MISgetast!
DOOR WATER EN VUUR
de Romeinse Curie met het hof van
Engeland nog dergelijke onderhandelin
gen gevoerd. De Oxford-beweging in
de XIXde eeuw waren volgens Aubert
van geheel andere aard. Dat ook deze
herenigingspoging mislukte moet vol
gens Aubert geweten worden aan de
anti-paapse gezindheid van het Engelse
volk en mede aan het feit dat het ter
rein psychologisch onvoldoende was
voorbereid.
Met deze psychologische en lang
durige voorbereiding zou, steeds vol
gens Aubert, paus Leo XIII een aan
vang maken. Deze toenadering gold
alleen de Oosterse christenen, want in
1897 sprak deze paus zich in zijn Cani-
sius-encycliek ,,Militantis" nog fel uit
tegen het Protestantisme. De Refor
matie noemde hij nog een rebellie, die
moest leiden tot de verwoesting der
zeden. Toch meent Aubert hier van een
omkeer ten gunste van Orthodoxen en
Protestanten te mogen spreken. Pius XI
zette de verzoeningspoging met de
Oosterse kerken voort, maar toonde
zich tegenover de Protestanten veel
gereserveerder. Kardinaal Mercier, de
primaat van België, die met de vooraan
staande Anglicaan, Lord Halifax, be
sprekingen voerde, kreeg in 1925 het
bevel, deze besprekingen te staken. Pas
onder Pius XII zijn de eerste pogingen
om ook met de Protestanten als zo
danig in contact te treden te merken.
Het is echter de vraag of men hier
niet veel meer aan een diplomatieke
toenadering (b.v. de briefwisseling
Truman—Pius XII) moet denken, dan
aan een kerkelijke toenadering. Dat
onder deze paus afgevaardigden, of
liever waarnemers, naar de wereldraad
worden gezonden, kan misschien ook
liggen aan het feit, dat de Russisch-
Orthodoxe kerk nu om opneming in de
wereldraad heeft verzocht, en Rome
enigszins door deze gang van zaken
met de Oosterse kerken (in casu de
Russische) werd gedesillusioneerd, en
daarom de wereldraad nu wel wat van
naderbij wil bestuderen.
Op de tweede vraag: of Rome be
reid is haar principe ,,dat zij de alleen
zaligmakende kerk is" onder de loep te
nemen, kunnen we kort zijn. Gezien de
valse ideologie, aldus Aubert, waarop
de andere kerken steunen, kan Rome
Dinsdagavond. Vandaag weer op
het bekende, moeilijke adres geweest.
Aan vlotheid ontbrak het niet, als ge
woonlijk en aan kritiek evenmin. Maar
ook vandaag heb ik weer tevergeefs
naar een beetje warmte gezocht, naar
het zachte plekje in het hart. Het is nu
avond. De dag is weer voorbij, maar de
verzuchting moet mij toch van het hart:
is daar in die ziel nu niet één snaar,
die resoneert op de golflengte van het
evangelie
Dat wij in de ambtelijke arbeid tel
kens voor verrassingen, maar ook voor
verdrietige dingen komen te staan,
onmogelijk, als gelijke onder gelijken,
aan een soortgelijke bespreking met
andere kerken deelnemen, zonder de
waarheid, waarvan zij de behoedster is,
tekort te doen. Wanneer wij dus spre
ken van „hereniging der kerken" kun
nen wij hiermede niets anders bedoelen
dan ,,de terugkeer van de afgescheiden
christenen tot de éne ware kerk van
Christus, waarvan zij zich eertijds
jammerlijk genoeg verwijderden".
Nog duidelijker spreekt Prof. Dr. C.
Boyer, professor aan de Gregoriaanse
universiteit te Rome. „Wanneer het
oecumenisme niet wezenlijk zijn grond
beginselen wijzigt," aldus Boyer, „en
het de kerk van Rome niet als de Kerk
wil beschouwen, wanneer het vooral
meent haar te kunnen overhalen ook
maar één punt te verloochenen van wat
in de concilies van Trente en van het
Vaticaan bepaald werd, zal de (rooms)
katholieke Kerk zich in alles afzijdig
houden, en zal niets de twee tegenover
elkaar staande blokken kunnen verzoe
nen. De voorwaarden voor de hereni
ging kunnen dan ook in enkele woor
den worden samengevat: om zich te
verenigen moet men het eens zijn over
het geloof; en om het eens te zijn over
het geloof, moet men tot het geloof van
de Rooms Katholieke Kerk komen."
Ik wil hier nog, voor hen die denken
dat een gesprek met Rome zo niet nut
tig, dan toch mogelijk is, de woorden
van pater J. van Heugten, uit „Stre
ven", katholiek kultureel tijdschrift,
lste jaargang, Nr. 8, aan toevoegen:
„Hoe troosteloos het ook klinke," aldus
J. van Heugten, „ik geloof niet dat er
ooit een heilzaam gesprek tussen Rome
en een werkelijk reformatorisch ge
oriënteerde kerk mogelijk is of dat ooit
de Una Sancta beiden in zichtbaar ver
band zal omvatten. Alle samenspraak
is tot onvruchtbaarheid gedoemd."
Met opzet heb ik alleen r.k. sprekers
aan het woord gelaten, omdat we van
daaruit zouden leren hoe Rome over
de wereldraad en over iedere samen-
spreking met andere christenen denkt.
Aan ons, reformatorische christenen,
niettegenstaande dit alles, te geloven in
de kracht van Gods Heilige Geest, die
Zijn Kerk zal leiden tot het einde der
tijden.
M. V. J. DE CRAENE.
spreekt welhaast vanzelf. Dat kan wel
niet anders. Christus heeft zijn kerk
hier tot openbaring gebracht en het is
zijn kerk. Daar doen wij ook niets van
af. Wij willen die kerk zien als de ver
gadering van Gods volk, de gemeente
des levenden Gods. Maar die gemeente
is nog niet volkomen in heiligheid, zij
draagt nog het reiskleed. En daarbij
komt nog, dat zij hier ook midden in
de wereld staat. Is het dan te verwon
deren, dat ook binnen de kerkmuren
zich kerk en wereld nog wel samen
mengen En dat we ons wel eens met
bezorgdheid afvragen zijn we wel al
len pelgrims naar een beter vaderland
of reist er ook „vreemd volk" mee, die
straks zullen worden afgewezen
Ik heb haar jaren gekend en in al
die jaren heel dikwijls ontmoet, wat je
natuurlijk van alle leden van je kerk
niet kunt zeggen. Maar de omstandig
heden leidden daartoe, hoewel ik haar
zelf nooit ziek gezien heb.
Ze kwam ook trouw ter kerk, zö
trouw, dat ik mij niet kan herinneren,
of zij wel ooit zonder besliste noodzaak
een dienst zal hebben verzuimd. Dat zal
wel niet. Want de kerk lag haar hoog,
althans de kerkgang.
Nee, haar plaats was zeker niet on
bezet en als er zo om haar heen enige
onbezette plaatsen waren, dan kon zij
zich daarover hartgrondig ergeren. Met
opzet zeg ik het zo, omdat ik in al die
jaren die indruk van haar gekregen
heb. Inderdaad van ergernis, niet van
droefheid.
Wat kon zij de staf breken over de
thuisblijvers. Of er misschien ook recht
vaardige oorzaak was, was haar nau
welijks een punt van overweging. Als
er kerk is, dan hoor je daar te komen
en daarmee uit. De dominee preekt niet
voor stoelen en banken.
Je zou zo zeggen dat is een mee
levende zuster. Wat een verkwikking,
om haar op je bezoeken telkens te mo
gen ontmoeten. Dat is je een riem on
der het hart, want er zijn ook heus wel
anderen, die zich slapper aanstellen en
het heel wat gemakkelijker nemen.
En toch was het gesprek met haar
een steeds weerkerende moeilijkheid,
juist omdat ik bij haar, die anderer
traagheid met scherpe woorden hekel
de, de droefheid miste.
Want aan vlotheid ontbrak het haar
niet, zolang zij maar praten kon over
toenemende kerkverzuim en andere
symptomen van wereldgelijkvormigheid.
Maar als ik het gesprek trachtte te lei
den in de richting van de blijdschap
van een leven in de dienst van God,
van de rijkdom van het geloof, van de
blijde rust, zich geborgen te weten bij
Jezus, onze Zaligmaker, wat het zeggen
wil, zich zijn eigendom te weten met
lichaam en ziel, dan sloot zich die an
ders zo rappe mond en ik kreeg geen
wederwoord.
Natuurlijk kunnen hier ook andere
factoren werken. Er kan een natuur
lijke schuchterheid zijn, om over eigen
geloofservaring te spreken, het kan zijn,
dat we de stem van eigen hart achter
de vele woorden verbergen, maar dan
mogen we voor het minst toch nog wel
belangstelling verwachten voor het
evangelie.
Natuurlijk mogen wij niet oordelen,
dat staat niet aan ons, maar in een der
gelijk geval is er toch wel eens bezorgd
heid. Dan vragen we ons bezorgd af
hoe kan dat nu Naar het uiterlijk zo
meelevend en enthousiast, zelfs strijd
vaardig, terwijl er toch in dat zieleleven
geen snaar blijkt te zijn, die trilt en
reageert op de golflengte van het evan
gelie.
Natuurlijk is kerkgang noodzakelijk,
maar we zullen er de zaligheid niet mee
kopen.
Het is ontroerend, maar het is waar,
dat er niet alleen van uit deze wereld,
maar dat er ook van de hemelpoort een
weg loopt, die ten verderve voert. Dat
er zullen zijn, die denken in te gaan,
maar die niet zullen worden toegelaten.
Die zich mogelijk zullen beroepen op
hun trouwe kerkgang en dat zij zich
toch zo hebben uitgesloofd, maar die
te horen krijgen „Ik ken U niet".
Komt het er dan zo niet op aan? Legt
trouw of ontrouw dan helemaal geen
gewicht meer in de schaal Doet het
er dan niet toe, of we geregeld of on
geregeld te kerk komen Geven we zo
niet een goedkeurend knikje aan de
ontrouwe kerkganger
Volstrekt niet. We weten te goed,
dat God ons roept tot zijn huis en in
de dienst van God past geen noncha
lance en slordigheid.
Maar als wij er dan zijn en er is
naast ons een plekje leeg, dat mogelijk
bezet had kunnen zijn, dan moet ons
dit niet met ergernis vervullen, maar
met droefheid.
Want al ware hetdat ik nooit
één kerkdienst had verzuimd en ik had
de liefde niet, ik ware schallend koper
of een schetterende cimbaal.
K.-B. v. d. L.
'k Las dezer dagen een tweetal be
richten die me toch wel even verbaas
den. Het ene was een stukje in het
„Gereformeerd Weekblad" van de
hand van de bekende Rotterdamse pre
dikant Dr. Hommes het andere van
Flex iemand mij onbekend, die gere
geld aardige stukjes schrijft in een
christelijk dagblad.
Deze Flex dan, om met de laatste
ongenoemde N.N. maar te beginnen,
schreef over „gewetensgelden" zoals
er jaarlijks grote bedragen bij de „Be
lastingen" inkomen. Zoals gewoonlijk
is ook dit een aardig stukje in hetwelk
Flex tot zijn genoegen vaststelt dat er.
zoals hij het uitdrukt „toch nog fiscaal
geweten" bestaat.
Aan het slot van zijn artikel krijgt
„een vrouwtje in Zeeland" een pluim
pje. Flex kreeg namelijk in een telefo
nisch onderhoud met het departement
van Financiën een mededeling die hij
aldus weergeeft: „Onlangs stuurde een
vrouwtje in Zeeland nog een brief aan
de Minister van Financiën met de me
dedeling dat ze vond dat hij het zo
goed deed en dat ze zijn zorgen enigs
zins wilde verlichten. Er was een tien
tje bij ingesloten". Ontroerd legde ik
de telefoonhoorn neer, schrijft Flex
dan. Nu ik moet zeggen dat zo iets
inderdaad een mens goed doet. Dat te
horen doet deugd, en zou kerkelijk ook
navolging kunnen vinden in de collec-
tezak, b.v. ook een tientje met bijschrift
dat de preek van j.l. zondag zo steen
goed was vandaar dit extraatje. Dit
dan tegenóver de critiek, openlijk of
verborgen geuit dat die van toen toch
zo bar slecht was, en zonder tientje.
Ik vond dit ontzettend aardig van
Flex, maar er stond ook iets in zijn
artikel te lezen dat ik helemaal niet
aardig vondeen beetje ondeugend
zelfs. En dat wel over de dominé on
der het opschriftPreek Een gewe-
UIT HET DAGBOEK
VAN EEN PREDIKANT
Feuilleton
door
J. BRANDENBURG
Een verhaal uit de bezettingstijd
LX
Ze reciteerde toen
Ik snak naar een stad vol van rood, wit en blauw
Met een zwier van Oranje er boven
Ik snak naar 't Wilhelmus, met zijn houw en zijn trouw,
Waar een Hollander in kan geloven.
Ik snak naar een echte Hollandse krant,
Die zijn mening ronduit kan schrijven.
Ik snak weer naar daden in Hollandse trant,
Ik, die Hollander ben en wil blijven
Ik snak naar de dag, dat het valse geluid
Van de valse profeet zal verstommen
Dat het satansgeweld zal worden gestuit,
En geen rug er zich meer voor zal krommen.
Ik snak naar het uur, dat de stad Rotterdam,
De „cultuurdaad" zal worden gewroken,
Die het duivelsgebroed tegen haar ondernam,
En haar puinhopen nu nog doet roken
In snak naar de dag, dat de laatste „germaan",
Zonder „Sieg!" en zonder „heil!" naar zijn Heimat zal gaan!
Ik snak naar die dag, dat hij kome, heel gauw,
Want ik snak naar een land, vol van rood, wit en blauw
Het applaus was algemeen.
En de gemeente-secretaris klapte niet alleen in de han
den, maar roffelde ook met de voeten, terwijl zijn brillen
glazen heftig op en neer wiebelden.
Maar opeens verstomde het lawaai, want Theo was
opgestaan.
Het verwonderde de familie De Wilde, dat Theo ook
iets te zeggen had. De jongen zat het liefst verscholen in
een hoekje. Na de gebeurtenissen in Rotterdam was hij
feitelijk nooit weer helemaal de oude geworden.
Ik vraag aandacht voor Theo, riep Wim.
Theo stond op de plaats van Gerda. Zijn bleek, smal
gelaat was een masker. Zijn ogen gloeiden fascinerend,
zijn vuisten hield hij dicht geknepen.
Gij weet allen, begon hij, dat de Duitsers reclame
platen hebben opgehangen, waarin gewaarschuwd wordt
tegen de Engelse bomaanvallen boven ons land. Ze wor
den „vliegers, die geen genade kennen" genoemd. Ik wil
iets reciteren over de „vliegers, die genade kennen".
Er kwamen vliegers aangevlogen,
Haast als lammetjes zo zacht
Die hebben, vol van mededogen,
'n Bezoek aan Rotterdam gebracht
Zij lieten daar hun bommen vallen,
Door liefd' en tederheid bezield
De vliegers, die genade kennen,
Die hebben Rotterdam vernield.
Even was het stil.
Allen wisten wat de jongen in Rotterdam bij dat bom
bardement verloren had. Hij begon opnieuw
Daar werd een ziekenhuis getroffen,
Waarop een Rode Kruisvlag stond.
Daar was het, dat men alle eisen
Van recht en van beschaving schond.
Daar stonden duizendtallen huizen
In weinig tijds in vuur en vlam
Die vliegers, die genade kennen,
Die bombardeerden Rotterdam
Hij hield weer op en verslikte iets. Zijn ogen stonden
onnatuurlijk fel en zijn gelaatskleur was, zo mogelijk nog
bleker. Hij kuchte even en vervolgde
Daar werden vrouwen, grijsaards, kinderen,
Door het genadige geweld,
Door 't ijdel vluchten door de vuurzee,
Door vallend steengruis neergeveld
Het was hem moeilijk voort te gaan. Hij zag zijn vader
en moeder, verminkt en verstard liggen tussen de lange
rij van lijken achter het Rotterdamse ziekenhuis. Er hikte
iets in zijn keel, toch vervolgde hij
Daar vluchtten angstig, opgejaagden,
Door vurige straten voort
De vliegej-s, die genade kennen,
Die hebben duizenden vermoord.
Hij bleef nog even staan.
Ditmaal werd er niet geapplaudiseerd. Er lag eer iets
als een ban over het gezelschap. Theo beefde en het zweet
parelde aan zijn voorhoofd. Toen hij weer ging zitten was
het de secretaris, die de beklemmende stilte verbrak.
Hij wilde natuurlijk vooral beide gedichten in afschrift
hebben en toen wilden de meesten van het gezelschap
het ook graag hebben. Theo beloofde het en Gerda be
loofde het ook.
Het gesprek was weer op gang. Er werd nog even ge
discussieerd over de kansen van een tweede front. De
gemeente-secretaris wilde het heel graag spoedig zien
vormen, maar de dokter merkte op, dat men er met een
tweede front ook nóg niet was. Stel je maar eens voor,
dat het hier gebeurde.
Dominé Versendaal vermaande toen, dat men toch
vooral niet uitsluitend op mensen moest zien. Er zit méér
achter dan menselijke hartstochten. Het is een strijd van
beginselen. Dit is geen oorlog, dit is een revolutie, die
het gehele leven aantast en wanneer wij onze haatge
voelens niet onder bedwang van Gods Woord brengen,
zullen we er als christenen zeker nooit uit komen.
Toen kwam mevrouw De Wilde los met haar probleem
van deze dag Hoe moet je feitelijk tegenover een Duitse
soldaat staan als hij christen is
Als broeder, natuurlijk, zei Versendaal.
(Wordt vervolgd)