HET GEBED
vóór de
EREDIENST
LAAT VOORJAAR
denis een grote rol. Het Verbond b.v.
is een historische grootheid van de eer
ste orde. Het is eenmaal gesloten en
wordt bevestigd de geslachten door.
God is de God, die zich in de geschie
denis openbaarde de God van Abra
ham, Izaak en Jakob. Ook op de uit
tocht uit Egypte wordt steeds weer ge
wezen. Het gaat om Gods daden in het
midden der jaren en eeuwen (Habk.
3:2). Hier is de dodelijke cirkel door
broken. Hier hebben de dingen ook een
eind, een doel. De „leer der laatste din
gen", de Dag des Heren, komt in 't
gezicht. Dan overwint het leven defi
nitief.
In het midden van de geschiedenis
staat het sterven en de opstanding van
Jezus Christus. Niet vele malen (Hbr
9 26), maar eens en voor goed (Hbr
9:27, 28. 10:14). Geen deelnemen
aan een cirkelgang, maar een historisch
feit. Met dat historische feit staat en
valt onze behoudenis (1 Kor. 15:14,
17, 18). Daarin is de benauwdheid var;
de kringloop dood uit leven, leven uit
dood, doorbroken. Het leven is voor
goed aan het licht gebracht, onvergan
kelijk (2 Tim. 1:10).
Wanneer Israël het Loofhuttenfeest
viert, is dat het feest van het vrolijke
leven, wijnstok en vijgeboom en te
gelijk van de geschiedenis het wonen
in tenten in de woestijn. En die psal
men. die Gods majesteit in de natuur
schilderen, bezingen altijd ook Zijn
werk en openbaring in de geschiedenis
(ps 19 2, 8. ps 93 1, 4. ps 147 8, 19).
Dit is het principiële verschil tussen Is
raël en de volken. Ook tussen het
Nieuwjaarsfeest van Israël en dat van
de heidenen. Zodra Israël zich aan de
Baalsdienst overgeeft, is het dit gewel
dige uitzicht weer kwijt. En dat is nog
zo. Want het dienen van de Baals, het
vereren van de welvaart in plaats van
Hem die de welvaart geefthet enkel
maar genieten van de gaven en de Ge
ver vergeten het enkel leven bij het
heden en zich niet opgenomen weten
in het werk van God, dat begin, voort
gang en einddoel heeft dat is nog
steeds een van de meest werkelijke be
dreigingen voor de kerk in de wereld.
J. VLAARDINGERBROEK.
Naar aanleiding van onze artikelen
over het gebed in de eredienst is ons
gevraagd ook iets te zeggen ^ver het
gebed in de kerkeraadskamer vóór de
dienst, en met name over de vraag, of
dit nu vrijwel overal het gemeen
schappelijke stille gebed is ingevoerd
niet beter kan vervallen.
Het is al enige tijd geleden, dat deze
vraag me gesteld werd en, eerlijk ge
zegd, ik kom er niet helemaal uit. Van
daar dat ik even gewacht heb met het
antwoord.
Naar ik meen, is de huidige practijk
zo, dat vrijwel overal dit gebed in de
consistoriekamer nog in gebruik is. En
kele kerken hebben het afgeschaft. In
sommige kerken wordt een door de ker-
keraad vastgesteld formuliergebed ge
bruikt.
VERKLARING EN OPROEP BIRKHOVEN
Wij geloven
dat Jezus Christus al degenen, die overeenkomstig Zijn Woord in Hem geloven,
door Zijn Heilige Geest tot één gemeente vergadert
en dat dezulken door Hem bevolen zijn de kerkelijke gemeenschap met elkaar te
onderhouden tot onderling dienstbetoon in het zuiver belijden van Zijn Naam en
in het getuigen van Hem in deze wereld.
Wij belijden
dat daarom ook ons kerkelijk gescheiden van elkaar leven, als gereformeerde be
lijders in Nederland, niet in overeenstemming is met Gods gebod tot eenheid
dat wij allen, als kerkleden van gereformeerde belijdenis, ons wegens onze zonden
van tekort aan liefde jegens elkaar, voor Gods aangezicht in deze hebben te ver
ootmoedigen
en dat wij in de spanningen en moeilijkheden in het hedendaagse gereformeerde
kerkelijke leven Gods Hand moeten opmerken, die ons, in genade tot ons behoud,
met recht tuchtigt wegens onze kerkelijke zonden en schuld.
Wij spreken uit
dat wij allen, als gelovigen, geroepen zijn om met onze Here Jezus Christus Zijn
gemeente te vergaderen
- dat wij elkaar, als gereformeerde belijders, ondanks ons kerkelijke gescheiden leven,
volledig hebben te aanvaarden als leden van Christus' Kerk
- en dat wij als zodanig (zonder uit het oog te verliezen dat Christus' Kerk in deze
wereld meer gelovigen telt dan er gereformeerde belijders zijn) ons met elkaar ver
binden om in dc weg, die Gods Woord ons wijst, gemeenschappelijk te ijveren voor
het herstel van dc onder ons verbroken kerkelijke gemeenschapsoefening
- dat het thans dc tijd is om de eenwording van de Chr. Geref. Kerken, dc Gcrcf.
Kerken en de Geref. Kerken art. 31te gaan voorbereiden
dat als eerste schrede daarvan op korte termijn dc mogelijkheid van een confedera
tief samengaan van deze kerken behoort te worden onderzocht
dat bij dat confederatief samengaan een samensmelting van de opleiding van predi
kanten van allerlei diaconale en missionaire arbeid en van de arbeid van dc depu-
taatschappen en commissies op landelijk en plaatselijk niveau behoort te worden
gerekend als minimum
dat overleg inzake een coördinatie van de arbeid der kerkeraden en meerdere ver
gaderingen dient te worden aangevangen als voorbereiding van kanselruil en
avondmaalsgemeenschap.
Wij spreken verder uit
dat ieder van ons langs de kerkelijke weg cr op zal aandringen dat het boven
genoemde zal worden verwezenlijkt onder het beding van 's Heren zegen
welke zegen wij daarover blijven vragen in volhardend gebed.
Het voorstel was ondertekend door
Ds. R. van der Veen
Ds. Appelo
Ds. Van den Brink
Ir. Van Harten
Ds. Schelhaas
Ds. D. N. Wouters
Ds. Eerland
We geven onmiddellijk toe, dat er
nog al wat bezwaren te noemen zijn.
Ds. W. A. Wiersinga geeft in zijn boek
„Waak over mijn huis" de volgende
tekening
Voor de dienst in de consistorie-kamer.
Zondagsmorgens in de consistorie-kamer.
Als ge binnenkomt, zijn er meestal reeds
enkelen. Dikwijls zij, die 't verst weg wo
nen. Hoe dichter bij de kerk, hoe later
er in. De broeders zijn in druk gesprek,
dat zij één voor één eventjes afbreken,
als gij hun de hand geeft.
Een minuut of twee, drie vóór de dienst
beginnen moet, worden de horloges uit het
vestzakje gehaald en ijverig met de con
sistorie klok vergeleken. „Het is tijd, broe
ders", zegt één luidop. Het stemmen-geroes
ebt langzaam weg. Doch die heel secure
broeder komt er tegen op, dat het reeds zó
laat zou zijn hij heeft zijn horloge op de
radio gelijkgezet en het is beslist nog twee
minuten vroeger dan de klok aangeeft.
„Laten wij toch maar vast beginnen", oor
deelt voorzichtig een derde. De sigaren
worden op de asbakjes gedeponeerd de
tafel staat als een altaar te roken. Men zal
werkelijk beginnen. Docher komt nog
een intermezzo. Bij de ingevallen stilte kij
ken de broeders elkaar eens aan„wie
heeft de beurt?" „Ik", zegt schuchter de
aangewezene, doch een ander moet toch
nog vlug een blik op 't aan-de-kast-beves-
tigde lijstje werpen, of dat wel juist is
het klopt, en ook hij schaart zich in de
kring en vouwt de handenMaar, daar
gaat de deur open en broeder Op-'t-nip-
pertje dribbelt naar binnen. „Nu is het
zéker tijd", mompelt er één. Stilte valt.
Er wordt gebeden.
„Zo gaat het gelukkig bij ons niet",
zegt ge.
Mooi zo. Misschien overdrijf ik het ook
wel een beetje. Al deze hindernissen komen
niet altijd tegelijk op dezelfde morgen voor.
Doch zij komen voor, dit weet ieder
wel, die al jaren via de consistorie de
kerk binnenkomt.
We weten ook. dat zo'n gebed soms
is „het grote gebed" in klein formaat,
en zich niet beperkt tot de twee dingen
waar het eigenlijk om gaat een zegen
te vragen voor gemeente en predikant.
Inderdaad, de bezwaren zijn er. En
toch
Wat een steun heeft het hartelijk ge
bed van een wijze ouderling menig jong
predikant niet gegeven, waardoor hij
met meer moed de trap- van de preek
stoel opging. Hoe menigmaal is het in
de oorlog niet voorgekomen, dat aller
lei gevaren, b.v. van verraders en ge-
vangenname, dreigde en na het gebed
de vrees afviel in het diepe besef „Onze
hulp staat in de naam des Heren".
Het is daarom, dat we geen positieve
uitspraak willen doen vóór of tegen.
Zegt een predikantals ik in mijn stille
gebed vóór de dienst dezelfde dingen
vraag, die zoëven in de consistorie ge
noemd zijn, heb zo het gevoel, dat de
Here tot me zegt„maar dat heb je
Me toch zoëven afgevraagd", en daar
om zou ik het liever afgeschaft zien,
laat niemand hem dat kwalijk nemen.
En overigens meen ik, dat we ook al is
het vele jaren later ons nog steeds
kunnen aansluiten bij het advies, dat
Prof. F. L. Rutgers in 1913 gaf aan een
broeder, die naar lectuur over dit on
derwerp gezocht had en het gezochte
niet had kunnen vinden
„Nu, dit laatste verwondert mij niet. Ik
betwijfel zeer, of het bedoelde gebed ge
durende de 16de, 17de en 18de eeuw wel
ergens gebruikelijk is geweest en daaruit
verklaart zich dan volkomen, dat onze
Gereformeerde schrijvers van die eeuwen
er in 't geheel niet over handelen zelfs
Voetius niet, in zijn zeer uitvoerige en tot
in alle bijzonderheden afdalende verhande
ling over „de kerkelijke gebeden". Dat dit
gebed in de loop der 19de eeuw in de ker
ken, die thans tot ons Gereformeerd kerk
verband behoren, op vele plaatsen in ge
bruik is gekomen, is misschien, althans ten
dele, toe te schrijven aan de omstandigheid,
dat na de aanvang der „afscheiding" een
lange tijd van verdrukking gevolgd is.
waardoor men, zelfs wanneer de gemeente
reeds was samengekomen, nooit zeker was
dat de dienst niet door politiemacht of
door militairen zou verstoord worden, en
dus door kerkeraad en predikant bijzonde
re behoefte gevoeld werd om, voordat zij
de dienst lieten aanvangen, zich nog eens
te verenigen in het gebed. Intussen, dit is
van mij niet meer dan een gissing. Iets ze
kers weet ik er niet van. En ik twijfel
ook, of ge voor het opkomen van dat ge
bed in de 19de eeuw veel bronnen zoudt
kunnen vinden.
Over de zaak zelve is in de laatste ja
ren in onderscheidene onzer „kerkboden"
wel gehandeld, en ook (ik geloof: nog in
het vorige jaar) in de „Heraut".
De conclusie was, voor zover ik weet,
doorgaans, dat er tegen dit gebed op zich
zelf geen bezwaar is, daar een gelovige
nooit tegen bidden bezwaar kan hebben.
Altijd, mits dat gebed zeer kort zij en zich
uitsluitend bepale tot de dienst, die staat
gehouden te worden, en mits degene, die
daarbij voorgaat, hiertoe ook door woor
denkeus en gedachtengang bekwaam is.
Maar aan de andere kant is toch meer
malen wel eens bezwaar gemaakt tegen het
al te veel vermenigvuldigen van gemeen
schappelijke gebeden, waardoor de ernst
van het bidden lichtelijk schade lijdt. Een
zegen voor de dienst des Woords wordt
steeds gevraagd, reeds door velen in huis,
daarna door ieder individueel na zijn
komst in de kerk (ook door de predikant
en de kerkeraadsleden)en voorts door de
gehele gemeente in de gebeden, waarin de
predikant voorgaat. En wanneer iemand,
met het oog op dat alles minder voelt voor
een daaraan toegevoegd kerkeraadsgebed
in de kerkekamer, kan men hem m.i. niet
beschuldigen of verdenken van enige on
verschilligheid voor het gebed op zichzelf.
Toch zou ik iedere kerkeraad altijd aan
raden, om, waar dit bedoelde gebed (of
ook dankzegging bovendien) in gebruik is,
niet onvoorzichtiglijk zulk gebruik ter zijde
te stellen. Daarvoor is dit een veel te tere
zaak, waar men liefst niet aan moet raken,
tenzij men genoegzaam wete, dat hierdoor
geen ergernis zal gewekt worden, en er
dus geen geestelijke schade, maar veeleer
winst door ontsta. Iedere kerkeraad moet
te dien aanzien weten, wat voor z ij n
gemeente het meest tot stichting dient."
A. ELSHOUT.
FEUILLETON
door
HUGO KINGMANS
7)
Dat is de opgewekte stem van Saalmink, die Jan bar
graag lijden mag. Hij loopt tegen de vijftig, maar ziet er
veel jonger uit.
„Moest je hier in de buurt wezen, Jan
Dat vraagt moeder Saalmink, die iets jonger is dan
haar man, maar er ouder uitziet. Zij heeft een wat zorge
lijke trek om de mond. Je behoeft niet te vragen, of Marie
een dochter van haar is. Die twee lijken, in elk geval
uiterlijk, sprekend op elkaar.
„Neen, neen, moeder, 'k had trek hierheen te komen.
Zaterdag duurt nog zo lang."
Evert schatert.
„Wil je wel eens koest zijn, jo vermaant Jan hem.
„Als je droog achter je oren bent, ben je net zo."
„Hij heeft nou al een meisje", plaagt Marie.
„Wat moet ik horen, Evert
„Ze kletst", moppert Evert.
„Kom hier zitten, Jan. 'k Zal je koffie inschenken."
Van koffie rept Marie. In werkelijkheid is de drank
surrogaat. Van eikels en zo. Enfin, het is vochthet is
bruinig en er is wat cichorie door, dus is het koffie. Echte
koffie is er in het hele huisje niet.
Jan zit naast Marie en drinkt gretig het warme vocht,
waarin veel melk. Dat smaakt na zo'n tocht.
„Jullie weten het grote nieuws natuurlijk?"
Ja, ze zijn op de hoogte. Van horen zeggen. „De
Standaard" leest Saalmink niet, het blad is hem te duur.
Hij is geabonneerd op „De Graafschapper", die tweemaal
per week verschijnt. Het blad komt morgen pas. Uit de
courant weet hij dus niets.
Nu, dan kan Jan wel het een en ander vertellen, dat
zij nog niet weten. Hij heeft thuis even „De Standaard"
ingezien. De S.aalminks hangen aan zijn lippen.
„Als het nu maar niet te gek wordt met de revolutie
in Duitsland. We zitten er zo dichtbij."
Klagelijk klinkt de stem van moeder Saalmink.
„Geen zorg, moeder. Die revolutie is in Berlijn en zo.
Ver van ons vandaan. Hebben wij geen last van, wat jij,
Jan
„Te hopen van niet", meent Jan. „Maar ja, hier in het
land is ook wel onrust en ontevredenheid. Een slechte
tijd Is altijd een goeie tijd voor socialisten en communis
ten."
„Je denkt toch niet, dat hier in het land
„Revolutie Zo'n vaart zal het niet lopen. Maar on
lusten, tja, dat is niet onmogelijk. De soldatenrelletjes in
de Harskampeen veeg teken. Ze zijn wel onderdrukt,
maar in de grote steden gist het ook, naar je wel eens
hoort en leest. Met Duitsland moet je eigenlijk medelijden
hebben. Dat kan daar wel eens burgeroorlog worden."
„Ik ben ook benieuwd, waar dat alles op uitdraaien
moet. Maar hier zal het wel loslopen. Als de grenzen
maar open zijn en de zee vrij is, komt er wel graan uit
Amerika. Daar is volop."
„Dat komt wel in orde", meent Jan monter. „Geen
Engelse blokkade meer geen duikboten de mijnen
worden opgeruimd. Straks is de zee weer vrij te bevaren.
Ik ga eens naar Freek Meppelink schrijven. Die kan nu
wel antwoorden."
Het hoge woord is er uit. Zo van terzijde kijkt Jan
Marie aan. Maar die reageert niet op zijn woorden, ziet
strak voor zich uit.
„Begin je daar nu weer over, Jan Ik dacht, dat je
Canada uit je hoofd gezet had klaagt moeder Saalmink.
„Geen denken aan. In Canada is toekomst."
„Misschien wel", meent Saalmink bedachtzaam. „Maar
zonder geld begin je er niets, zou ik denken. Je mag eerst
wel eens goed informeren bij Freek. Hij moet je alles
precies schrijven."
„De gebraden duiven vliegen je er niet in de mond",
zegt Jan lachend. „Je moet je er een bestaan verwerven.
Maar we zijn jong en sterk."
„Je moet het niet doen, Jan. 't Is zo ver weg. Ik kan
Marie niet missen. Jullie gaan weg en we zien je mis
schien nooit weer."
Even laait in Jan's gemoed toorn op. Hij weetin moe
der Saalmink heeft hij geen bondgenote, integendeel, zij
zal zich met hand en tand verzetten.
„Nou, Marie, zeg jij nu ook eens wat", hoort hij haar
klaagstem
„We zijn nog niet weg", antwoordt Marie. „Eerst
maar eens afwachten wat Freek schrijft, dan kunnen we
verder zien. We kunnen toch niet trouwen en dan maar
gaan, wat er van komt, dat komt er van?"
„Neen, dat zeker niet. Jullie moeten niet over ijs van
één nacht gaan", merkt Saalmink op. „Maar ik kan Jan
begrijpen. Hier wordt het ook niets."
„Waarom niet vraagt moeder Saalmink scherp. „Hij
kan beter hier een goed arbeider zijn dan daarginds een
arme boer. Waar kan Jan het beter hebben dan bij Ko
nijnenbelt
De gezelligheid is meteen weg. Er waart een geest van
vijandschap door het vertrekje. Jan voelt hetmoeder
Saalmink spreekt ook voor Marie. Alleen Saalmink be
grijpt hem. Maar die kan niet tegen twee vrouwen op.
„We gaan eerst maar naar bed", zegt de boer na een
lang, pijnlijk stilzwijgen. „Maken jullie het niet te lang
meer Zaterdag komt Jan weer."
„Een half uurtje", zegt Jan.
Dat wordt goed gevonden. Geen vijf minuten later zijn
de twee gelieven alleen. Hij pakt haar hand en binnen
een tel zit zij op zijn knie, zich tegen hem aanvlijend. Hij
verneemt een stille zucht. En opeens bespeurt hij tranen.
„Wat is er nu, kindje
„Schrijf niet naar Freek", smeekt Marie. „Laten we
hier blijven. Ik zie er zo tegenop, 't Is zo ver. En moeder
wil het ook niet. We kunnen toch niet met ruzie weg
gaan 'k Zou geen leven hebben. Neen, ik wen daar
nooit."
„Wat weet je daar nu van? We hebben mekaar toch?
En we zijn jong. We slaan ons er wel door."
„Neen, je moet het niet doen. Vaste arbeider bij Ko
nijnenbelt is niet slecht. Ik wil hier in de buurt blijven."
„Ik dacht, dat je veel van mij hield?"
(Wordt vervolgd)