Van de wijde,
ruige Heide
een betoog niet 20 gemakkelijk meer
volgen in de eeuw der triomfen van
film en televisie. Ze willen het gespro
kene als het ware voor zich zien.
Brengt dit niet met zich mee dat het
taalgebruik van de bijbel voor de pre
diking als afgedaan beschouwd moet
worden
Wat doet men dan nog met woorden
als genade, zonde, gerechtigheid en al
die vele andere
Toch moet men hier niet overdrijven.
Van Teylingen spreekt zelfs van een
wonderlijke misvatting".
Moet de jeugd dan niet léren de taal
van de bijbel te verstaan
Zijn de woorden van de H. Schrift
voor de moderne mens wérkelijk een
verhindering Is het niet zo, dat we
op elk gebied van het leven, zowel in
ons werk als in onze ontspanning, ons
steeds de woorden eigen moeten maken
die daar gangbaar zijn.
Elke wetenschap, iedere kunstbeoefe
ning, elk handwerk brengt de eis dat
men zich met tal van woorden ver
trouwd moet maken, die een ander niet
of nauwlijks kent.
Trouwens, hoe zou men de bood
schap van het Evangelie kunnen bren
gen als men de woorden die in het
Evangelie als het ware de sleutels tot
het verstaan van die boodschap zijn, zou
moeten vermijden
Elke generatie van jongeren zal zich
eenvoudig de taalschat van de bijbel
eigen moeten maken, evengoed als men
zijn vakjargon aanleren moet, wil men
op kantoor of werkplaats aan de arbeid
kunnen deelnemen.
Laat ook de prediking maar eigen
„gemeenplaatsen" hebben, in dié zin,
dat de bijbelse woorden het gemeen
schappelijk bezit der gelovigen zijn.
Men kan en moet voor jongeren en ter-
wille van de gasten in de kerk zulke
bijbelse woorden wél toelichten, maar
men kan ze niet vermijden, tenzij men
de bijbel zelf tot een gesloten boek wil
maken, dat.niemand meer lezen en be
grijpen kan.
Juist om de bijbel als Woord Gods
toegankelijk te houden, zal men de taal
van de bijbel in de prediking vóórrang
moeten geven.
Overigens moet onze kanseltaai kan
seltaai zijn in de goede zin van het
woord. Geen „stadhuistaal", maar kèrk-
taal, op behoorlijk niveau.
Geen ruwe en vulgaire uitdrukkin
gen. We staan niet op de markt als
standwerkers, om mensen te strikken
met onze gladde gezegden en rake ty
peringen. Maar we staan in de kérk,
om het heilige Woord van God te be
dienen. Dat vergt een gekuiste taal,
beschaafd en modern.
„Het is een dwaasheid te menen dat
de jonge mens de gangbare taaiverru
wing op de kansel begeert."
Integendeel. Men zou zich gegeneerd
gevoelen en de gedachte hebben dat
men „genomen" werd en met neerbui
gendheid werd behandeld. Men wil in
de kerk niet als „nozem" worden aan
gesproken.
In ons taalgebruik op de kansel moet
uitkomen, dat wij met de hoogste en
heiligste dingen van het leven bezig zijn
als wij Góds eigen Woord ter verkon
diging in de mond nemen.
In verband hiermee staat de kwestie
in hoever men tegemoet mag komen aan
de vraag naar de illustratie in de pre
diking.
Beeldend vermogen is zeker een eer
ste vereiste, wil men op levendige v/ijze
in het openbaar kunnen spreken. Daar
komt bij dat inderdaad in onze tijd het
visuele een grote rol speelt, vooral ook
in verband met de door tal van factoren
vertraagde volwassenheid. Het oor
schijnt minder gescherpt te zijn dan het
óóg.
Men moet echter niet met bijbelse
gronden willen aantonen, dat de illus
tratieve methode de alléén-juiste zou
zijn.
Het is merkwaardig, dat de aposte
len bijna steeds een betogende spreek-
en schrijftrant hebben, zónder veel „il
lustratie".
Wil men wijzen op de gelijkenissen
van de Here Jezus, dan moet men daar
mee zéér voorzichtig zijn.
Allereerst hebben deze gelijkenissen
tevens het karakter van „verberging",
opdat men ziende niet zou zien en ho
rende niet zou horen. Voor de discipel-
kring worden ze nadien verklaard. Ze
bedoelen vragen en verwondering te
wekken over het mysterie van het ko
ninkrijk der hemelen. Zou hier een
voorgeschreven methode van prediking
zijn, dan hebben de apostelen de Mees
ter in dit opzicht wel héél slecht nage
volgd.
In elk geval staat het zó, dat „gelij
kenissen" die wij zelf zouden ontwer
pen geen enkele openbaringsbetekenis
kunnen hebben. Er is geen enkele ga
rantie, dat daarin iets gezegd wordt van
het mysterie van het koninkrijk Gods.
Men kan niet zeggen„Het ko
ninkrijk der hemelen is gelijk aan
dat vrouwtje, dat ik deze week in de
bus ontmoetteDat is ónzin.
De mogelijk is groot dat wij met der
gelijke zelfgemaakte „gelijkenissen" het
Woord van God van zijn plaats drin
gen, in plaats van het te diénen en aan
de gemeente te be-dienen.
Trouwens, de voorkeur voor het vi
suele kan ook een modeverschijnsel zijn,
dat na verloop van tijd als volkomen
ouderwets zal worden bestempeld. Het
geen natuurlijk niet wil zeggen, dat wij
tegenstanders zouden zijn van een ge-
Eindelijk heb ik het dan toch te pak
ken gekregen.
Niet van de uitgever. Maar geléénd,
via 'n ander, van 'n mij onbekend ge
meentelid. Niet van 'n dominee. Zo min
als ik zelf het met Sinterklaas van mijn
vrouw present heb gekregen, heb ik dit
van collegae gehoord.
Of het dan niet verkocht wordt In
dien elk der 13 schrijvers zeg 150 ko
pers opbrengt, is daarmee 'n eerste druk
reeds verzekerd. Geen wonder dat 'n
tweede druk reeds verscheen. De redac
teur van het verzamelwerk gaf er zelf
'n aanbeveling voor in 'n jeugdblad. En
één der andere schrijvers voor de radio.
En merkwaardig juist toen ik begin
maart de lectuur van het geleende
exemplaar met mijn aantekeningen be
ëindigd had, ontving ik van de uitgever
'n exemplaar „ter bespreking". Dat is
grootmoedig, nadat ik 'n studentikoos
loopje had genomen met zijn sinter
klaasfolder aan domineesvrouwen. Als
geschenk kan het inderdaad dienen.
Het ziet er, in elk opzicht, goed ver
zorgd uit.
De inhoud is mij mee- én tegengeval
len. De artikelen van hen van wie ik
destijds het meeste verwachtte, hebben
mij althans enigszins teleurgesteld. En
uitgerekend het opstel van Thijs Booy,
die eens zo onbezonnen over predikan
ten generaliseerde, heeft mij mee het
best bevredigd. Wat 'n begrip toont hij
dit keer voor de man, die van zijn
„vijfenwtintigste tot zijn emeritaat pre
ken moet maken". Wat de emeriti be
treft vermoedt hij blijkbaar, dat deze óf
niet meer preken, óf slechts 'n greep
doen in de kast met overjarig koren.
Mogelijk dat er zo zijn. Maar ik kan
hem verzekeren, dat er zijn, die ze blij
ven maken „tot het graf in zicht komt".
Wanneer ik ds Veder in Axel bezocht,
was hij meermalen bezig, ook op zijn
ziekbed, om oude preken te herzien. Ik
ken er, die nooit 'n „oude" kunnen hou
den, omdat zij zich elke week opnieuw
voorbereiden en de eigenlijke „preek"
eerst op de kansel geboren wordt.
Geeft dit nieuwste boek nu veel
nieuws
Zeker niet voor de mannen van het
edelste ambacht.
Mogelijk voor jonge „leken".
En wanneer Booy zijn zes „stellin
gen" kort en fris heeft toegelicht, is u
feitelijk reeds gezegd, wat velen van
zijn medeauteurs op hun wijs weer on
derstrepen
1. Elke vervelende preek is een slech
te preek. 2. De would-be moderne
preek is een slechte preek. 3. Elke goe
de preek is een lied en een gesprek
(hieraan zou ik zelf met Paulus willen
toevoegen 'n gebed van Christuswe-
ge). 4. Weg met de polemische preek
(niet met het polemisch element in de
preek). 5. De kerkdienst is meer dan
de preek. 6. Er is geen Goddelijk regle
ment voor de preek.
U ziet zelf gloednieuw zijn deze
„stellingen" niet. En in de nu volgende
hoofdstukken legt de één meer nadruk
op het één, 'n ander op iets anders en
wordt daardoor soms wat eenzijdig.
Grappig te merken, hoe ook zij, die
mét de „leek" Booy de would-be mo
derne preek en bijv. al te veel en te
omstandige „verhaaltjes" in de preek
afkeuren, in hun eigen sermoenen, voor
zover ik ze las of hoorde, nog wel eens
uitglijden over modderige taal en glib
berige voorbeelden. De theorie is zo
veel gemakkelijker dan de kunst der be
perking. Er zijn kettingrokers. Er zijn
ook verhaaltjes-aaneenrijgers en anec-
doten-spuiers, die u het lezen van de
sensationele dingen in de kranten van
vijf werelddelen overbodig maken. Zij
houden u wel op de „hoogte" Hoe-
zónd beeldend taalgebruik. Maar wij
moeten ons niet geroepen achten het
aantal gelijkenissen willekeurig te kun
nen uitbreiden. Dat doen we ook niet
met het aantal sacramenten
Hebben we voorkeur voor gelijkenis
sen er zijn er in de bijbel vele, uit de
éérste hand. Van de Meester Zélf. Dié
mogen we in beeldende taal, als Woord
Gods, aan de gemeente voorstellen.
Wat wij zelf aan surrogaat-gelijke
nissen produceren is in elk geval niet
meer dan mènsenwoord, dat op de kan
sel geen gezag heeft. Waarom zouden
we onze tijd daaraan vermorsen Pre
dik het WóórdOók de gelijkenissen!
Onder dit voorbehoud moge elk naar
eigen gaven beeldende taal gebruiken
zoveel hij maar wil. In diénend taal
gebruik. A. V.
veel beter deed de oude Sjabbe Datema
het dan.
Onder de sterkst afwijkenden onder
huns gelijken behoren voorop ds Bart-
hold van Ginkel te Amsterdam en na
tuurlijk de oud zeeman uit de hofstad,
ds Piet Lugtigheid.
Of ik het met hen geheel eens ben
Zo min als met de boektitel hoe
vindt dat er gepreekt moet worden
Hier valt niets te moeten, dan dat de
preek Woord-, evangelieverkondiging
moet zijn. Maar overigens Mag en
kan wel niet alles. Mag en kan echter
zóveel, naar tekst, gehoor, tijd, plaats,
omstandigheden en de door God ge
zonden man, dat alleen juist is wat
Booy reeds in de aanvang constateerde:
„er is geen Goddelijk reglement voor
de preek". Of, zoals O. Jager het heel
goed uitdrukt „Wij mogen met onze
methode verloofd zijn, maar wij moeten
er niet mee trouwen".
Daarom acht ik stellig niet juist, dat
we het allen zullen gaan proberen, ge
lijk de hervormde Amsterdamse collega
van Ginkel, die beweert„Zo dwingt
de stad ons naar de contrapuntische be
nadering van de Boodschap". „De Bij
belse tegenstemmen voor de stadsmen
sen klinken intoneelstuk, film,
boek en krant." „Tegenstemmen, die
om antwoord vragen." „Het gaat niet
om een illustratie, het gaat om een se
rieuze tegenstem." „Kafka, Sartre, Ca
mus, Niemöller worden dan geïnterpre
teerd (niet gediskwalificeerd als een
wat zielige wegwijzer naar de kerk
deur)." „Het gaat al deze stemmen om
dit éne, dat God de hemel nu eens ein
delijk scheurt om een tastende mens
heid Sjaloom en recht te schenken."
„De oppervlakkige stadsmens heeft een
oor voor deze stemmen en een feeling
voor de vraag die er achter zit. Daarom
wekt de contrapuntische prediking zijn
aandacht en wil hij mee naar het Grond
thema dat zich in het slotakkoord hand
haaft."
Ieder lezer zal dit eerlijk worstelen
van de dorpsdominee uit Katwijk, die
naar groot-Amsterdam werd verplant,
moeten waarderen. Hier is 'n man, die
er over nagedacht heeft, gezocht om de
moderne mens te winnen voor het evan
gelie.
Doch wee wanneer wij het allen zo
gaan doen, moeten gaan doen, straks
ook op de al „cultureler" en dus „op
pervlakkiger" dorpen
Want al keur ik het voor collega van
Ginkel in zijn wijk, voor zijn aan de
bijbel ontzonken „gehoor", niet af
(al betwijfel ik of zijn héle wijk Kafka!
en Satre ook maar enigszins kennen
Bovendien de kinderen in de kerk
En zij die de bijbel nog wél kennen
laat met handhaving van het goed ge
vonden contrapuntische, óók de stads-
dominee althans in ónze eveneens terug
lopende gemeenten, het maar zoeken op
wat eenvoudiger en tegelijk hoger ni
veau.
Voor menig predikant zelf, is Kafka,
Sartre en zéker Barth (slechts door 'n
te tellen aantal ingewijden werkelijk ge
lézen reeds al te zwaar.
In van Ginkel komt eenzijdig en ge
chargeerd 'n methode aan het woord,
die stellig niet overal geldig kan geacht,
m.i. zelfs niet zondag op zondag in van
Ginkels eigen wijk. Ze zijn daar toch,
hoop ik, allengs nog wat op te voeden
En wat die „rafelpreken" over Abra
ham e.c. aangaat, het spijt mij, dat ik
geen uitnodiging van mijn hervormde
collega nog kan aannemen, maar anders
zou ik in alle bescheidenheid wel eens
op zijn kansel of desnoods in het circus
willen preken over Abraham, zónder
Kafka of Sartre of Camus of wie der
mode-figuren ook. Want in het leven
van de aarzelaar, die door God eerst
in tientallen jaren werd omgesmeed tot
de vader aller gelovigen, klinken con
trapuntische stemmen genoeg. Lees
Kierkegaard maar eens over hem.
Waaróm kozen en kiezen de groot
sten ook onder ongelovige schrijvers
juist bijbelse figuren als Abraham, Ja
kob, Jozef, David, Saul, Maria Magda-
lena en onlangs nog Noach, en vinden
nog steeds 'n groot lezerspubliek in alle
landen. Het komt slechts aan op het
hoe
'n Tijd geleden zette ik lukraak de
radio aan en zei tegen mijn Vrouw
hé, Okke Jager
Toen die alledagdienst te Amsterdam
beëindigd was, vertelde de omroeper
tot mijn verbazing u luisterde naar...
ds van Ginkel. Ik had er, bij wijze van
spreken, 'n eed op gedaan, gelet op
stem, voordracht, intonatie en stoet van
voorbeelden het kan niemand anders
dan de dichter uit Almelo zijn. Zo
leerde ik op mijn oude dag weer iets
nieuws dat „originelen" toch weer niet
„origineel" soms zijn. Wie vond de
boekdrukkunst uit
Daarom heb ik respect ook voor het
zeer eigen, onnavolgbare geluid van
Lugtigheid in 's Gravenhage, die ik
voor het eerst hoorde in zijn „beruchte"
Kerstpreek over Jozef en Maria voor
de radio.
Maar weer wéé hem, die het allemaal
zo gaat doen, of trachten te doen. Het
zou ook niet gelukken. En wat wél na
volgbaar, maar niet aanbevelenswaardig
lijkt, is L.'s confidentie „Dan pak ik
zaterdag mijn Bijbeltje en ben gered"!!
Het zal ongetwijfeld wel5 goed be
doeld zijn, zelfs vroom. Theologie is
gevaarlijk. Maar zónder diepgaande
studie mag het zelden. Wij moeten de
Here dienen met heel ons hart, maar
ook met heel ons verstand.
In mijn eerste gemeente heb ik 'n keer
pas 's zondagsmiddags aan mijn cate-
chismuspreek kunnen beginnen, omdat
in die tijd van de spaanse griep ik de
hele week en zelfs die eigen zondag
middag nog, bij de talloze zieken en
stervenden had moeten rondgaan. Er
stierven er soms 5 op één dag en dé
hervormde en de oud-gereformeerde ge
meente waren vacant, zodat men mij
bijna overal vroeg. Wat kón ik toen
anders doen dan wat improviseren en
de mensen vonden het nog „mooi" ook.
Ik heb mij echter beter bevonden bij
de regel om 's zondagsavonds na de
avondboterham, naar mijn studeerkamer
te gaan en daar indien enigszins moge
lijk mijn vervolgstoftekst vast te stellen
en er reeds iets over te lezen, om er dan
verder de ganse week thuis en op mijn
tochten door de gemeente aan te bor
duren. Zó kwam ie er in en de volgende
zondag uit.
Daarom behoef ik ook nooit 'n preek
„van buiten" te leren, zoals collega
Okke Jager, zeker tot veler verbazing,
schijnt te doen. Hij neemt Wim Kan
met zijn bestudeerde „adempauzes en
haperingen en herhalingen" tot 'n „he
laas" voor 'n dominee niet wel bereik
baar voorbeeld.
Gelukkig maar Inderdaad kunnen
we van declamators (de „natuurlijken"
dan) wel iets leren. Maar de oefening
moet m.i. lós van die bepaalde preek
blijven, anders vrees ik, dat we te dicht
bij het toneel en te ver van de spréken-
de Paulus komen, die stellig niet zijn
adempauzes en haperingen en herhalin
gen heeft ingestudeerd. Doch dank zij
zijn studie en oefening taalgevoel en
fijne smaak fris van de lever sprak en
schreef met vele anakolouthen. Alleen
in zijn gedichten, zoals 1 Kor. 13, zal
hij wel een en ander telkens hebben
geschrapt en veranderd, en bijgevijld.
Wim Kan bestond toen nog wel niet.
Maar wel Cicero's ,,De Orator".
En wat 'n onmogelijke eis stelt ds
Barkey Wolf „Geen theologische fa
culteit moest het diploma van kandidaat
uitreiken aan een student die zijn pre
ken leest". Wat zou dat 'n brokken ma
ken Want, wie onvoldoende woord
keus heeft of geen sterke zenuwen, staat
toch maar te tobben, zoals die goeie
dominee van Hoogstraten vroeger in
Zeist bijv., en maakt zijn gehoor onrus
tig met zijn gezoek. Hoe kan 'n oud
man als Wolf zulk 'n dwaze eis stellen!
Er ging meteen meer dan de helft van
de predikanten van de kaart.
Ook acht ik het niet juist om preken
„in punten" perse te verwerpen, zoals
weer 'n ander doet. Niets moet. Het
kan allebei. Wat 'n mooie, actuele preek
van de begaafde ds Shoch over Jakob,
zónder punten. Voor het „gehoor" in
de Flevozaal zou ik ook anders spreken
dan in Putten op de Veluwe of in Oud-
Vosseineer.
Toen ik 'n jog was, preekte van de
zestien hervormde dominees te Rotter
dam, volgens mijn herinnering, er
slechts één „in punten" de confessio-
Hoe vindt u dat er gepreekt
moet worden