KNIPSELS met kanttekeningen
De Chronisch-zieke en het langdurige ziekbed
DOOR WATER EN VUUR
HOE Dr. VAN DER LINDE HET ZIET
Dr. van der Linde heeft na zijn over
gang uit de Ned. Hervormde- naar de
Rooms Katholieke Kerk niet lang op
zijn eerste pennevruchten vanuit zijn
nieuwe omgeving laten wachten. Onder
het opschrift„Waar gaat het Refor
matorisch Christendom naar toe ver
scheen een artikel van zijn hand, waar
in hij zijn visie geeft op de ontwikkeling
van het hedendaagse protestantisme, en
het belangrijkste wat hij dan waarneemt
is dat de roep om catholiciteit in deze
kring niet meer kan worden gesust. Er
is, zo meent hij, een honger naar catho
liciteit en
„Dit openbaart zich niet alleen in de
kleine katholiserende groepen. Ook de
missionair verontruste en alles omwoe
lende theologie zoekt de vernieuwing.
Als eerste programmapunt klinkt de
vraag naar de ene Evangelische Kerk in
Nederland, waarbij veel dat van ouds
als van wezenlijke waarde werd geacht
(ambt, sacrament e.a.) in geldingskracht
wordt gereduceerd of gerelativeerd.
Men zoekt in city en villawijk de oecu
menisch georiënteerde huisgemeente,
waarin intercommunie wordt geëist, niet
als einddoel van, maar als middel tot de
Oecumene. Men denke aan de kleine
paleisrevolutie, die de jongeren in Lau
sanne 1960 in dat opzicht hebben ont
ketend. En heeft men, van Anglicanen
en Lutheranen even afgezien, niet gelijk?
Wat staat er bij alle vrijkerkelijke of
congregationeel georiënteerde gemeen
schappen eigenlijk in de weg, bij een
avondmaals-opvatting, die door al deze
groepen wordt gehuldigd
Dr. van der Linde erkent vervolgens
dat de werkelijke „katholiserende"
groepen slechts klein zijn, maar wijst er
op dat sommigen in die kringen „onbe
vangen open staan voor de erkenning
dat de Katholieke Kerk de enige is voor
de Oecumene", terwijl anderen de blik
voorhands meer richten naar de Angli
canen of het Oosten. Hoewel de rich
ting waarin de Oecumene zich beweegt
nog geenszins vast staat meent dr.
v. d. Linde tot de volgende conclusie
te moeten komen
„Al met al moet men zeggen dat in het
Protestantisme de crisis van het deno-
minationalisme akuut gaat worden. Nie
mand wil ontrouw zijn aan het eigene,
aan „het geloof der Vaderen". Maar
evenmin gelooft men dat in de Reforma
tie het patroon der volheid is gegeven.
Men houdt zich daarom voor wijdere
belering en ruimere geloofsgemeenschap
open. Betekent dit op zichzelf al niet
heel veel
De roep om de catholiciteit kan niet
meer worden gesust. De diverse kerken
zullen er nog wat mee te stellen krijgen.
Als ze tenminste al deze bewegingen
en personen weten vast te houden en
organisch weten te gebruiken, door ze
te laten delen in de mede-verantwoorde
lijkheid voor het beleid van hun kerk".
Na vervolgens enkele regels gewijd
te hebben aan een zekere „Reformato
rische eigenheid" die er ook nog is, gaat
dr. van der Linde schrijven over de
taak voor de Roomse Kerk
„Zo doet veel o.a. in de Herv. Kerk,
evenals in de Wereldraad, ons vragen:
Quo Vadis Waar gaat ge heen Als
de Katholieke Kerk dit gebeuren met
echte belangstelling volgt komt ook dit
voort uit een nieuw waarachtig gevoel
van verbondenheid en waardering. Al
lereerst vanuit het besef dat we veel-
zins voor dezelfde problemen staan in
Evangelisme en in wereldwijde missio
naire opdracht. Voorts doortrekt ook
de Katholieke Kerk een nieuwe beleving
van het Kerkmysterie, al is hier enkel
sprake van „herbronning" en niet van
„herontdekking". Verder groeit in den
brede het besef dat echt-evangelische
waarden in de gescheiden gemeenschap
pen zijn ontwikkeld, vanuit de vestigia
Ecclesiae, vanuit de elementen van het
Kerk-zijn, die zij als erfgoed meenamen.
Men zal deze „oecumenische pelgrima
ge" daarom willen begeleiden in mede
leven en besef van medeverantwoorde
lijkheid. Deze pelgrimage behoeft im
mers niet noodzakelijk op teleurstelling
en daarmee op moeheid uit te lopen.
Zij kan toch ook eindigen zoals bij
Chesterton, die als een nieuwe Colum
bus zijn ontdekkingstocht naar het
Christelijk geloof begon, ende
Katholieke Kerk vond Visser 't Hooft
heeft gezegd dat als er een ecclesiolo-
gie bestond die voor alle deelnemende
kerken acceptabel was, het oecumenisch
vraagsfuk was opgelost en de Wereld
raad zijn taak kon beëindigen. Men kan,
met een ondertoon van leed, niet anders
dan simpelweg de vraag stellen en als
die ene uitweg er nu is Zovelen in alle
eeuwen vonden haar In het heden zou
den we willen dat velen haar „corpora
tief" vonden. Mocht „corporate reuni
on", het weer-inlijven van hele geloofs
gemeenschappen wellicht illusoir wezen,
waarom zou dan de reincorporatie van
groepen ondenkbaar zijn, die het eigen
waardevolle in spiritualiteit moeten me
debrengen en bewaren
Tenslotte eindigt hij met een citaat
van C. Schweitzer, Vr. v. Beth.:
„Het Vaderhuis zal een huis moeten
worden, waar de Calvinist, de Luther
aan, de Oosters-orthodoxe christen, de
jonge Afrikaanse Kerken en nog vele
anderen zich werkelijk thuis kunnen
voelen. Zover is het nog lang niet. Bid
den wij de maand (januari 1961) dat de
Katholieke Kerk eens het Huis zal zijn
waar de hereende christenheid God kan
loven en danken om de door Hem ge
schonken eenheid".
De week waaraan dit artikel vooraf
gaat is de z.g. gebedsweek voor de een
heid der kerken. Oorspronkelijk eerst
alleen in de r.k. kerk gehouden als een
week van gebed voor terugkeer van de
afgedwaalden, is deze week ook in de
oecumene doorgedrongen en samen
komsten worden belegd, zelfs kerkdien
sten, alles onder het „dat zij allen één
zijn". Soms gaat men zo ver om geza-
melijk met rooms katholieken om deze
eenheid te bidden. Laten we bij dit al
les toch goed voor ogen houden, dat
Rome slechts één gebed kent„dat de
Katholieke Kerk eens het huis zal zijn
waar de hereende christenheid God kan
loven en danken om de door Hem ge
schonken eenheid". En laten wij ons
eens afvragen of dr. van der Linde on-
vervolg op pag. 3)
GEESTELIJKE VOLKSGEZONDHEID
Wanneer men als medicus regelmatig geconfronteerd wordt met het bestaan
van de chronisch zieke mens, dan doorhuivert je telkens weer het voor ons
onbegrijpelijke lijden, dat hiermede gepaard gaat.
De chronische zieke, meestal lijdend aan een ziekte, die niet regelrecht en op
korte termijn tot de dood pleegt te voeren, maar die wel dikwijls een meerdere
of mindere invaliditeit met zich medebrengt. Een invaliditeit, die vaak weer
een langdurig ziekbed noodzakelijk maakt, een ziekbed, dat misschien wel nim
mer meer verlaten kan worden en straks, somtijds na vele, vele jaren, tot
sterfbed worden zal.
Voor hem of haar geen uitzicht op volledig herstel, op herwinning van de
oude levenskracht, op terugkeer in de oude werkkring, op de mogelijkheid,
straks door eigen arbeid weer in eigen onderhoud te kunnen voorzien.
Voor altijd en meestal in toenemende mate afhankelijk van hulpwerktuigen
en hulpkrachten. Nooit meer werkelijk helemaal zelfstandig of in staat om
eigen beslissingen ook zelf uit te voeren.
j( Afhankelijk en hulpbehoevend, dag in dag uit.
J Ook voor hen telt elke dag de volle 24 uur en wanneer hier dan nog uren van
moeite en pijn, van benauwdheid en bekommernis bij zijn, worden vele dagen
nog eens zo lang.
Wanneer wij, als gezonde mensen, staande naast zo'n chronisch lijden pro
beren dit lijden te begrijpen en in te voelen, dan komen wij alras tot de ont
dekking, dat dit voor ons een onmogelijkheid is.
Ongetwijfeld, tot op zekere hoogte gelukt het ons wel, kunnen wij mede-leven
en mede begrijpen, maar dan, op een bepaald punt gekomen, beginnen wij
hopeloos tekort te schieten. Blijkt het, dat de chronisch zieke in zijn volle
lijden, buiten ons begripsvermogen valt.
Wat ons mensen betreft, uiteindelijk ligt elke chronische zieke eenzaam en in
zijn diepste bekommernis, alleen op zijn ziekbed.
Ik geloof, dat elke chronische zieke dit ook als zodanig ervaart en het is naar
ik meen deze uiteindelijke eenzaamheid, welke het zwaarst drukt op de levens
gang der chronische zieken.
Zwaarder dan alle andere, min of meer bijkomende zorgen en noden.
Welk een zegen, als men dan geloven mag en geloven kan, dat onze Hemelse
Vader deze eenzaamheid doorbreken kan en wil.
Dat Hij het allemaal wèl begrijpt, geheel en volledig.
Dat Hij een antwoord weet en ook geeft op alle vragen, die daar op dat
ziekbed naar boven wellen.
En er zijn zoveel vragen.
Al die vragen van elke dag, zoals ieder mens die heeft, maar die op het ziekbed
zoveel zwaarder gaan wegen en voor de zieke zoveel moeilijker zijn te omgaan.
De telkens weer naar boven komende vragen van waarom en waartoe dit
lijden. Waarom moet ik nu juist dit lot ondergaan
Wat kunnen deze vragen beklemmend en benauwend zijn en soms welhaast
schreeuwend een antwoord eisen.
Hoeveel slapeloze nachten zou deze veelheid van vragen op zijn geweten heb
ben
Alleen God weet het juiste antwoord en geeft dat ook.
Niet maar vagelijk, zoals wij mensen zo gaarne vaag spreken van „God heeft
toch het beste voor met Zijn kinderen of „God zal er wel zijn wijze bedoelin
gen mee hebben", maar heel concreet en reëel, op iedere vraag een helder en
klaar, persoonlijk antwoord. Zó dat Zijn Vrede in het hart van de worstelende
daalt. Want zonder worsteling, zonder smeken en klagen in het gebed, gaat
het niet.
In de Psalmen vinden wij vele voorbeelden van zulk een worsteling met God
opgetekend. Wat kon David met God worstelen in het gebed. Maar even
duidelijk lezen wij in diezelfde psalmen de uitkomst van zulke worstelingen,
zó, dat zij één grote juichtoon laten horen.
Ik denk aan de geweldigste worsteling in het gebed van alle tijden en van
alle eeuwen Jezus in Gethsémané.
En diezelfde Jezus luistert dan naar onze worsteling in het gebed.
Is er een beter Hoorder en Verstaander denkbaar
Tijdens die worsteling in Gethsémané keert Jezus een paar keer terug naar zijn
discipelen, zijn vrienden. Daar heeft Hij behoefte aan. Hoeveel te meer hebben
wij, mensen, naast ons gebed behoefte aan vrienden.
De chronische zieke nog veel meer dan zijn gezonde naaste.
Op zijn langdurig ziekbed heeft hij behoefte aan vrienden, broeders en zusters,
die met hem medeleven, met hem meebidden en meewaken. Dat moet hem ge
toond worden. Daar ligt voor ons, gezonde mensen, een taak. Een taak die wij
niet over kunnen laten aan de dominee of de wijkouderling.
Elke chronische zieke en elk langdurig ziekbed is een appèl van God op Zijn
Gemeente en op ieder onzer. God stelt elke chronische zieke met zijn lang
durig ziekbed als een toetsteen op in het midden der gemeente.
Kan de chronisch zieke zó zijn ziekbed aanvaarden en kan zijn gezonde naaste
dit ziekbed zó zien
Verstaan zij beiden de hierin verscholen opdracht
Dan wordt hun dienen een gediend worden en hun geven een ontvangen.
Verstaan wij het Dr. P. C. KRAAN.
Vragen omtrent deze rubriek te zenden aan Ds. A. Elshout, Beatrixlaan 17,
Koudekerke.
Feuilleton
door
J. BRANDENBURG
Een verhaal uit de bezettingstijd
XVI
Wim schaamde zich een beetje.
Bijna de gehele middag en avond had de familie in de
voortuin doorgebracht steeds uitkijkend of Henk niet on
der de troepen meekwam.
Maar Henk was er niet bij geweest.
De bleke, ontzette, ongeschoren gezichten, de moeie
ogen, die naar rust zochten, de trieste verhalen, het bracht
de stemming op het dorp tot het diepste laagtepunt.
Heel de tweede Pinksterdag ging het maar door al
maar terugtrekkende troepen.
Ze kwamen om eten en drinken vragen en deden de
zonderlingste verhalen. Het waren jongens uit de Peel.
Heel de dag zat het huis vol soldaten.
Een sergeant vertelde aan De .Wilde dat heel de Peel
al door de Duitsers bezet was.
Hoe komen ze er zo gauw door? vroeg De Wilde
verbaasd.
De man trok mistroostig de schouders op. Allemaal
verraad, mijnheer, zei hij, allemaal verraad. Ze hadden
de mijnenvelden op kaarten bij zich, ze wisten precies,
waar de mijnen lagen en ze liepen er netjes om heen, alsof
ze die dingen er zelf hadden neergelegd. Hoe konden ze
dat zo precies weten als het hun niet verraden was En
de troepen kregen steeds maar bevelen van de officieren,
dat ze moesten terugtrekken. De meesten van ons hebben
geen Duitser gezien. Tussen Den Bosch en Breda hebben
we de Fransen ontmoet en die vertelden dat Breda ver
dedigd zou worden. De burgerij had last gekregen van
de bevelhebber om de stad te verlaten. Ze vluchten nu
in de richting van België.
Heb je niets van de troepen, die in Mill gelegen
hebben gehoord vroeg De Wilde.
De man schudde het hoofd. Alleen wist hij te vertellen,
dat Mill al spoedig in handen van de vijand was gevallen.
Ze hadden daar nog een gepantserde trein van de Moffen
in de lucht laten vliegen. Er was wel goed gevochten,
maar slechts kort. Wat gaf het ook allemaal vroeg de
man, die zenuwachtig aan zijn ongeschoren kin zat te
plukken, wat gaf het allemaal De Duitsers gaven- niets
om hun verliezen, ze joegen golven verse troepen in de
gaten en voor elke neergeschoten Duitser stonden vijf
andere in de plaats. En dan, ze hebben een ontzettende
luchtmacht, die het bommen laat regenen op onze stellin
gen. Ze vliegen laag over je hoofd heen en laten hun
machinegeweren ratelen, dat je er soms gek van wordt.
En je had geen enkele tegenweer tegen die helse dingen.
Wat doe je met een gewoon geweer tegen die monsters
Heb je geen Engelse vliegtuigen gezien vroeg De
Wilde.
Engelse, mijnheer geen enkele
De man was verbitterd en schold op de Engelsen, die
de zaak in de steek lieten. De Fransen waren tenminste
er gauw bij. Dat waren kerels. Moet je zien hoe kalm
ze het front tegemoet gingen en als ze een afweer stelling
moesten afvuren, staken ze doodleuk een sigaret er bij
aan, terwijl de, over hun hoofden razende, vliegtuigen
elke minuut een kogelregen door hun groene jassen kon
den jagen. Die lui hebben geen zenuwen, mijnheer, ver
telde de sergeant.
Hij bedankte voor de boterhammen en de glazen melk.
Hij maakte plaats voor andere soldaten, die ook hun
verhalen hadden. En allemaal hadden ze het over een
„verrade boel" en over het wegblijven van de Engelse
vliegtuigen.
Maar onder de grote stroom was géén Henk
De Wilde stond, toen het avond werd, aan de weg,
buiten het hek. Hij kauwde zijn sigaar fijn en zijn gezicht
was onafgebroken naar het Oosten gekeerd.
Moeder De Wilde stond in de erker en keek de zelfde
richting uit.
Wim en Theo hadden geen rust. Ze waren een eind de
weg op gefietst naar de nieuwe verkeersbrug over het
kanaal. Ze waren weer teruggekomen en daarop dezelfde
weg opnieuw ingegaan.
Het werd laat. De stroom van militairen had al opge
houden. Die nog onderweg waren hadden onderdak in
andere dorpjes en boerenwoningen gekregen.
De Wilde stond, toen het helemaal donker was, zó
donker dat je op een paar meter afstand elkaar niet zien
kon, nog op de weg en nu zijn oog niet meer zien kon,
luisterde zijn oor naar elk gerucht, dat uit het Oosten
komen kon.
Maar het bleef stil.
Een enkele maal zoemde hoog door de nachtelijke lucht
een vliegtuig, soms kon je een verre lichtflits tegen de
horizon zien opflikkeren. Plots kwam een zware slag van
de torenklok, gevolgd door elk andere, langzaam zich van
de klokkenwand losmakend, en wegdreunend in de zwar
te nacht.
Hij keerde zich moeizaam om en ging het grintpad op
naar de voordeur.
Zijn vrouw stond op de arduinen stoep voor het por->
tiek.
Hij komt niet, hé? zei ze fluisterend.
Hij kan morgen komen
Ja, morgen
Hij zal natuurlijk ergens onderdak gevraagd hebben.
In de nacht ga je vanzelf niet over de weg lopen. Vooral
nu met die Fransen niet. Ze schieten maar raak, als ze
denken dat er onraad is.
Ja, vanzelf.
We moesten nu maar gaan slapen.
Ja, maarals hij toch eens kwam
Ja, als hij komt, dan hpren we het toch wel. Maar
je moet er niet op rekenenvannacht, voegde De
Wilde er aarzelend aan toe.
Ze legden zich te bed, maar ze sliepen geen van beiden.
Ze hielden zich stil en wilden voor elkaar niet weten, dat
ze wakker lagen, dat hun zenuwen tot het uiterste ge-
gespannen bleven om elk licht gerucht, dat van de weg
kon komen, op te vangen en te identificeren. Waarom
kwam hun jongen eigenlijk niet Gisterenmorgen waren
ze toch al begonnen te lopen Het waren toch allemaal
troepen uit Brabant Waarom was hij er niet bij
(Wordt vervolgd)