Van de wijde, ruige Heide
DOOR WATER EN VUUR
blik „zouden er heus wel meer komen?
Of, heb ik mij misschien in de datum
vergist
Ons was verteld, dat van het C.S.
lijn 2 ons brengen zou, waar we wezen
moesten. In de tramwagen was onmid
dellijk mijn lichte ongerustheid wegge
nomen. Ik zag het al aan de gezichten:
deze mannen hebben hetzelfde doel.
Een tikje onwennigheid in een Amster
damse tramwagen, nog eens nadrukke
lijk vragen, of dit nu wel lijn 2 was
en of ze zo zouden kunnen komen bij
de bestemde plaats één, die de mee
gebrachte boterhammen had verpakt
in een flink stuk grauw papier, omwon
den met een stoer touw, een ander, die
ze had verstopt in het redicuultje van
moeder de vrouw.
Maar het hart sloeg één slag. Van
de eindhalte moesten we nog een paar
minuten lopen en wat in Amsterdam
toch wel heel erg ongewoon is, daar
spreekt mij iemand aan en vraagt heel
rustig naar de plaats van mijn her
komst. „Waar komt U vandaan Ik
verheel het niet, dat ik uit Zeeland
kom, waarop prompt het antwoord
„zo, ik uit Friesland". En zo gingen we
beiden tezamen.
Machtig gezicht altijd, die honderden
samengekomen uit alle oorden van het
vaderland. De Gereformeerde Mannen
bond mag dan niet de meest indruk
wekkende zijn onder zijn broederen, hij
mag er toch wezen. Onder de stoere
leiding van zijn vergrijsde voorzitter
bleef hij nog kerngezond. Dat bleek al
aanstonds op de huishoudelijke verga
dering. Eerlijk gezegd is dat toch niet
het meest interessante deel van zo'n
toogdag, maar de belangstelling was
prima, in opkomst en aandacht beide.
Onder luide bijval van de vergade
ring heeft de grijze voorzitter er nog
een jaartje bijgetekend. Nu, we schik
ken ons graag onder zijn leiding, want
hij heeft er slag van. Men heeft wel
eens gezegd „die Mannenbond, alle
maal grijze hoofden en kale knikkers"
(voorzitter), daar is geen plaats voor
jonge kerels, maar als dan bij wat ge
vorderde leeftijd het hart nog zo jong
blijft als bij het praesidium, dan zou
den die jonge kerels er heus nog niet
bij verkommeren. Trouwens, de inge
stelde enquête naar de leeftijd van de
leden viel nog niet eens tegen. Geble
ken is, dat 28 van de leden jonger
is dan veertig jaar en 22)^2 is boven
de zestig. Inderdaad ligt het accent wat
bij de ouderen, maar een klein duwtje
slechts en de hele Bond zwaait zo om
naar de jonge mankracht. Toe, even
overal plaatselijk de handen uit de
mouw „Laten de jongeren zelf even
de koppen bij elkaar steken en met el
kaar afspreken vooruit, we gaan naar
de Mannenvereniging", dan is de om
mezwaai in een ogenblik voltooid. Dan
konden het volgend jaar op het 40-ja-
rig jubileum de vergelijkende cijfers
wel eens heel anders uitvallen en als
dan de voorzitter ook in dit werk wel
licht met emeritaat gaat, dan zal het
hem een vreugde zijn, als hij de hamer
kan leggen in jonge handen, gerust be
neden de veertig. Natuurlijk onder be
ding, dat deze dan hetzelfde élan en
dezelfde stuwende kracht inbrengt,
want zoals er jonge zouden zijn, zo
zijn er ook oude jongeren.
Maar we hebben goede moed. Die
moed heeft ook Ds. Lammens van
Heemstede ons meegegeven in zijn uit
nemende toespraakverkeert de kerk
in nood In het begin merkte hij op,
dat er vragen zijn, waarop je nooit
rechtstreeks ja of nee kunt zeggen en
dat deze vraag er zo ook één is.
Aan de ene kantja, want de kerk
is strijdende kerk en het lijden van
Christus trekt er nog doorheenaan
de andere kantneen, want in Christus
zijn we meer dan overwinnaars.
Ik was blij, dat hij op dat neen maar
de grootste nadruk legde. Er is ook
waarlijk geen reden om te wanhopen.
Is er werkelijk zóveel veranderd
Eigenlijk moest ik mijn reeds begon
nen artikel over „Rome" afmaken.
Maar mijn hoofd staat er niet naar. nu
het vanavond dodenherdenking is.
Alles komt opnieuw weer in beroe
ring. Meer nog dan de herdenking ron
dom het monument voor de gevallenen
op de dam te Amsterdam, maakt die
op de open Waalsdorpervlakte mij stil.
Wat 'n leed Wat 'n leed Nu nog
na zoveel jaren. O, als God ons eens
niet had bevrijd
En ik zoek nog eens m'n oude preek
op, die ik op 17 mei 1945 heb mogen
houden in „de blauwe zaal" van het
Beursgebouw te Rotterdam, over de
tekst uit Jesaja 26 13 „O Here, onze
God, andere heren dan Gij hebben over
ons geheerst. Doch door U alleen ge
denken wij Uws Naams".
Het zal in de winter van '43 zijn ge
weest, dat ik met ds Roel van Arkel in
De Geest zal niet wijken van zijn kerk
met bloed gekocht. Wij hebben goede
moed, want Christus heeft de wereld
overwonnen.
Maar we moeten aan het werk. Niets
maakt ons zo blij, als werken. We kla
gen over gebrek aan de werking des
Geestes, maar de blijdschap keert weer,
als we maar aan het werk gaan. Hij
spitste dit vooral toe op de liturgiek,
het diakonaat en de missie.
Onze kerkdiensten zijn nog altijd
een-mans-diensten. Het wordt hoog
tijd, dat niet alleen de dominee naar de
kerk gaat met de gedachte, dat hij daar
straks wat te doen heeft, maar die ge
dachte moet alle kerkgangers vervullen.
Het diakonaat heeft handen tekort,
om de schreiende nood te vervullen, als
we maar wat ruimer en internationaal
leren denken en leven.
Jezus' opdracht: „gaat dan henen..."
blijft nog steeds van kracht. Er zijn nog
zoveel miljoenen, die het evangelie niet
kennen. Weten we wel, dat we voor
snoep, roken en drinken 60 X zoveel
uitgeven als voor de zending
Heus, we kunnen nog wel voort. Er
ligt nog» wel een taak. Als we de Here
Jezus oprecht liefhebben, dan zegt Hij
ook nu nog weid mijn lammeren, hoed
mijn schapen.
En nu heb ik nog niet eens iets ver
teld van die beste causerie van Ds.
De Kleer over„de christen en de
ruimtevaart" en ook nog niet over dat
aangrijpend gezang en orgelspel op de
begroetingsavond, maar daar heb ik nu
geen plaats meer voor.
Maar een paar dingen wilde ik toch
even vastleggen in mijn dagboek, in de
hoop, dat het velen, vooral jongeren,
tot opwekking mag zijn en dat ze zeg
gen we doen mee, volgend jaar, de
40e, willen we er bij zijn. Dan gaan
we met man en macht naar Zeist.
K.B.
v. d. L.
Utrecht, bij wie ik voor 'n paar weken
was ondergedoken, besprak, waarover
wij het best konden preken op de dag
van de bevrijding.
Want. dat die zéker kwam. stond
voor ons beiden vast.
Toen vertelde hij mij, dat hij reeds
een prachttekst had gevonden. Het was
de hierboven afgeschrevene andere
heren hebben over ons geheerst.
Van Arkel heeft de bevrijding niet
beleefd en zijn preek niet kunnen hou
den. Zelf ben ik vrijwel dadelijk aan
mijn preek begonnen en die ook lang
vóór de bevrijding voor twee derden
op schrift gesteld. Het slot kreeg ik
maar niet gereed.
Ik reisde er als zwerver door ons
land nog vele maanden mee rond, tot
dat ik 'm eindelijk mocht houden.
Hier is 'n gedeelte van 't begin
Vrij Vrij Is het in feite waar, dat
wij Nederlanders vrij zijn
Werkelijkheid nu eindelijk datgene,
waarnaar wij sedert die smadelijke ca
pitulatiedag van 14 mei 1940 zo heet
verlangden
Wat wij maand na maand en jaar na
jaar zagen wijken naar steeds donker
der verschiet
Waarvan 't gemis ons drukte bij 't
ontwaken en ter ruste leggen
Waarom wij dag bij dag God smeek
ten, tegen alles in bléven hopen een
vrij Nederland
Zijn wij geen knechten, geen slaven
meer Vertrapt, vertreden, uitgebuit,
gebrandschat, duizendmaal in wat ons
't liefste is gekrenkt door den tyran.
die, als ras-verrader ongevraagde be
loften brekend, in één der schoonste
lentenachten ons zonder oorlogsverkla
ring schaamteloos besprong, brutaal
liegend dat hij kwam bevrijden van En
gelsen, die na schier vijf jaren er nog
niet warenkwam beschermen tegen
'n overval, waarop hij zelf van meet af
zon en daarom zijn tegenstander toe
dichtte tegen gevaren, die eerst met
zijn valse dienst aan Nederland ont
stonden
Zijn wij van dit gehuichel nu voor
goed bevrijd
Van dezen gruwelijken rechts- en
gewetensverkrachter, dezen onderst-
bovenwerper van alle woorden en van
alle waarden, die niets, doch dan ook
niets liet op zijn natuurlijke plaats.
Geen woningen en geen gewoonten,
geen arbeiders en geen gezinnen, geen
recht, geen waarheid, niets En die dit
alles dagelijks schond onder 't mom
van kameraadschap van grootmoedig
heid van menselijkheid van zin voor
de historie van Goddelijke opdracht
Aanvankelijk met 'n geraffineerdheid,
waarvan de geschiedenis vermoedelijk
geen tweede voorbeeld kent. In angst
voor eigen ondergang allengs met
steeds onbedekter grofheid, waarin
Duitsland waarlijk über alles zichzelf
overtrof.
Ja, het on-gelofelijke, het on-moge-
lijke is geschied
Van deze ten top gevoerde, gemene
goddeloosheid zijn wij vrij
Die tyranny is verdreven, die ons
ons hert doorwond
Is het dan niet óver-waard, dank
baar en bezonnen, in dit bevrijdingsuur
bij enkele vanzelf opkomende vragen
stil te staan
Hier breek ik af.
Misschien herinnert ge u mijn stukje
over die in opperste nood geboren
preek in Utrecht, toen daar aan de orde
was vergeef ons onze schulden, gelijk
ook wij vergeven onze schuldenaren.
Kort daarop kreeg ik bezoek van de
vroegere leider van het boerenfront,
een invloedrijk N.S.B.-ër dus uit de
Duitse tijd, veroordeeld tot 3J^ jaar
na de bevrijding. Hij had mijn stuk ge
lezen en vond het „verschrikkelijk",
'n Ogenblik meende ik, dat hij het mis
schien verschrikkelijk vond, dat n.b. een
dominee zo'n moeite had gehad om te
vergeven. Maar nee, dat was het niet.
Maar dat ik alles weer opgehaald had
van de Duitsers En ik kreeg een heel
verhaal van hetgeen hij zelf „geleden"
had enz. Het gesprek, dat bijna 2 uur
duurde, zal ik hier niet weergeven.
Slechts ditdat hij, ofschoon hij zelfs
2 zoons aan het front tegen Rusland
had ingezet, hij nog steeds overtuigd
nationaal-socialist bleek te zijn. Over
20 jaar zouden de n.s. ideeën Europa
hebben veroverdOver Duitsers en
Jodenvervolging praatte hij heen. Ik
was verblind en mijn artikel bleef „ver
schrikkelijk" Met de wens, dat zijn
ogen nog eens open zouden gaan, nam
ik afscheid.
Mijn lieve Vrouw had hem niet wil
len ontmoeten ik zelf achtte dit ook
beter en was voor inkopen naar
Arnhem gegaan. Maar, terwijl zij de
N.S.B.-ër ontliep, vloog zij er op haar
terugreis erger inbij een Duitse
medereizigster. Meer opgewonden dan
ik, kwam zij thuis Stel je voor, daar
zegt me zo'n Duitse vrouw, terwijl wij
Arnhem uitrijden 'n hele verbetering
voor Arnhem, al die nieuwe huizen.
Zo, vindt U dat Ja, er zijn toch
heel wat krotten ook in Rotterdam op
geruimdEn moeten we daar u
Duitsers soms nog dankbaar voor zijn
ook Ook voor al die doden en voor
de uitroeiing van zoveel Joden
Maar hebt u Nederlanders dan niet
hetzelfde in Indonesië gedaan
Neen, besloot mijn Vrouw, als wij net
Feuilleton
door
J. BRANDENBURG
Een verhaal uit de bezettingstijd
XXXII
Op een zaterdagmiddag bij het uitbetalen van het week
loon verscheen Sanders op het erf bij de deur met een
driehoekspeldje op. Hij bleef er wel een beetje mee ach
teraf staan, maar de meesterknecht, wien niet veel ont
ging, had het al direct gezien en hij zorgde wel, dat de
aandacht der anderen er op gevestigd werd.
Wat betekent dat ding vroeg De Wilde.
Ik ben lid geworden van de N.S.B. baas, zei San
ders, ik ben een voorstander van de nieuwe orde
De Wilde scheen hem niet goed te horen. Hij deed een
stap vooruit en vroeg Van wat ben jij lid geworden
Van de N.S.B. baas.
De man knipperde met de ogen. Hij deed een stap
achteruit, als verwachtte hij een klap in zijn gezicht.
Maar De Wilde beheerste zich.
Zo man, ben jij voor de nieuwe orde. Maar dan zul
je toch moeten zien, dat je kameraads in die nieuwe orde
je verder te eten geven.
Hoe bedoelt u dat, baas vroeg Sanders.
Wel, je zult er wel niet op rekenen, dat ik knechts,
die lid van de N.S.B. zijn aan het werk houd
U zal wel motte, zei de kerel brutaal.
Motte, zeg je
Ja, u weet ommers ook wel, dat het verboje is om
vast werkvolk te ontslaan, dan krieg je ommers met de
pelitie te doen
De Wilde herinnerde het zich. Hij was niet vrij meer
te doen en te laten, wat hij wilde in zijn eigen bedrijf.
We zullen wel eens zien, zei hij. Hij keerde de man
zijn weekloon uit en draaide hem de rug toe.
Een ogenblik bleef Sanders beduusd staan. Toen slen
terde hij het erf af. In elk geval konden ze hem niet meer
maken. De N.S.B.-ers waren de baas geworden. En ze
hadden hem in Goes verzekerd, dat hij rustig zijn gang
kon gaan. Wanneer iemand hem een strootje in de weg
legde, omdat hij lid van de N.S.B. geworden was, zou
het zo iemand aan het verstand worden gebracht, dat de
rollen sedert 10 mei waren omgekeerd. Dat de N.S.B.-ers
van Zeeland niet meer in het slot te Ellewoutsdijk zaten
opgesloten, maar nu vrij en beschermd rondliepen en tot
taak hadden gekregen Zeeland te nazificeren.
Sanders bezocht getrouw de instructievergaderingen,
waarin men hem de beginselen van de nieuwe orde aan
het verstand bracht. Deze beginselen stonden hem wel
aan. Hij beschouwde zich al zo'n beetje half en half als
toekomstige eigenaar van ,,My Home".
HOOFDSTUK VII.
Dat is het leste vlees dat ik jie als slaeger breng,
mevrouw, zei Hammelburger. Hij legde het pakje vlees op
de witte schaal, die ze hem toereikte en smeet het deksel
van zijn fietsmand met een wanhoopsgebaar dicht.
Wat bedoel je Ga je ons verlaten vroeg mevrouw
De Wilde.
Nee, schudde hij en kneep zijn handen om het stuur.
Wat dan Wat is er gebeurd
Ik heb een Verwalter in de zaek gekrege.
Een wat zegt u
Verwalter, mevrouw.
Haar gezicht was een groot vraagteken.
Dat is een uitvinding van de nieuwe orde, mevrouw.
Ik mot knecht worden in mien eigen zaek, mien zaek, die
ik fivers heb opgebouwd van de grond af op. Daer komt
noe zo'n stik N.S.B.-er in. Die gaet daer baes speule en
ik word knecht in mien eigen bedrief, en dat allenig, om
dat ik een Jood ben. Bin Joden minder dan are minse,
mevrouw Bin d'r, toen Rotterdam gebombardeerd was,
uut de gevangenis an de Noordsingel allenig maer Joden
gekomme, toen de deure open gezet wasse Ik vraeg jie,
mevrouw
Met zijn Joden-bespraaktheid begon hij zijn hart te
luchten. Hij vertelde van de man, die in zijn zaak als
baas gezet was. Deze kerel had in Middelburg tweemaal
een zaak kapot gemaakt, was failliet geslagen, had zelfs
een keer wegens oplichting in de gevangenis gezeten en
werd nu „Verwalter" in de mooie zaak van Hammelbur
ger.
Nieuwe orde, mevrouw, nieuwe ordebesloot de
man zijn relaas.
-- Maar ik bedank er voor om van die kerel vlees te
betrekken, zei mevrouw De Wilde.
Hij trok gelaten zijn schouders op.
Wat baet dat allegaer, mevrouw Wanneer de zaek
kepot gaet, bin ik er ook an. Ik mot me beste wel bluve
doeë, want de ondergang van de zaek is de ondergang
van mien en mien gezin. As teminste die ondergang toch
al niet vast staet, want as de Engelsen lang wegbluve,
mevrouw, dan zal er van ons Joden niet veul overbluve.
Het is vastbeslote bie Hitier, dat alle Joden d'r an motte.
Jie weet nog wel wat ik gezeid heb van Haman
Niet zo somber, Hammelburg. Er zal nu ook wel
weer een Mordechai komen.
Dat zal wel, mevrouw ,maer de Engelse bin niet
zo gauw as Mordechai. Ze haeste d'r eige niet.
Hij tikte aan zijn pet en sprong op de fiets.
Zijn bewolkt troosteloos gelaat bleef haar de gehele
dag bij.
Diezelfde avond wachtte de bewoners van „My Home"
nog een andere „verrassing".
Er werd, toen het avond was, gebeld.
Dina opende enstond voor een Duits soldaat, die
beleefd salueerde en in tamelijk goed Hollands vroeg, of
hij hier terecht was bij de familie De Wilde.
Ze knikte gereserveerd.
Wilt u zeggen, dat hier een oude bekende is, Franz
Bach
Frans Bach vroeg ze verwonderd.
De naam was haar niet vreemd. Hij was meermalen in
huis door vader en moeder genoemd. Maar in welk ver
band, ook weer Ze liep de huiskamer in en vertelde het.
(Wordt vervolgd)