DOOR WATER EN VUUR
BESTEDING VAN DE GELDEN VOOR WERELDHULPACTIE DOOR HET
ALGEMEEN DIACONAAL BUREAU OVER 1961 (t/m 18 dec.)
Chili (nog i.v.m. ramp 1960)20.375,54
Algerije:
winterkleding voor 2000 kinderen25.340,—
21450 blikjes melk, 4 ton melkpoeder en 100 ton gerst 44.412,17
1500 maaltijden per dag, gedurende 3 maanden 27.581,25
97.333,42
Kongo:
voedsel5.000,—
medicijnen25.950,—
hulp Angolese vluchtelingen10.000,
40.950,—
Senegal-Dakar, apotheek16.402,75
Hong Kong
1 jaar 1 warme maaltijd per dag voor 10.000 kinderen 209.700,—
voedsel voor gezinnen5.000,—
huisvesting en werk voor 40 agrar. gezinnen60.000,—
huisjes28.125,—
Self Help gezinnen59.375,
Hulp bij acute noden7.500,—
Christ. Jeugdinternaat, gebouw en „adoptie" 61.142,81
ziekenhuiskosten vluchtelingen10.000,—
453.592,81
Indonesië, hulp meisjesinternaat33.500,—
Iran (voorlopig geschat)
blindenproject, in samenwerking met de Ned. Hervormde Kerk 5.000,—
Pakistan (via de West Pakistan Christian Council):
a. voedselverstrekking 5.000,
b. naai- en borduurproject16.002,70
c. fonds voor leningen voor productieve doeleinden 11.250,
d. agrarisch werk in 3 dorpen24.750,—
e. werkplaats voor vluchtelingen54.750,
f. Christ. Technische School (internaat en beurzen) 73.500,
g. kleine bibliotheekjes bij Chr. scholen6.787,
h. beurzen voor lagere scholenP.M.
192.039,70
Europa 400,
Binnenlandse ontheemden (schatting)33.350,
Diversen
(enkele gezinnen in India en Suriname)7.472,50
Bijdrage aan de Stichting Oecumenische Hulp3.750,—
904.166,72
Bruto onkosten (schatting)plm. 31.500,—
Totaal 935.666,72
Ontvangsten (incl. beginsaldo van 27.910,88)935.864,55
Voor iedere ontvangen gulden werd nog geen V/2 cent voor zeer noodzakelijke onkosten
gebruikt.
protestant op dit punt aan rooms-
katholieken te geven hebben.
Daarom wil ik er hier even met U
over praten. Het is natuurlijk niet juist
wanneer we de tegenstelling genade -
goede werken zien als 'n wit-zwart
tekening. Aan de hand van een van
mijn vroegere cursussen wil ik met U
even dit vraagstuk onder de loupe
nemen. Wij zullen ons eerst en vooral
bezig houden met het feit of de mens
Gods genade nodig heeft om ,,goed"
te doen, ja dan neen. Vervolgens zullen
we, wellicht een volgende keer, het
hebben over het feit of de mens uit
zichzelf de geloofsdaad kan stellen of
niet.
De vraag, waarmede we ons dus nu
willen bezig houden is deze: Kan 'n
mens zonder Gods genade ,,goed"
doen Prof. Dr. W. Goossens, een
onzer vroegere profs, maakte zoals alle
andere r.-k. theologen 'n groot verschil
tussen wat hij noemt „goed doen" op
natuurlijk of op bovennatuurlijke vlak.
Even hierover 'n klein woordje uitleg.
Rome's leer over de zondeval is heel
anders dan de leer der reformatoren.
Wij leren dat door de zondeval de
mens onbekwaam is tot enig goed en
geneigd tot alle kwaad. Rome daaren
tegen leert dat de mens door God ge
schapen werd met natuurlijke gaven
(vooral verstand en vrije wil), met
buitennatuurlijke gaven (o.a. onsterfe
lijkheid) en met bovennatuurlijke gaven
(o.a. genade). Door de zondeval ver
loren Adam en Eva nu wel de boven
natuurlijke en de buitennatuurlijke ga
ven, maar ze behielden, aldus Rome, de
natuurlijke. Daarom is het volgens deze
beredenering dan ook juist dat men zegt
dat de mens, ook na de zondeval, in
staat is op natuurlijk vlak goed te doen.
Toch moet gezegd dat Prof. Goossens
er voor uitkwam dat deze „manier van
zien" door de Bijbel niet wordt aan
vaard. „Men leest", zegt hij, „in de
Bijbel soms wel dat ongelovigen
„goede" werken doen, maar", voegt hij
er onmiddellijk aan toe, „de Bijbel zegt
niet dat deze mensen deze werken doen
zonder Gods genade. Daarom", aldus
Goossens, „zullen we ons hier van alle
Schriftbewijzen moeten distanciëren."
Toch poneert hij de stelling dat het de
mens mogelijk is in theorie op natuur
lijk vlak „goed" te doen. ofschoon hij
er onmiddellijk aan toevoegt dat het de
mens onmogelijk zal zijn in de praktijk
de natuurwet (volgens r.-k. begrip min
of meer vervat in de tien geboden) in
zijn geheel en gedurende lange tijd te
onderhouden.
Waarom Goossens, en anderen met
hem, er toch aan vast houden dat het
de mens op natuurlijk vlak mogelijk is
„goed" te doen. vinden we dan verder
in zijn bewijsvoering. Allereerst beroept
hij zich op het concilie van Trente
waar Luthers stellingen werden ver
worpen. Verder meent hij uit de prak
tijk te mogen besluiten dat de mens
soms toch nog wel enig goed doet (be
doeld is hier de ongelovige mens), zoals
b.v. gedurende enkele tijd zijn ouders
gehoorzamen, soms zijn mede-mens
helpen, enzovoort. Een andere bewijs
voering dan deze heeft hij echter niet.
Het spreekt vanzelf dat hij met uit
drukkingen uit de Bijbel, zoals b.v. „er
is niemand, die doet wat goed is, zelfs
niet één (Rom. 3 12), geen raad weet
en ze daarom voorzichtigheidshalve
ook maar niet noemt.
We mogen dus besluiten: Rome aan
vaardt zeker in principe het feit dat de
mens natuurlijker wijze in staat is iets
„goeds" te presteren, al moet gezegd
dat menig r.-k. theoloog het „goed
doen" van de mens op natuurlijk vlak
zeker in de praktijk niet zo hoog aan
slaat. De reformatie daarentegen ver
werpt op bijbelse grondslag dit „goed
doen" van de mens, en looft ook hier
Gods genade door te erkennen dat het
goede dat men nog vindt, ook in de
ongelovige, er is, dank zij Gods genade.
Baarland. M. V. J. DE CRAENE.
„KNUFFELUURTJES"
EN „ZOETHOUDERTJES OP DE
PREEKSTOEL"
Kritiek op de preek blijft om zo te
zeggen op ons kerkelijk erf aan de orde
van de dag. In zeker opzicht is hierin
bij al het onaangename dat er vaak bij
komt toch iets vertroostends. Ik heb
me wel eens afgevraagd of men in het
buitenland ook zo kritisch ingesteld is
ten opzichte van de preek Ik denk zo
bij me zelf van niet; informaties hier
omtrent heb ik namelijk niet. Ik denk
van niet, omdat men in buitenlandse
kerken bijna geen publiek (meer) in de
kerk heeft. Zeker niet in die vele
honderdtallen, zoals ze bij ons nog naar
de kerk gaan. In zoverre zit er dus iets
verblijdends in de uiting van de pu
blieke opinie omtrent het zondagse
werk van de predikanten. Men neemt
er nog kennis van en vormt zich er een
oordeel over.
Nu is preken een uiterst moeilijk ge
val ondanks alle colleges in de homili-
tiek of predikkunde en alle bestaande
handboeken over de homilitiek.
't Is ook een uiterst praktische bezig
heid van welke wel mag gezegd dat
wie aan de weg timmert veel bekijks
heeft. De preekstoel staat wel binnen
de muren van het kerkgebouw, maar
men gaat met de preek toch maar de
straat op, neemt haar mee naar huis,
kantoor, fabriek, werkplaats, trein, enz.
Vroeg ik hierboven hoe dit in het
buitenland zou zijn, ik stel nog een
vraag, hoe men het zou vinden als
andere publieke bezigheden op derge
lijke wijze aan kritiek zouden zijn bloot
gesteld
Men leest b.v. nooit kritiek op de
bouwvakarbeiders of de metaalbewer
kers of schilders en timmerlieden of de
doktoren. Wel weer op ambtenaren, op
mensen dus die veel met het publiek in
aanraking komen. En op ministers; ja
die laatsten moeten vaak onder het juk
der kritiek door.
Zit hier wat in ter verklaring van de
kritiek op de predikanten die we ook
ministers, nl. dienaren des Woords
noemen Wie weet
Maar ik schreef hierboven twee iet
wat eigenaardige uitdrukkingen: knuf
feluurtjes en zoethoudertjes op de
preekstoel. Ze zijn geen van beide
van mij.
En slechts één er van staat oorspron
kelijk in verband met de preek, namelijk
de tweede, die door Ds. van den Brink
gebezigd werd op een vergadering van
de persvereniging „Waarheid en Één
heid". Hij nam deze uitdrukking niet
voor zijn rekening, maar nam ze over
van mensen, die het hem zo hadden
gezegd.
Hij wilde het daar niet voor op
nemen. Nu, ik ook niet, want wie daar
mede aankomt, doet niet alleen zonde
tegenover het Woord dat hij moet be
dienen, maar vergrijpt zich aan ons
kerkpubliek. Tenslotte is de kerk geen
bewaarschool en zijn onze christ-
gelovigen geen kinderen, al zijn er
onder die geen vaste spijs kunnen ver
dragen en met melk moeten worden
gevoed.
Ik meen dus met die tweede uitdruk
king niet verder te moeten afrekenen,
omdat ze zichzelf diskwalificeert. Ze is
beneden alle waardigheid en de be
schuldiging die er in uitgesproken
wordt, is wel heel ernstig.
Hoe ik nu kom aan de uitdrukking
knuffeluurtjes
Ik heb deze aangetroffen in een
boekje van het „nationaal protestants
centrum voor de geestelijke gezond
heidszorg in Nederland", publicatie
No. 1.
Dit centrum verzoekt aan kerkbodes
om de lezers op deze uitgave, die tot
voor kort gratis verkrijgbaar was, op
merkzaam te maken. De titel van No. 1
is „de kerk en de geestelijke volks
gezondheid". In één der referaten op
een ontmoetingsdag gehouden, spreekt
Dr. J. H. Plokker, zenuwarts, terloops
over wat men wel „knuffeluurtjes"
noemt in kinderziekenhuizen.
Men had in een bepaald kinder
ziekenhuis opgemerkt, dat kinderen on
danks ideale omstandigheden als voe
ding, ligging, hygiënische verzorging
enz., wegkwijnden en stierven. Pas toen
de z.g. „knuffeluurtjes" werden inge
voerd, waarbij de verpleegsters, vrij
gemaakt van andere diensten, geregeld
een tijdlang met de kinderen konden
spelen, stoeien en „vrijen", nam de
mortaliteit (sterfgevallen) af. Nu zal
men vragen wat ik hiermee wil in ver
band met de kritiek op de preek Rond
weg gezegd heb ik me de vraag gesteld
of we in de kerkelijke gemeenschap, in
de ontmoeting, zoals het psychologisch
Feuilleton
door
J. BRANDENBURG
Een verhaal uit de bezettingstijd
LXVIII
In Bergen op Zoom kwam een Zeeuwse boer de trein
in en wilde een praatje beginnen tegen De Wilde, maar
deze zweeg. Hij kon niet praten. Eindelijk deed de man
er ook het zwijgen maar aan toe en de trein denderde
met een zangerig rhythme verder, tot hij met een schok
stil stond bij het stationnetje, waar De Wilde moest uit
stappen.
Hij gaf zijn vrouw de hand en hielp haar in de dikke
donkerte het perron op.
De meisjes en dominé Versendaal wachtten hen op en
op de vragen kregen ze schaarse antwoorden.
De predikant liep mee naar de woning en vroeg hen
met hem in het gebed te gaan. En in dat ontroerend ge
bed werden hun harten opgeheven tot God, Die geen
lasten oplegt, te zwaar voor onze krachten.
Vreselijke dagen en nog vreselijker nachten volgden.
Het schrijnend verdriet knaagde als een worm aan hun
harten, totdat hun leven tenslotte één voortdurend gebed
werd, een gebed om hun jongen toch te bewaren voor
de martelingen, die zijn beulen hem konden aandoen.
Er was een stilte in huis of er een dode lag. Niemand
sprak overluid, er werd zacht gelopen. Vaak bleef het
eten onaangeroerd.
En Theo was meer in zichzelf gekeerd dan ooit. Over
de wartaal, die hij vaak sprak schudde men het hoofd,
niet wetend, wat met hem te beginnen.
Rudolf Weber had een paar dagen verlof gebruikt om
in Den Haag iets te weten te komen. Hij wist wat het
Gestapo-systeem was. Reeds in 1934 had hij als jongen
nog maar, kennis gemaakt met het staalharde radersystcem
van de geheime staatspolitie, waarin geen mensen van
vlees en bloed, doch slechts mechanische krachten sche
nen te werken bruut, gevoelloos, zonder haperen, onver
schillig welk slachtoffer vermalen werd, jong of oud, man
of vrouw, zwak of sterk, ziek of gezond. Zijn vader was
in het concentratiekamp gestorven en zijn moeder had de
as van zijn verbrande lijk thuis gekregen, waarvoor ze
de portokosten had moeten betalen.
Hij wist, wat hij als Duits officier riskeerde, door zich
in te laten met het lot van een slachtoffer der Gestapo
in een bezet land. Maar hij waagde het er op.
Verwonderd had men hem aangestaard en men vroeg
hem welk belang hij er bij had zich het lot van een Hol
landse bolsjewiek aan te trekken. Hij vertelde openhartig,
dat hij bij de ouders van de jongen was ingekwartierd en
dat deze mensen hem nooit iets in de weg gelegd hadden,
maar hem vriendelijk behandeld hadden. Daarom had hij
interesse voor de jongen.
Hij kreeg ten antwoord, dat het geval zo ernstig was,
dat hij waarschijnlijk de kogel zou krijgen. Er was een
nieuw complot ontdekt, dat over wapens beschikte en
geheime krantjes uitgaf. Op zijn vraag of zijn ouders hem
zouden kunnen bezoeken, kreeg hij ten antwoord, dat dit
waarschijnlijk binnen enkele weken zou worden toege
staan. Wanneer het proces zou worden behandeld wist
men hem niet te zeggen. Het was zeer druk bij het Duitse
strafgericht, zodat het nog wel een hele tijd zou aanlopen
eer de zaak De Wilde zou worden afgewerkt.
Op „My Home" vertelde hij alleen maar, dat de ouders
waarschijnlijk binnen enkele weken bij Wim zouden wor
den toegelaten.
Ook dominé Versendaal probeerde toegang te krijgen
bij Wim, maar hij werd bars afgewezen. Geestelijke bij
stand kwam altijd nog vroeg genoeg, wanneer het dood
vonnis was uitgesproken, werd hem gezegd. Bovendien
was er een gevangenispredikant, die zo nu en dan werd
toegelaten.
Intussen wachtten de ouders op een brief van hun kind.
Ze wisten, dat éénmaal in de zes weken een brief gewis
seld mocht worden. Zij hadden al direct geschreven en
wachtten nu op antwoord. Als ze maar enig teken van
leven van hem kregen. Tweemaal per dag kwam de post
bode langs en dan stonden ze voor het raam de man op
te wachten. Hoevele malen was er teleurstelling. De man
wist op 't laatst al, waar het om ging en schudde dan
reeds bij het hek bedroefd het hoofd.
De onzekerheid verscheurde het hart van De Wilde.
De twijfel of zijn jongen in zijn leed nu wel iets zou
hebben aan zijn geloof kwam daar nog bij.
Hoe stond Wim feitelijk tegenover God
De Wilde tobde er over. Wim had bij de opvoeding
nooit enige moeite gegeven. Hij was een leergierig cate
chisant geweest van Versendaal. Hij had kerkelijk steeds
meegeleefd. Maar was hij in de laatste tijd niet onver
schillig geworden Hij herinnerde zich de avond, toen
hij geweigerd had bij het Bijbellezen tegenwoordig te zijn.
Hoe had zijn jongen in Rotterdam geleefd
Gingen jullie trouw naar de kerk in Rotterdam,
vroeg De Wilde eens aan Theo.
Deze keek hem vreemd aan en antwoordde rustig
Natuurlijk, iedere zondag.
Sprak Wim wel eens met je over geestelijke dingen
Theo wreef zich over het voorhoofd en zei
Jawel, Wim is een vrome jongen, hij heeft mij on
langs nog gezegd, dat ons leven in Gods hand is en hij
heeft me gewaarschuwd, dat ik daarbij leven moest
De Wilde had kunnen juichen, toen hij dit hoorde.
Zo, zei hij dat En wanneer is dat geweest
Theo vond het moeilijk een verslag te doen van het
gesprek op die avond in hun slaapkamer. Hij aarzelde,
waarop De Wilde zei
Doet er ook niet toe, ik weet genoeg, 't is goed
met Wim.
En hij dankte God voor deze lichtstraal in de donkerte
van hun smart.
Toen, op een zaterdagmorgen, vond de brievenbesteller
bij het sorteren van de post een brief, waarnaar hij bij
elke postbestelling had uitgezien. Hij vroeg de directeur
verlof deze brief te mogen brengen en hij kreeg grif toe
stemming.
(Wordt vervolgd)