
rond de tafel des Heren.
Het roepen om éénheid bij de
Woordbediening acht men vrijwel ho
peloos, maar dit roepen kan kracht van
stem krijgen door allen te staan rondom
het éne teken en zegel. Dit zou de uit
weg zijn uit de verdeeldheid naar de
éénheid.
In sacramentsbediening één zal straks
na korter of langer tijd de éénheid in
Woordbedicning volgen. Men wijst
daartoe op de éénheid in doopserken-
ning door de onderscheiden kerken.
Laat nu die van de avondmaalsbedie
ning volgen en reeds is veel van het
verlorene weergevonden. Men begrijpt
dat hierbij frequentie van het avond
maal gewenst is, omdat men de éénheid
dan niet zo een enkele maal te Genève
of in New-Delhi of waar ter wereld ook
wil vertoond zien, doch zoveel mogelijk
wil genieten.
Nu is evenwel de vraag of van deze
practische kerkhouding uit te denken
en te spreken wel naar de Schrift is
Stelt het Woord het zo Zó dat men
in feite kan hebben één tafel met de
zwijgende gemeente en daarnaast en
daarna op de kansel rondom het Woord
een Babylonische spraakverwarring
Stelt het Woord het zó dat dit tijde
lijk toelaatbaar is vanwege de gebro
kenheid van ook het christelijke en ker
kelijke leven Zó dat de avondmaals-
gemeenschap middel is om tot kansel
gemeenschap te komen
Laten we het proberen, meent men
de Heilige Geest zal 't lonen De ge
hoorzaamheid aan het ,,ut ommes unum
sint" dat allen één zijn. begint dan
bij die éne tafel. Is dit nu niet de paar
den achter de wagen spannen Het
gaat. zoals allen toegeven (men gaat
daar van uit), om de Ene Heer. Efeze
4 5 spreekt daar van Eén Heer, één
geloof, één doop. Mij dunkt dat deze
tekst leerzaam is ook voor ons onder
werp om reden dat tussen de Éne Heer
en de éne doop het éne geloof wordt
genoemd, 't Gaat hier om de éénheid
van het komen ook der heidenen tot de
éénheid aan het lichaam van Christus.
Het avondmaal wordt hierbij niet ge
noemd omdat de doop, nadat het geloof
was gewerkt door de Heilige Geest, bij
het toetreden der gelovigen op belijde
nis des geloofs, plaats vond. 't Gaat om
het geloof in de Éne Heer.
De doop is niet magisch-sacramenteel
door Paulus gedacht, maar verbonden
met geloof. Wat nu van de doop geldt,
geldt evenzeer van het avondmaal. Ook
dit werkt niet magisch-sacramenteel,
maar is met geloof verbonden.
Zo is avondmaal vieren vergaderen
rondom de Éne Heer in Wien men ge
looft tot zaligheid. Maar dan klemt toch
de vraag, en niet als iets bijkomstig,
maar als essentiëel van belang, wat men
van die Éne Heer gelooft Wat belijdt
men van Hem Wat dunkt u van de
Christus Is Hij alleen aanvaardbaar
zoals Hij de bergrede uitspreekt of zo
als Hij aan het laatste avondmaal met
de Zijnen aan zit en niet zoals Hij op
de berg ten Oosten van Jeruzalem, de
Olijfberg, als de verheerlijkt Opgestane
Heer en Heiland der wereld opvaart
tot de Vader
Distantieert men zich min of meer
van Hem in bepaalde opzichten en wil
men toch met Hem avondmaal vieren
Kortom, het gaat om het geloof in de
Éne Heer en om het belijden van Hem
als Heer. En dan blijft ondanks de éne
tafel de spraakverwarring bestaan. Men
mag vragen of zó avondmaalsvieren
dan niet is een onzindelijke" daad, ja
een oneerlijk gedoe, schijn, meer niet
Een schijnvertoon dat door frequentie
niet wordt te niet gedaan, doch ver
ergerd.
Ik ben me bewust met het boven
staande afgeweken te zijn van de vra
genlijst van deputaten. Zij willen stellig
niet, hetgeen hier besproken wordt.
Dat genoemde zaken echter wel ver
band houden met een juiste beantwoor
ding hunner vragen hoop ik in een vol
gend en hopelijk laatste artikel aan te
tonen.
Brouwershaven B. WENTSEL.
eeuwige leven niet kregen. Het ging nu
eenmaal zo. Er was niets aan te doen.
Adapa werd zelfs meer of minder door
Ea misleid. De ,,val" van de mens gaat
eigenlijk buiten de verantwoordelijkheid
van de mens om. Tragisch
Noch van Adapa noch van Gilgamesj
horen we, dat hij de mensen vertegen
woordigde, zodat zijn daad gevolgen
had voor heel de mensheid. Bij Adam.
11. Zondeval of tragedie? (1)
Genesis 3 vertelt ons, hoe het komt
dat dit leven vergankelijk is en dat alle
mensen moeten sterven. Het geeft ant
woord op de vraag, die bijna zo oud is
als de mensheid „Waarom toch is dit
leven opgaan, blinken en verzin
ken en dat antwoord luidtZonde
val.
In de Oud-oosterse omgeving van
Israël worstelde men evengoed met deze
vraag als waar ter wereld ook. En wij
treffen er verhalen aan, die met deze
schrijnende vraag proberen klaar te
komen.
We zullen er twee van nagaan.
Eerst de legende van Adapa. In Eri-
doe, ver in het Zuiden van Babylonië.
niet ver van de Perzische Golf, woonde
Adapa, een ijverig en toegewijd dienaar
van Ea, de god van de zee en van de
wijsheid. Adapa's werk is in hoofdzaak
het bakken van brood en 't vangen van
vis voor 't heiligdom. Ea is zo zeer op
z'n dienaar gesteld, dat hij hem begif
tigt met zeer veel wijsheid. Op zekere
dag is Adapa weer aan 't vissen. De
zee is als een spiegel. Plotseling over
valt hem de Zuidenwind z'n boot slaat
om en Adapa weet zich nog net te red
den. Hevig boos geworden breekt Ada-'
pa de vleugels van de Zuidenwind (als
vogel voorgesteld). Zeven dagen lang
kan de Zuidenwind niet waaien. Anoe.
de hemelgod, verbaast zich over het uit
blijven van deze wind hij doet onder
zoek en hoort wat Adapa gedaan heeft.
Hij beveelt Adapa te halen en voor zijn
troon te brengen. Voordat de bode, die
dit moet doen, Adapa bereikt heeft,
komt Ea z'n trouwe dienaar waarschu
wen. „Als ge in de hemel voor Anoe
gebracht zijt, zal men u brood des doods
geven eet het niet. Water des doods
zal men u geven drink het niet. Een
kleed zal men u aanbieden trek het
aan olie zal men u geven zalf u
daarmee". Adapa. voor Anoe gebracht,
doet verantwoording en zegt, waarom
hij de vleugels van de Zuidenwind ge
broken heeft. Anoe schijnt daar genoe
gen mee te nemen. Hij zegt „Wat zul
len wij met Adapa doen Brood des
levens zullen wij hem geven, dat hij het
ete". „Toen zette men hem het levens
brood voor. maar hij at het niet het
water des levens bracht men hem hij
dronk het nieteen kleed bracht men
hem, hij trok het aan olie gaf men hem,
hij zalfde zich er mee." Precies zoals
Ea hem aangeraden had. Toen Anoe
dat zag. lachte hij en riep „Wat nu,
Adapa Waarom eet of drinkt gij niet?
Nu zult ge het eeuwige leven niet heb
ben Adapa antwoordde „Ea, mijn
heer, beval mij Gij zult niet eten of
drinken". Maar het was eenmaal ge
beurd. Er viel niets meer aan te doen.
Anoe gaf bevel Adapa naar de aarde
terug te brengen. Sterfelijk als voorheen
en als ieder ander. Het eeuwige leven
een voorgoed gemiste kans.
Ook het verhaal van Gilgamesj, waar
we de vorige keer al iets uit te horen
kregen, geeft er zich rekenschap van
dat het onvergankelijke leven voor ons
mensen onbereikbaar is. Het vertelt ons.
hoe Gilgamesj hevig verontrust is door
het sterven van zijn beste vriend. De
gedachte, dat dit ook hem eens zal over
komen. maakt hem ontzettend angstig.
Rusteloos gaat hij op zoek naar een
middel om eeuwig te leven. Na allerlei
omzwervingen komt hij terecht bij
Oetanapisjtim, de man die, als Noach
in de Bijbel, de zondvloed overleefd
heeft en die nu een eeuwig leven geniet
op het eiland der zaligheid. (Ook de
Babyloniërs hadden dus een zondvloed-
verhaal. Daarover later.) Aan deze
klaagt hij zijn nood „Helaas, wat moet
ik doen, o Oetanapisjtim, en waarheen
zal ik gaan In mijn slaapvertrek wacht
de dood en waar ik mijn voet ook zet.
hij is er de Dood". Oetanapisjtim laat
hem naar de waskolk op 't eiland dei-
zaligheid brengen. Wie zich daarin
wast, wordt verjongd en vernieuwd
z'n lichaam, z'n leven, zelfs z'n kleren,
alles wordt nieuw. En als Gilgamesj de
thuisreis weer aanvaardt, krijgt hij iets
mee van het wonderlijke levenskruid.
dat onder in de waskolk van de ver
nieuwing groeit. Wie daarvan eet,
wordt steeds weer jong. Zielsblij zegt
hij „Deze plant is een wonderkuid,
waardoor men z'n levensadem herkrijgt.
Brengen wil ik die naar het ommuurde
Oeroek (de stad waar Gilgamesj ko
ning van was) en wil de grijsaard er
van doen eten hij mag plukken de
plant die heet„als grijsaard wordt
weer jong de mens" en ik zelf wil die
eten om steeds weer mijn jeugd te her
krijgen". Op weg naar huis komt
Gilgamesj, warm en vermoeid, langs
een vijver. Hij neemt een bad in 't koele
water. Het levenskruid laat hij zo lang
op de oever liggen. Terwijl Gilgamesj
in 't water is. komt er een slang en eet
het levenskruid op. Sindsdien vernieuwt
de slang steeds weer haar jeugd haar
oude vel stroopt ze af en steeds weer
een nieuw krijgt ze er voor in de plaats.
Maar Gilgamesj is het leven kwijt. AI
zijn moeite is vergeefs geweest. Sterfe
lijk is hij als voorheen en als ieder an
der. Het eeuwige leven een voorgoed
gemiste kans.
Het valt ons op, dat deze verhalen
een tragisch karakter dragen. Dat wil
zeggen het is niet zo zeer de schuld
van Adapa of Gilgamesj, dat ze het
De originele pepermuntplant!
De originele KING pepermunt!
(Ingez. mededeling)
in Gen. 3, staat dat anders zijn val
betreft ons allen, zijn dood gaat tot alle
mensen door. De Babylonische verhalen
willen eerder laten zien, dat zelfs de
wijste en sterkste mensen het leven niet
konden verwerven. Het was voor hen
een gemiste kans. Hoe zou het dan ooit
voor ons, gewone stervelingen, iets an
ders dan een onvervulde wens kunnen
zijn Zo is immers nu eenmaal het le
ven
J. VLAARDINGERBROEK.
Het is na alles wat ik over 't Cana
dese kerkelijk leven geschreven heb. nu
gewenst om met enkele algemene in
drukken te besluiten. Te meer is dat
nodig, nu mijn vrouw en ik al weer en
kele weken terug zijn, en 't werk van
alle kanten weer op je aankomt.
Nu is 't altijd een moeilijk zaak. om
algemene beschouwingen te geven over
kerkelijke en religieuze toestanden. Je
bent zelf zeer subjectief en beperkt. Bo
vendien wat is een bezoek van tien
weken in een groot land. En dan nog
er zijn tegenwoordig zoveel zaken, waar
wij ook hier verschillend over denken.
Dat speelt ook een rol in de beoordeling
van 't Canadese kerkelijk leven. Voor
zichtigheid is dus zeer zeker geboden.
'k Wil met enkele positieve dingen
beginnen. Allereerst mag een woord
van grote bewondering en dankbaar
heid niet ontbreken voor wat de kleine
groep emigranten in nauwelijks tien ja
ren tot stand heeft gebracht. Als ik 't
getal Gereformeerde emigranten in Ca
nada eens stel op ongeveer 60 duizend.
En ik reken er mee, dat zij verspreid
zijn over een land. zo groot als Europa,
met een inwonersaantal van 18 millioen,
dan is 't verbazend, met hoeveel vaart
er toch een vrij „normaal" kerkelijk le
ven is opgebouwd. In verschillende ge-
meejiten heb ik zo mijn neus eens ach
ter de deur gestoken, 'k Heb in ver
schillende kerken gepreekt. Veel men
sen gesproken. En telkens merk je, dat
er een goed functionerend kerkelijk sa
menleven is opgebouwd. Verscheidene
nieuwe kerken zijn gebouwd, sober
vaak. maar doelmatig. Men zorgt goed
voor zijn predikant. In 't algemeen is er
een opgewekt plaatselijk kerkelijk leven.
Met een zeer wijd vertakt verenigings
leven bovendien.
Weliswaar ontkomt men niet aan de
indruk van een groter isolement en een
sterker naar binnen gericht zijn dan bij
ons, maar dit is in de periode van eer
ste opbouw te billijken. Ook met het
ideaal van een eigen christelijke school
worstelt men in vele gemeenten. En op
verschillende plaatsen is men al zo ver.
dat men een door eigen krachten gefi
nancierde school heeft. Het is mij niet
overal duidelijk geworden, hoe mén
zich de verhouding tussen kerk en
school heeft gedacht. En hier en daar
meen ik, dat de band wel wat nauw
tussen die beiden was aangehaald.
Maar wij mogen respect hebben voor
't geloofsidealisme en de offerbereid
heid om het christelijk leven te bouwen
en God te dienen in het nieuwe land.
Dit brengt mij op een tweede positieve
waardering de bereidheid om te offe
ren. Want ik geloof, dat wij bij veel
emigranten met recht kunnen spreken
van een offer. Het geven van de tien
den is in veel gevallen niet maar een
vaag ideaal, maar een eenvoudige con
crete werkelijkheid. Wij zijn in gezin
nen geweest, waar voor kerk en school
van het inkomen 15 a 16 werd af
gestaan. En mag dit wel aan de uitzon
derlijk hoge kant liggen, in veel andere
gevallen was een percentage van 8 voor
de kerk en 5 voor de school normaal.
Hierover werd in de gevallen, die wij
onder vragen kregen, helemaal niet
groot gedaan, dit werd als een blijde
taak gezien. En voor velen stond het
zo, dat met de noodzaak van het offer
ook de liefde voor de zaak des Heren
is vermeerderd. Natuurlijk hangt dit al
les samen met de kleinere getallen, met
de nieuwe situati, maar hoe vaak heb
ik 't niet gehoord Wij hebben hier pas
leren geven en doen 't met blijdschap.
Dit is een zeer positief punt. En hieruit
kunnen nog grote dingen groeien. Een
laatste positieve waardering is deze: dat
mij getroffen heeft de ernst, waarmee
door zeer velen eigen calvinistische le
vensbeginsel wordt voorgestaan en ge
propageerd. Hier en daar heb ik nogal
wat kritiek geoefend op de vormen,
waarin men dit deed. Maar het besef,
dat men een eigen rijkdom, een eigen
geloofstype had meegebracht uit het
moederland, wordt sterk gevoeld. En
men denkt er niet aan in Canada toe
te geven aan de vervlakkende materia
liserende tendenzen, die daar ook al in
bijzondere mate het leven en de geest
van de tijd kenmerken. Men wil, ik zal
't maar eenvoudig zeggen, bewust Ge
reformeerd zijn. En dit doet beslist wel
dadig aan.
Of ik dan geen ingrijpende kritiek
heb Ja, dat is nu een moeilijke zaak.
Eerlijk gezegd wel. En ik wil daar ook
enkele dingen over schrijven, onder
voorbehoud, dat dit een subjectief ge
luid is. En ik zal trachten voorzichtig te
zijn in mijn formulering. Naar mijn me
ning krijgt het Canadese kerkelijk le
ven door de nauwe banden aan de Chr.
Reformed Churches in de Verenigde
Staten te weinig een eigen kans. Want
hoe klein van aantal ook, de kerken in
zulk een ontzaglijk groot land als Ca
nada moeten komen tot een eigen ker
kelijk samenbundeling. Tot nu toe heb
ben wel de 8 classes in Canada een af
vaardiging naar de Synode van de Chr.
Ref. Kerken in de Staten, maar samen
vormen ze nog geen eigen particuliere
synode. Dit is m.i. niet bevorderlijk voor
een eigen ontwikkeling. En ik heb daar
wel het een en ander over gehoord. De
FEUILLETON
door
HUGO KINGMANS
16)
„Ik dank u wel voor uw raad, dominee."
„Ho, ho, ik heb geen advies gegeven, jongen."
„Voor mijn besef wel. Ik hoop, dat iets bereikt kan
worden."
„Dat hoop ik natuurlijk ook. Maar nog eens stel je
verwachtingen niet te hoog. Het is best mogelijk, dat in
terventie van mijn zoon op niets uitloopt."
Voorlopig heeft Jan andere gedachten. Maar als hij de
volgende dag het gesprek tussen vader en zoon had kun
nen bijwonen, zou hij zijn optimisme vrijwel verloren
hebben.
De oude Zelleven vertelt. En de zoon, al een even
sympathieke verschijning als zijn vader, luistert aandach
tig toe.
„Natuurlijk ken ik dat gezin. Ik ben er een paar maal
op huisbezoek geweest en verder verneem je wel eens
het een en ander. Saalmink is een flinke vent voor zijn
bedrijf, maar een zwakkeling voor zijn vrouw, die hij in
alles haar zin geeft. Die Marie is een lief meisje, voorzover
ik haar kan beoordelen. De moeder vinden ik en anderen
niet sympathiek. Niet flink. Altijd klagen en zeuren. Ove
rigens gezond als een vis. Maar egocentrisch. Van haar
geloofsleven blijf ik af. Zij uit zich niet gemakkelijk, maar
u weet dat doen de Achterhoekers niet. Als zij een ge
lovige vrouw is, dan heeft zij in elk geval méér gebreken
dan andere van haar soort. Als zij er achter zit, dat het
meisje niet mee wil, dan heeft die jongen een zware dob
ber. Tenzij er een wonder gebeurt, lukt het hem niet. Zo
zie ik het, vader. Het meisje zelf voelt er weinig voor te
gaan, als ik het goed heb begrepen, maar zou misschien
over te halen zijn en dan zou het allicht wennen daar
ginds, doch als de moeder haar ook nog stijft, en dan die
moeder, het is, dunkt me, in overeenstemming met haar
karakter, dan is het hek van de dam. En dan overwint
de moeder, let u op, wat ik zeg."
„Dat betekent dus, dat die verloving wordt verbroken."
„Dat weet ik niet. U kent die jonge man."
„Er valt niet aan te twijfelen. Met zoveel woorden
heeft hij gezegd „In elk geval" gaat hij naar Canada.
Dus dat kan niet anders betekenen dan een verbroken
verloving. En ze houden veel van elkaar Je zou zo'n
moeder door elkaar rammelen Dus je doet er niets aan?"
„Dat heb ik niet gezegd, vader. Ik zal eens zien. wat
ik er aan doen kan en op welke wijze ik optreden moet.
Maar ik verwacht er niets van."
't Is een heel korte winter. De vorst heeft plaats ge
maakt voor regen en wind. Het weer is niet bevorderlijk,
om de Spaanse griep te verdrijven, integendeel, het ont
wikkelt gunstige factoren, om die uit te breiden. Aanvan
kelijk is er een lichte verbetering ingetreden, maar nu
gaat het weer snel bergafwaarts. In het gehele land neemt
het aantal patiënten hand over hand toe. Tal van scholen
zijn radicaal gesloten. In heel wat bedrijven wordt op
halve kracht gewerkt, omdat tal van arbeiders ziek liggen.
Op de kantoren is het navanant. Maar 't ergste is, dat
de kranten kolommen rouwadvertenties hebben. De engel
des doods gaat rond met een zeis en hij spaart oud noch
jong. Lees de annonces alle leeftijden worden vermeld.
En de slachtoffers zijn zowel in de steden als op het
platteland.
Op de boerderij van Konijnenbelt is de ziekte ook ge
arriveerd. Sanne heeft niet veel praatjes, ze ligt in bed.
rtn de boerin heeft de handen vol. De boer zelf voelt zich
ook niet lekker. Jan Stelmaker denkt er niet aan, om za
terdagavond naar de Zevenbuurt te trekken hij kan niet
gemist worden. Het is alleen op aanraden van de boerin,
dat hij s zondags in de late namiddag op de fiets stapt,
om naar Marie te gaan. „Ik red me nu wel, Jan, en ze
rekent er op, dat je komt."
Niet met opgewekte gevoelens gaat hij. Uit zijn brief
weet Marie, dat hij een schrijven uit Canada heeft ont
vangen, meer niet. Er móét nu over gesproken worden.
En daar ziet hij inenen weer tegenop. Het wordt vechten,
ziet hij. En aan gekibbel heeft hij danig het land. Maar
toch moet hij haring of kuit hebben. Hij is niet van plan
de zaak op haar beloop te laten. Als het wat worden zal,
wil hij in het voorjaar weg, alleen of met Marie.
Het weer is ongunstig. Er staat een vrije straffe wind,
al is die niet koud. En zo nu en dan valt er een flinke
bui regen. Maar hij is er, wat de kleding betreft, op ge
wapend. En op de heenreis heeft hij de wind zowat in
de rug. Misschien gaat die tegen de avond wat liggen.
De eerste, die hij in de Zevenbuurt op het erf ontmoet
is Saalmink, die hem hartelijk de hand schudt.
„Je bent laat, Jan. We hadden je al uitgedaan."
Met een enkel woord verklaart Jan zijn laat-zijn, waar
op Saalmink zegt„Ja, 't is wat met die griep. De kerk
was vanmorgen halfvol."
„Is Marie al beter?" vraagt Jan.
„Het ergste is voorbij. Ze zit op. Maar slap, jo, slap,
zij heeft stevig de koorts gehad. Bijna longontsteking, zie
de dokter, maar 't is nog goed gegaan."
„Nog meer zieken
„Neen, de rest is gezond. Ga naar binnen, jongen."
Vader Saalmink heeft geen woord te veel gezegd
Marie zit in het vertrekje bij de kachel. Het is haar goed
aan te zien, dat zij ziek is geweest. Haar blozende kleur is
geheel verdwenen. Haar ogen staan nog dof. Slechts met
een flauwe glimlach verwelkomt zij hem. En moeder Saal
mink klaagt direct, dat zij het zo druk heeft, wat Jan
eenvoudig niet begrijpen kan voor een gedoetje als dit.
Het is een groot verschil met „tante" Konijnenbelt, die
wel weet, wat zij te doen heeft, nu Sanne ziek is en de
boer maar een half mens geen klacht komt over haar
lippen.
Zo geleidelijk aan komt het gesprek op dreef. Evert
komt uit het dorp. Hij is naar de Knapenvereniging ge
weest, deze winter voor 't laatst. Hij heeft de leeftijd voor
de Jongelingsvereniging. Hij is vol verhalen. En Bet zorgt
ook voor afwisseling. Anders zou het heel saai geweest
zijn.
Het sobere avondmaal verloopt als altijd.
„Je moet méér eten, meid zegt Jan, als hij Marie ziet
kieskauwen.
„Het smaakt me nog niet", merkt zij op. „Dat komt wel.
Volgende week ben ik weer de oude. Dan kom je toch
(Wordt vervolgd)