DOOR WATER EN VUUR een tiental personen samengekomen. Wie dat waren, ochu begrijpt het wel. Alleen Noels en Geelhoed waren afwezig. De marktdag was er de oorzaak van. Want al gingen de zaken van beiden achteruit het kon de bewoners van het Walcherse platteland niet verwe ten worden. Onder de bezoekers van de Middelburgse markt waren veel bui tenlieden, die eveneens tegenover de gang van zaken in de Hervormde Kerk een afwijzende houding begonnen in te nemen. Zij gingen het huis ,,De Mo- rinne" en de sleperij van Geelhoed niet voorbij. Als oudste in jaren werd Goossen verzocht, de vergadering met gebed te openen. Maar de bescheiden man ,,zag op naar baas Willem" (de meester- loodgieter Brombacher) en die wees het stille verzoek niet af. Hij was ook bereid, de bijeenkomst te leiden. Na het zingen van het eerste vers van psalm 123 en het daar op gevolgde gebed bepaalde Brombacher zijn hoor ders bij het feit, dat zij zich ,,in ge- moede verpligt en genoodzaakt von den", om zich van ,,het alles tolererend kerkbestuur" af te scheiden. De predi kant van Biggekerke, ds. H. J. Bud ding, werd door de spreker als bemoe digend en hoopgevend voorbeeld ge steld. Want ook Budding zou zich wel dra ,,los" maken dat leed gelukkig geen twijfel meer en zich voegen bij ,,de ware gereformeerden". Hiermede had Brombacher zijn taak volbracht. Eenstemmig besloot men op Buddings afscheiding te wachten, om zich dan door „dien wettigen en veror- derden leeraar overeenkomstig de Dordtsche leerregels tot eene gemeente te laten formeeren". Als ouderlingen werden voorlopig Goossen en Minderhout gekozen en als scriba de gastheer Van Assendelft. Was Goossen te bescheiden geweest, om te bidden - nü kon hij blijkbaar niet langer zwijgen en uit de volheid zijns harten sloot hij het samenzijn ,,met eene doelmatige en treffende dankzeg- ginge". In de loop van de maand werd al het mogelijke gedaan, om de afscheiding binnen en buiten de stad te bevorderen. Bij Van Assendelft waren lijsten ter tekening neergelegd, en kon men te vens afscheidingsformulieren verkrij gen. Alléén op de donderdagen vond ik vermeld. Dit met het oog op de men sen van buiten. Zou de goede kolenhandelaar zijn deur echter op andere werkdagen voor bezwaarden gesloten hebben gehou den Natuurlijk niet. Want de kort daarop gevolgde bijeenkomst werd reeds door 46 personen bezocht een aantal, dat heel spoedig met tientallen steeg. De weg, die de jonge gemeente te gaan had, zou spoedig blijken moeilijk te zijn. Openlijk door velen geminacht, benadeeld waar het maar enigszins kon och, het was voor de moedige belij ders nog wel te dragen. Maar in de onderste lagen van Mid delburgs bevolking vond men dit nog niet erg genoeg. Er kon en er moest nog méér gebeuren. Bovendien men was arm aan vermaak en ontspanning, en hier lag de kans op iets ongekends, op een flinke rel voor het grijpen. Op de singel buiten de Langeviele- poort lag de z.g. Chinese tuin, een uit spanning of „speelhof" uit vroegere da gen. Het huis was een tamelijk ruim gebouw, waarin een zekere Meulblok een handel in hout had gedreven, en met de bijbehorende grond het eigen dom van jhr. Versluijs van St. Jan ten Heere. Hij was een vijand van geloofs dwang en had het huis bereidwillig aan de kleine gemeente afgestaan, om 's zondags haar „oefeningen" te hou den. Het eerste samenzijn de tweede zondag in september verliep naar wens. Maar dezelfde week kwam de kerkeraad ter ore, dat ongunstig be kend staande individuen het voornemen hadden, om de volgende godsdienst oefening gewelddadig te verstoren. De „oefening" werd dus afgelast en de broeders en zusters ontvingen zo spoedig mogelijk bericht. Maar een misverstand moet de oorzaak zijn ge weest Noels, Geelhoed en Moor- hoff, benevens nog enige anderen, had den geen waarschuwing ontvangen en zij waren dan ook op de gewone tijd bij de Chinese tuin aanwezig. De op komst was natuurlijk gering. Er slen terden heel wat lieden op de singel, maar niets wees op wat nog ging ge beuren. Noels was, als voorlezer, nauwelijks begonnen, toen een woeste, tierende hoop zich voor de ingang posteerde en door razen en schelden de dienst zo danig bemoeilijkte, dat men de gods dienstoefening moest staken. Buiten gekomen, werden het tumult en de dreigementen natuurlijk nog erger. Ter nauwernood ontkwam men aan hand tastelijkheden. 's Middags keerde de bende terug, maar geen enkele broeder of zuster was verschenen. Het mensonterende spel begon weldra opnieuw, maar nu was het optreden aanmerkelijk driester. Men sloeg de deur in en drong naar binnen men vernielde de ramen en het geschilderde behang. De banken en de stoelen vlogen door de kapotte ramen naar buiten. Het rapalje verschoonde vrouw Meulblok evenmin en de arme weduwe werd deerlijk mishandeld. De Middelburgse politie telde in die dagen, behalve de commissaris, slechts een vijftal agenten en niemand van hen was ter plaatse aanwezig. De Chinese tuin lag op het grondgebied van Kou- dekerke, zodat van enig optreden toch geen sprake had kunnen zijn. Maar de burgemeeester van Koude- kerke was wél present. Samen met de veldwachter door velen nog de „sampetter" genoemd zag hij het vandalisme lijdelijk aan. Hij kon of wilde zijn gezag niet laten gelden GEESTELIJKE VOLKSGEZONDHEID Nogmaals Ziek zijjn Éhssis Naar aanleiding van mijn artikeltje over het onderwerp Ziek zijn thuis (zie Zeeuwse Kerkbode d.d. 21-10-'60) kwam er een schrijven van een onzer lezers binnen, waaraan ik gaarne wat ruimte in deze rubriek wil inruimen. Het zal wel niet de bedoeling van de schrijver geweest zijn om zijn hele brief hier in extenso op te nemen en hij zal het mij daarom hopelijk niet euvel duiden, wanneer ik hem slechts hier en daar citeer. Hoewel schrijver erkent, dat ik slechts een enkele facet van het ziek zijn thuis heb willen belichten zegt hij„Toch lijkt het mij, dat de schrijver (Dr. K.) de dingen wel wat eenzijdig stelt. Is het in het algemeen juist, dat de ziekte vaak gekenmerkt wordt door een geest van verzet en de zieke prikkelbaar, lastig en humeurig zou zijn Vooral door dit generaliserend te stellen, meen ik, dat wij zeker geen juist beeld krijgen in de geestesgesteldheid van vele zieken. Daarmee ontken ik niet dat het in vele gevallen zo is, dat een geest van opstand aan wezig is. Hoe menigmaal is echter de reactie juist andersom, diepe moedeloos heid in plaats van verzet. Het is mij al zo vaak opgevallen, dat mensen, die altijd gezond mochten zijn en dan ziek worden, denken dat nu heel het leven stuk ligt en als een moedeloze het hoofd neerleggen met de funeste gedachte, dat nu alles verloren is. Ik spreek hier nog steeds van de eerste reactie, omdat ik meen uit het artikel gelezen te hebben, dat Dr. K. daar ook op doelt. Hij stelt het zo als zou dit verzet zich richten tegen de ziekte en ik kan dat begrijpen, maar hebben dat verzet en die moedeloosheid niet veel diepere oor zaak Zij zijn beide uitingen van een kind, dat de Hand van zijn Hemelse Vader kwijt is. En ik zou niet weten wat funester is, een mens in opstand of een mens in moedeloosheid". Dat de geest van verzet, geboren uit de angst, alleen maar een eerste reactie zou zijn, heeft de schrijver echt verkeerd begrepen. De geest van verzet is wel van den beginne af aanwezig, maar blijft gedurende de gehele ziekte bestaan, als deze niet door het geloof, d.w.z. door veel bidden en worstelen, wordt overwonnen. Dat de eerste reactie op het ziek-zijn dikwijls de moedeloosheid is, meen ik te moeten ontkennen. De moedeloosheid is een latere, secundaire reactie. Wanneer de schrijver dan verder zegt„Ook in het aanwijzen van de oor zaak van dit verzet is er naar mijn mening een zich eenzijdig richten op een puntde angst dat de ziekte zal voeren tot de dood. Al is het zeker juist, dat bij het optreden van ziekte de mens sterker geconcentreerd wordt op de vraag, hoe hij staat tegenover het einde van zijn leven, er zijn toch zeker ook vele vragen met betrekking tot het leven van elke dag bij iemand, die uitgeschakeld wordt. Hoe moet het met mijn gezin, vraagt de Moeder, die weet weken, mis schien maanden zelf aan de kant te moeten staan. Wat wordt er van mijn bedrijf, vraagt de man in de kracht van zijn leven, als hem gezegd wordt, reken maar op blijvende invaliditeit. Deze vragen laten zich niet op de achtergrond dringen, ook niet in onze tijd met zijn ruime sociale voorzieningen en ik geloof, dat ook deze dingen een grote rol spelen in onze geestesgesteldheid bij het aanvaarden van onze ziekte. Wij moeten ook met deze vragen zien klaar te komen en een kind van God zal daar ook mee klaar komen," dan meen ik ook hier te moeten vastellen, dat wij hier over secundaire zaken spreken. Zeker, zij kunnen erg belangrijk zijn, vooral wanneer een ziekbed lang gaat duren en blijvende invaliditeit gaat dreigen, maar zij blijven vragen van het tweede plan. Op het eerste plan blijft staan de uit de ziekte voortvloeiende levensbedrei ging. Deze levensbedreiging dient eerst aanvaard te worden, willen de andere vragen beantwoord kunnen worden. Het allereerste blijfthet leven uit Gods Hand, juist als misschien de dood er mede gemoeid is. Tot slot meent de schrijver „dat we zieken, die zich kind van onze Hemelse Vader weten, geen recht laten wedervaren, als we vanuit een bepaald (d.w.z. het door Dr. K. gestelde) gezichtspunt deze dingen benaderen". Dit is zeer zeker mijn bedoeling niet geweest en ligt er m.i. ook niet in opgesloten. Ik heb het gevoel, dat schrijver en ik toch wel erg dicht bij elkaar staan, maar dat onze accenten verschillend zijn. Bovendien, uit heel zijn schrijven meen ik te kunnen opmaken, dat hij vooral spreekt uit de ervaring van (of met) een langdurig zieke, terwijl ikzelf meer geschreven heb in de geest van de kortere ziekte thuis. Vanzelfsprekend komen bij de chronische zieken, de invaliden enz. enz. nog geheel andere zaken te voorschijn. Mag ik daarover in een ander artikel eens mijn meninq qeven Dr. P. C. KRAAN. Vragen omtrent deze rubriek te zenden aan Ds. A. Elshout, Beatrixlaan 17, Koudekerke. mogelijk omdat de ordeverstoorders geen inwoners van zijn gemeente wa ren. „De Magt der Duisternisse was los gelaten." Een ander huis werd gezocht en ge vonden -op de Kinderdijk, thans nr. 40 naar ik meen. Noels, die al spoedig zijn winkel had moeten sluiten, vond er als bewaarder met zijn vrouw een nieuwe gelegenheid om te wonen. He laas voor niet lang, want de man stierf reeds in 1841. En de gemeente groeide, om met Vondel te spreken „in tal en last", maar die last werd door broederlijke liefde overwonnen. Feuilleton door J. BRANDENBURG Een verhaal uit de bezettingstijd XIV En de radio brengt al maar alarmerende berichten. Sommige vliegvelden zijn in Duitse handen en er wordt hard gevochten om ze terug te krijgen. Het is de Duitsers te doen om strategische, maar niet minder ook om poli tieke punten te bezetten. Ze hebben het zelfs op Den Haag als stad gemunt. Alles precies als in Noorwegen en ook dit moet al maanden van te voren zijn klaar gemaakt. Onze arme Koningin, zegt moeder. En dan maar hier zitten nietsdoen, gromt Wim. Theo ziet bleek. Hij is stiller dan ooit. Een paar keer die avond zegt hij was ik nu maar bij vader en moe der Over Henk wordt weinig gesproken, maar des te meer wordt er aan hem gedacht. Men durft voor elkander zijn gedachten niet onthullen. Maar in de ogen, waarmee men elkaar zo nu en dan aanziet, brandt het verdriet en de angst. En wanneer moeder of de meisjes soms wegsluipen naar de keuken, is het alleen om even in de eenzaamheid te zijn en daar nieuwe kracht tot zelfbeheersing te vinden. Het wordt tijd om te rusten. Vader neemt de Bijbel en leest een psalm. Dan verzoekt hij allen neer te knielen voor hun stoel en hij bidt voor het arme land en het volk en het Vorstenhuis en voor zijn jongen, die in doodsge vaar kan zijn. Het is moeilijk je te blijven beheersen en je stem enige vastheid te geven. Als een snik komen de woorden je soms uit de keel. Maar dat gemeenschappelijk gebed geeft toch enige rust en nieuwe kracht om verder te gaan. Er is toch een God in de hemel, die voor Zijn kinderen zorgt Komt het er juist in de bangste smarten niet op aan, in de Here gerust te zijn en Hem een Helper te weten Er ligt groot verdriet in de ogen van allen wanneer men elkander een goede rust wenst, maar er is toch geen wanhoop. Dat heeft het gebed gedaan, het gebed, zoals er op die bloedrode vrijdag, 10 mei 1940, in duizenden en tiendui zenden woningen in Nederland gebeden is, een wapen dat niet tevergeefs gehanteerd zal zijn Maar er wordt die nacht weinig geslapen. De Wilde sluipt om drie uur naar de huiskamer om zijn radio aan te zetten. Hij vindt echter Wim en Theo reeds aan het toestel. Hebben jullie wat gehoord vraagt hij. - Niets, zegt Wim. Ze gaan weer naar bed en in de vroege morgen zijn ze weer bij het toestel. Ze horen de „vertrouwde stem" vertellen, dat de eerste oorlogsdag een streep door de rekening van de vijand ge haald heeft. Hij is niet in het bezit van Den Haag ge komen, doch op sterke tegenstand gestuit. Onze jongens vechten dapper en verschillende vliegvelden, die de vijand reeds veroverd had, zijn weer in onze handen terug. Wim wrijft zich in de handen en maakt een sprong van een meter hoog. De berichten worden sensationeel. Meer dan honderd Duitse vliegtuigen waren er reeds op de eerste oorlogsdag door ons afweergeschut neergehaald. Ook over de Duitse wandaden worden mededelingen gedaan. Een Duits offi cier, wiens afdeling een Nederlands vliegveld bezet hield, dreigde alle gevangen genomen Nederlandse soldaten te zullen neerschieten, wanneer het vliegveld onder artillerie vuur genomen werd. Onder het ontbijt blijft de radio aanstaan. Steeds meer wandaden van de vijand worden doorgegeven. Hij maakt gebruik van Nederlandse uniformen, aan de Limburgse grens worden gevangen genomen Nederlandse soldaten voor de Duitse troepen uitgedreven, zodat onze jongens niet op de vijand konden schieten zonder hun eigen ka meraden te raken Moeder grijpt naar het hart en kijkt naar vader. Doe het toestel dicht, Wim gebiedt deze. Het is een ogenblik stil in de kamer. Het eten blijft onaangeroerd staan. Moeder gaat naar haar kamer en de meisjes ruimen zwijgend en met ver starde gezichten de tafel af. De Wilde is door een razen de onrust bezeten. Het lot van zijn jongen is hem geen ogenblik uit de gedachte. Hij overweegt de onzinnigste invallen. Hij wil de auto nemen en proberen door Brabant heen te komen. Maar terstond verwerpt hij het idee weer. Er is natuurlijk geen sprake van, dat het zou lukken. Wie zal zeggen, welk een chaos het daar is En waar moest hij zijn jongen zoeken Je kunt rondlopen op je erf, je kunt de radioberichten beluisteren, die de onrust verhevigen, je kunt het dorp in lopen en de gekste praatjes en geruchten horen verkon digen, wat helpt het allemaal Je ziet Duitse verkennings vliegtuigen als zwarte stipjes hoog in de lucht en dan hoor je de sirene weer loeien, die je waarschuwt naar huis te gaan of in een schuilkelder te kruipen. Verder kun je als burger niets doen. Het lot van je land ligt op 't ogen blik op de punt van het oorlogszwaard en het zwaard, dat het sterkst en het scherpst gewed is, zal het lot be zegelen. Je weet, dat heel je land een hel is vandaag dat er overal bloed vloeitdat er overal gebeden en ge vloekt wordter overal stervenden zijn, badend in hun bloed, in alle ziekenhuizen de gewonden worden binnen gedragen dat daar Duitsers en Hollanders, naast elkaar komen te liggen dat hun graven straks naast elkaar zul len zijn, dat ze beiden met „militaire eer" zijn ter aarde besteld, en een helm op hun graf krijgen dat ze in de dood weer kameraden zullen zijn jonge levens, die in één beslissend tijdsgewricht elkander voor het éérst ont moet hebben, te voren nóóit van elkanders bestaan heb ben afgeweten, maar in die ene korte crisis elkander met blikken vol vlammende haat hebben aangezien en de dood hebben ingejaagd. Dat is de krankzinnigheid van de oorlog, die je vroeger alleen maar ver af wist, héél ver buiten de eigen grenzen, maar die nu in helse felheid woedt op eigen bodem, over de zo bekende Brabantse hei, over de vredige groene wei den, in onze stille, verdroomde provinciestadjes en ron dom de welvarende dorpen (Wordt vervolgd)

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1961 | | pagina 2