Officiële Berichten KNIPSELS nA/' kleime vossen LAAT VOORJAAR ties moeten verwerken komt het niet in hun hoofd op wat in 't voren te werken; elke dag heeft genoeg aan zijn eigen kwaad. (Waren wij vroeger veel be ter?) Enige planning is mogelijk en noodzakelijk. En mijn derde opmerking houdt ver band met wat ik aan het adres van de docenten zei. Studeer toch met potlood en papier bij de hand, probeer hoofd en bijzaken van elkaar te onderschei den, tracht de kern van een betoog on der de knie te krijgen en maak daar een heel kort uittreksel van. Dat lijkt tijdverlies, maar is in werkelijkheid enkel winst. En de ouders Wij mogen niet van hen verlangen, dat zij thuis leiding ge ven aan de studie van hun kinderen. Het voortgezet onderwijs is zo gediffe rentieerd, dat slechts weinig ouders in staat zullen zijn bij alle vakken hun zoon of dochter te begeleiden. Dat is ook hun taak niet. Het moet ook niet zo zijn, dat elke les thuis wordt over hoord het verantwoordelijkheidsgevoel van onze kinderen wordt daardoor niet bevorderd. En nog minder moet Moeder de bouwstenen voor het opstel aandra gen of Vader de wiskundesommen voor zijn zoon maken. Wat wij wel mogen verwachten Dat de ouders zo gunstig mogelijke voorwaarden scheppen voor de studerende jeugd. Moet ik die nog nader definiëren Indien enigszins mo gelijk een rustig plekje in huis, ver van het televisie-spook, het radio-hoorspel en het visife-gekwebbel (excuseer!). Ouders met studerende kinderen zullen zich ter wille van dit door hen zelf ge wenste doel enige beperkingen moeten opleggen. En verder intens meeleven met de studie maar geen „hinderlijk volgen". Een al te indringend onder zoek naar de resultaten van ieder proef werk en elke repetitie kan irriterend werken. Een teleurstellend resultaat is voor normale kinderen al erg genoeg en jammerklachten van ouders maken de zaak niet beter. Probeert U begrip te hebben voor onze jongeren, die geen 45-urige werkweek hebben, maar soms het 60-tal volmaken. En tenslotte tij dig contact met de school is zeer ge wenst, wanneer U merkt, dat het op bepaalde punten mis gaat. Een vertrou welijk gesprek met de schoolleiding of de betrokken docenten kan soms ern stiger déraillementen voorkomen. Middelburg J. A. v. Bennekom. met kanttekeningen HET VRAAGSTUK VAN DE KERNWAPENEN. In de Leidse Kerkbode geeft dr. G. Th. Rothuizen zijn visie op het herder lijk schrijven van de Ned. Herv. Kerk ten aanzien van de kernwapenen. Hij schrijft diep onder de indruk te zijn van dit schrijven. In de eerste plaats van wege de duidelijkheid waarmee men zich uitlaat, maar de diepste indruk heeft op hem gemaakt ,.dat een kerk als herder, als moeder het haar taak heeft gevonden haar kinderen een on menselijk gewetensconflikt als het op een of andere wijze betrokken zijn bij de voorbereiding van een kernoorlog en het daaraan eventueel mee moeten doen zonder enige pauselijke autoriteit heeft willen ontnemenmen mag er niet aan mee doen, punt, uit". Op beide punten heeft hij echter ook zijn vragen, die hem verhinderen met dit schrijven zijn hartelijke instemming te betuigen en er in mee te gaan. „Eerst dan maar iets over die duidelijk heid. Callmeyer heeft gezegd van de kernwapens, dat we ,,ze kunnen gebrui ken noch missen". Deze paradox heeft het herderlijk schrijven doorgeknipt. Men heeft het onlogische van deze rede nering aangetoond, maar daarmee helaas niet het onlogische van de situatie, aldus verbanden uit hun verband rukkend, die behalve hoogst troebel, óók een geheime zegen tot nu met zich mee hebben ge bracht. Is men nu enerzijds „te duide lijk" geweest duidelijker dan wij kun- en en moeten verdragen, naar ik meen aan de andere kant zit ik met de vol gende „onduidelijkheid". Die van het verschil tussen kernoorlog en „gewone" oorlog, dat de Synode in dit schrijven wil laten functioneren tot in het gewe ten van de beroepsmilitair toehoe moet men dit herderlijk schrijven militair verwerken en is het militair te verwer ken Dr. Rothuizen daarom „of de puzzle, die men zijn mensen eerst heeft ontno men in grote en indrukwekkende moe derlijke en herderlijke zorg. niet reu zengroot terug ziet komen, met alle „manoeuvres" daaraan verbonden, in de ziel van de militair, die aan de zorg van de kerk zich heeft toevertrouwd". Vervolgens vraagt hij of men „niet teveel gedacht heeft vanuit het alterna tief van „bezetting of kernoorlog", daarbij in het ergste geval het eerste verkiezend, en zich te weinig heeft ge realiseerd, dat het eerste het tweede he laas niet uitsluit". Bij deze vragen wil dr. Rothuizen het laten om tenslotte stil te staan bij een gedachtengang, die hij in dit schrijven zonder meer vruchtbaar acht ,,'k Geloof inderdaad, dat het maar niet zo dóór kan gaan met de bewapenings wedloop van vandaag. Het geweldige van dit schrijven is, dat het tenminste een alternatief heeft willen stellen. Wij kennen vanuit de bijbel twee richtlijnen voor de omgang met de ander. Een is die van een ongehoord wantrouwen, want wij zijn zondaars en die moeten wij wantrouwen. De ander is die van een ongehoord vertrouwen. Van de lief de kan immers gezegd „Alles gelooft zij" (1 Cor. 13)? Een christelijk Westen behoort tot in zijn politiek toe beide richtingen te betreden. Men kan zeggen, dat jarenlang er een éénrichtingsverkeer is geweest in de richting van het wan trouwen. 'k Vind dat wij thans toezijn aan enige enigeeen abrupte ver breking van wat er nog aan machtseven wicht is, kan catastrophale gevolgen hebben experimenten in de richting van het vèrtrouwen, om het „evenwicht" dit evenwicht ook niet niet te verliezen. Dan zullen wij bijv. niet mo gen wachten op een „volmaakte contro le" (iets, dat ook Diepenhorst in zijn boek niet wil) om met onze proeven te stoppen, 'k Vind, dat alle christenen aan protestdemonstraties tegen iedere proef toe zijn al hoeft dat niet persé op tramrails te geschieden, 'k Vind, dat voorts alle christenen vanuit het 6e ge bod „Gij zult leven") hoogst arg wanend moeten staan tegenover ieder spelen met vuur kernoorlog) en daarom ook al gedraagt Castro zich als een neuroticus en profiteert Rusland schaamteloos hiervan bijv. allerminst enthousiast zullen zijn over de Ameri kaanse maatregelen inzake Cuba (waar bleven die toen het land fascistisch was En waarom werd het zo communistisch Heeft het al niet een inval vanuit Ame rika meegemaakt i.p.v. Amerika het om gekeerde Is ook Rusland niet omringd met Amerikaanse legerbases en beteken de dit ooit een Russische boycot Men krijgt de indruk, dat de buitenlandse betrekkingen moeten opgeofferd aan binnenlandse (verkiezings) spanningen en misschien moet Kennedy „reculer pour mieux sauter", maar is politiek niet ontstellend hoog spel Dat betekent niet, dat onder de dreiging van een kernoor log Rusland overal maar zou moeten kunnen chanteren. Daarom verdient de suggestie van het herderlijk schrijven aanbeveling koste wat het koste de con ventionele bewapening op te jagen, op dat een mogelijk treffen niet meteen de trekken van een kernoorlog zal vertonen (al stelle men zich daarvan niet te veel voor In een in Rusland zo juist ver schenen standaardwerk van strategie houdt men er rekening mee, dat iedere oorlog van enige omvang alleen maar meer een kernoorlog zal kunnen zijn). Om niet met deze dreigende taal te ein digen, eindig ik liever met het enige perspectief, waarmee een christen kan eindigen. Het is het prachtige einde van het herderlijk schrijven. Het luidt „Wij kunnen ons (nog) niet voorstellen, dat het ergste zou gebeuren. Maar als dat wél het geval zou zijn, moge het dan zó zijn, dat wij ook nog in het ogenblik van de vernietiging bevonden worden men sen te zijn, die geloven mensen, die weigeren te haten en weigeren te wan hopen. Zoal niet hier, in deze rebelleren de provincie van het heelal, dan zal toch „ergens anders" God liefde zijn en licht en leven. Wij weten nu reeds dat in deze wereld elke dag onze laatste kan zijn en een bepaalde dag zal onze laatste zijn. Maar aan gene zijde van die dag zijn opstanding en leven." v. H. Als je zo in de kerk zit, dan gaan je gedachten rond en denk je daar zitten nu de mensen rond de preekstoel en ieder van hen trekt een cirkel rondom het eigen leven, het eigen „ik". En de dominé zelf zit ook in dat cirkeltje rond dat eigen „ik". Zelf heb ik dit ook jarenlang mee beleefd en nog zit ik er vaak in vastgeklemd, vastgesnoerd. Het Evangelie is wereldwijd, trekt de cirkel van Gods genade over heel de aarde en alle volken en toch dat Evangelie omspant ook die heel kleine wereld van één mens. van één ziel, ja is er allereerst op gericht. De Here Jezus kwam om de wereld te behouden, maar verwerkelijkte dat door Zich te bemoeien met één mens, door de grootheid en majesteit van Zijn genade te ontdekken aan de enkeling. Als je dan in de kerk zit en je ziel al die hoorders, een ieder in zijn eigen benauwde cirkel van eigen verleden, eigen zonden, eigen ziekten, eigen zor gen, dan is het toch wel allergeweldigst, dat het Woord Gods in staat is al deze cirkels te doorbreken, wanneer de mens zich openstelt voor het gepredikte Woord. Immers die cirkels zijn dikwijls al even zovele cellen, waarin de mens gevangen zit en die hij zelf niet ont sluiten kan en wil. Veelal vindt de mens 't wel goed in dat eigen levenscirkeltje en vindt hij het zeer onaangenaam en opdringerig, als men poogt er binnen te dringen, want het persoonlijke leven geeft zich niet gemakkelijk bloot. O ja. men wil wel gezelligheid en meeleven en men waardeert wel hulp en bijstand in dagen van nood, maar als 't aankomt op een ontsluiten van die eigen levens kring. dan poogt men zich weer terug te trekken in z'n eigenwillig bestaan. Want, ach, de diepste kern van ons leven is ontoonbaar, wormstekig, weer zinwekkend en die geven we niet spoe dig aan 't daglicht prijs. En toch moet dat gebeuren, de cirkel moet worden ontsloten, willen we delen in dat alomvattende van Gods genade in Christus. Gelukkig behoeft dat niet te gebeuren voor het oog der mensen, al zijn er ogenblikken, dat we behoefte hebben aan schuldbelijdenis, waarbij ware ver ootmoediging de toon moet aangeven, want anders sluit zich de cirkel weer en is de opgeslotene er erger aan toe dan te voren, omdat ze nu ook omsluit een zekere zelfvoldaanheid over z'n op rechtheid en een geuren met z'n boete Ja, als ik zo zit onder de kerkgangers, zie toch, hoe 'n grote zondaar ik ben. dan komt de vraag op me afstormen, heb ik de mensen wel willen bevrijden uit hun cel. door er steeds weer op ge wezen te hebben, dat alleen dan de ware bevrijding wordt gesmaakt, als Christus in ons leven komt, als Hij in ons leeft en werkt door de Heilige Geest. Wat heerlijk werk daaraan te mogen medewerken door de prediking, maar ook door onze persoonlijke belangstel ling, broederlijk meeleven, het opzoeken van elkander, het openstaan voor el kanders noden. Er wordt nog al veel geklaagd over het alleen-zijn, het onbegrepen-zijn, dat het schijnt, alsof de cirkels langs elkan der heen rollen, zonder dat men poogt tot elkander door te dringen. Er is bij ons een ontstellend gebrek aan de ge meenschap der heiligen, dat we al onze schatten en gaven ten nutte en ter za ligheid van elkander aanwenden. Het is de vraag of ons eigen, per soonlijk leven open staat voor het Woord en de Geest van Christus en daardoor medewerken aan de door braak van het Koninkrijk Gods in de wereld, zoals Paulus 't zeide met het oog op de hulp aan de naaste ze ga ven zichzelf eerst aan de Here, en dan aan ons door de wil des Heren, 2 Cor. 8:5. Van de oevers van de Oude Rijn. KORTE NOTULEN van de vergade ring van de Classis Middelburg, gehouden 8-11-1962 in het Geref. Jeugdgebouw te Middelburg. (Vervolg en slot) c. Kerkvisitatie Rapporteur Ds. van Til brengt verslag uit over één ressort FEUILLETON door HUGO KINGMANS 13) „Blijf je bij je plan, Jan Ja, vader, ik ga naar Canada, zo gauw mogelijk. Maar misschien wel alleen, ik weet het nog niet". Als hij ver wonderde blikken op zich gevestigd ziet, want dit is wat nieuws, ze weten niet beter, of er zou eerst bruiloft zijn, vervolgt hij haastig ,,'t Is misschien het beste. Ik kan dan eerst eens uitkijken, Konijnenbelt zegt het ook. Dan kan Marie later volgen. Of ik kom haar halen, als het kan." Van zijn moeilijkheden spreekt hij niet. Ze kunnen hem toch niet raden. Óf zij zeggen hetzelfde als oom en tante. En dat weet hij nu wel. Opeens denkt hij ik zou er eens over kunnen praten met dominee Zelleven. Maandag- of dinsdagavond eens kijken. De ouwe weet misschien wel raad. Des zondags tweemaal naar de kerk. En dan kennissen en vrienden ontmoeten en spreken. Veel gepraat over de Spaanse griep. Er blijken in Zwolle al heel veel mensen ziek te zijn. Thuis niet ongezellig. Hij vergeet voor een dag Canada en zijn moeilijkheden met Marie. Hij schrijft haar zelfs een opgewekte brief, waarin hij alleen zegt, antwoord van Freek Meppelink te hebben ontvangen. Hij zal de brief volgende week meebrengen. Te hopen, dat zij dan beter is. Zij moet zich goed in acht nemen. Niet te spoedig uit bed gaan. Dat is heel gevaarlijk. Hier in Zwolle is de ziekte ook. Men noemt ze Spaanse griep, maar het is hetzelfde als influenza. Thuis ligt Lien ziek. Zij heeft stevig koorts. Des avonds loopt hij nog een eindje met zijn vader om. „Dat zullen we vermoedelijk niet vaak meer doen, Jan Wanneer denk je te gaan „De datum is nog niet vastgesteld. Als ik alleen ga, kan het heel vlug zijn." Dan vertelt hij toch iets van zijn moeilijkheid. „Zo", zegt zijn vader alleen. Jan voelt het die ziet er ook ellende van komen. Maar hij wil er niet verder over spreken. „Het komt wel in orde", meent hij. Maar hij gelooft het niet meer De volgende morgen, hij heeft geen vakantie, het is slechts een ietwat langer weekend dan gewoonlijk, het werk op de boerderij wacht, al is het niet overmatig druk is hij vroeg op, de eerst en enige in het slapende huis de trein vertrekt al om vijf uur. En in de trein, alleen in de coupé, komt de strijd hevig terug. Hij overdenkt nog eens, wat tante heeft gezegd. En hij proeft de waarheid in haar woorden. Als Marie niet verandert en toch met hem meegaat of later volgt, kan zijn huwelijk tot veel ellende leiden. En als hij dan denkt aan het voorbeeld, dat hij dagelijks meemaakthet heel gelukkige huweliik van Konijnenbelt en zijn vrouw, dan pijnt hem het hart. Alleen zó wil hij met Marie ge trouwd zijn, maar als ze Zou het niet beter zijn, zo piekert hij onder het voort- denderen van de trein, die een boemel is, dat hij zijn plan maar opgaf en in het land bleef Hij zou dan wel boeren arbeider blijven, hoogstens keuterboertje worden, maar daar stond tegenover, dat hij Marie met één slag gewon nen had en dat zijn huwelijk gelukkig zou zijn. Als hij daaraan denkt, breekt er iets in zijn binnenste. En meteen rijst een tweede vraag mag Marie dat van hem eisen Is het niet, als zij hem lief heeft, haar plicht met hem mee te gaan, in elk geval hem te volgen Hij vergt toch niet iets onredelijks Als hij in Zutfen uit de trein stapt en het „binnenland" in peddelt, is een deel van zijn strijd weg hij gaat er heen, niets kan hem weerhouden. Maar hoe moet het dan met Marie? En met haar moeder HOOFDSTUK 6. Klaas ter Avest, de enige vaste arbeider op de boerderij van Konijnenbelt, hij woont in een klein huisje tussen de hoeve en het dorp, vraagt aan Sanne „Weet jij, wat die gooser wel mankeert „Als je je duidelijker wil verklaren", zegt Sanne. „Wie is die gooser en wat moet hij mankeren „We hebben het toch over Jan, niet „O, die. Wat moet die mankeren?" „Dat vraag ik jou. Ik krijg gewoonweg geen woord uit hem. Als je wat vraagt, nou ja, dan geeft hij antwoord, maar zo kort mogelijk. Waar is-ie gister geweest „In Zwolle. Bij zijn vader en moeder." „Met de meid „Nee, alleen." „Waarom ging zij niet mee „Omdat zij ziek is." „Moet je geloven." „Nou wat dan „Weet je niet, dat het hommeles is tussen die twee Dat mankeert hem, anders niet. Daarom is hij zo ver velend." Avest het „ter" voor de naam laten de meeste be woners weg is veel te lastig „jij staat te kletsen", zegt Sanne. „Ze hebben mekaar in geen week gezien. En zij is werkelijk ziek. Wat sta je toch te razen „Nou ja, ik weet niet", aarzelt Ter Avest. „Als ik lieg, dan lieg ik in commissie, maar ze zeggen het." „Wie zeggen het En wat zeggen ze Je bazelt onzin." Eerlijk gezegd is Sanne brandend nieuwsgierig. Maar zij neemt het toch voor Jan Stelmaker op. „Nou, hij wil toch naar Canada?" „Ja, wat zou dat Dat is toch geen nieuws Het halve dorp zal het wel weten." „En ze wil niet mee. En nou hebben ze hommeles daarover." „Wat is dat voor een geroddel En wie maakt jou dat wijs „Ja, als ik lieg, dan „Dat weet ik nu wel. Wie heeft dat verteld Jan soms?" „Jan Die speelt de ganse dag stommetje, zeg ik je toch 'k Weet niet, wat hem mankeert. Óf het moest dat zijn. Nee, je weet, dat ik in de contreien van de Zevenbuurt een stukje neef heb wonen Nou, die kwam daar gistermorgen binnenrollen. Op de fiets. En die wist het te vertellen. Maar ja, als het niet waar is, dan..." „En hoe weet die dat dan wil Sanne weten. (Wordt vervolgd)

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1962 | | pagina 2