nSk Van de wijde, ruige Heide MONDIGHEID. Kleine Vossen Nieuws uit de Kerken Telkens weer treft het mij, dat men zowel binnen onze eigen kerken als daaromheen aanspoort, driftig aan spoort, tot gebruik maken van zijn „mondigheid". Hoe kunnen, zo klaagt men dan, zo veel kerkleden zo lauw, zo onaandoen lijk blijven tegenover allerlei beslissin gen bijvoorbeeld van synoden Ze slik ken maar alles. Hoogstens mopperen ze eens in gezelschap onder elkaar. Maar van protesteren, van zelf mee „hande len" komt niets. Van het „recht" en de „plicht" om mee te spreken, maakt de grote meerderheid vrijwel nooit ge bruik. En het minst onze intellectuelen. Zij geloven het wel. Wanneer ik dit thema aansnijd, ga ik van zelf geen lauwheid, geen onaan doenlijkheid van wie ook goedkeuren. Integendeel. Ieder belijdend lid, zelfs wie nog geen toegang tot het heilig avondmaal vroeg, mag, moet zijn ge loof belijden ook in het meeleven met de dagelijkse gang van Christus' kerk. De vraag is alleen maar hoe En terwijl nu enerzijds 'n zekere mat heid óók onder onze intellectuelen -he laas niet kan worden ontkend en düs moet bestreden, lijkt mij anderzijds die aansporing tot „mondigheid" nu en dan overtrokken, ja, soms misplaatst en ge vaarlijk. Ik dweep al niet met dat woord „mondigheid". Hoort het in Christus' gemeente eigenlijk wel thuis Mondig heet ieder „meerderjarige". De overheid „verklaart" u „mondig" op 'n bij de wet vastgestelde leeftijd. Niet alzo de kerk. Die noemt u pas „mondig lid", wan neer ge binnen haar ruimte zelfstandig, vrijwillig uw mond hebt open gedaan en openlijk beleden, wat uw hart ge looft. Voor mondigen gelden daar alleen de gelovigen, of ze nu zeventig of zeven tien jaar zijn. Hoeveel schoner echter dan die aan het wereldlijk leven ontleende zegs wijze, waarbij alle nadruk valt op die zo vaak zondigende mond, is de kerke lijke van „het ambt aller gelovigen". Schoner èn inhoudrijker. Maar hoe dikwijls werd en wordt in deze tot „term" verlaagde aanduiding vergeten, èn dat het 'n roeping is van 's Heren wege èn dat het niet het „recht" geeft om in alles maar mee zijn mond te roeren, doch 'n kleinmakende plicht om in liefde zijn geloof te open baren, allereerst binnen, maar tevens buiten de kerkruimte. Het heet immers niet het ambt der bekvechters, maar der gelovigen Terecht heeft o.a. Kuyper het accent gelegd op dit door velen telkens weer uit het oog verloren ambt. Toen het, evenals bij Luthers Reformatie en de Cocqs Scheiding, om grote dingen ging in de tijd van de Doleantie, mocht, moest elk belijdend lid der kerk worden opgeroepen, aangespoord om mee te oordelen, mee te handelen. Het ging toen telkens opnieuw om de allesbeheersende vraag wat dunkt u van de Christus In wézen om het geen 'n door weinigen meer gelezen ar tikel (28) van hun „geloofsbelijdenis" uitspreekt„Wij geloven, aangezien deze heilige vergadering is een verza meling dergenen die zalig worden, en dat buiten haar geen zaligheid is, dat niemand, van wat staat of qualiteit hij zij, zich behoort op zichzelf te houden, vervolg „de Dominee en zijn preek" is dat wel uiterst gevaarlijk, èn voor de gemeente èn voor de persoon van de prediker. „Als we in die drang niet ge fnuikt worden, zullen we zeker op de preekstoel de meest onuitstaan bare van alle onuitstaanbare dominees zijn." Weer een opmerking, die wij als predikanten ter harte kunnen nemen Predikanten, die het zo prachtig vin den zich op de preekstoel te laten géi den (heerlijk alléén het woord te heb ben!), weten blijkbaar nog niet in Wiens dienst zij staan. Theologische studie en ook prakti sche oefening kunnen ons uit onze ro mantische dromen halen en ons de nuchterheid en bescheidenheid bijbren gen, die vooral in dit dienstwerk éérste vereisten zijn. Het komt er op aan, „in de hoogste mate Christus' en dus aller dienaar te zijn. We zijn geroepen, niét om ons zelf te behagen op de kansel, noch ook om de mensen te behagen, maar om „al leen maar bedienaars van het goddelijk Woord te zijn." Mij dunkt, dat is geen kleinigheid A. V. om op zijn eigen persoon te staan maar dat zij allen schuldig zijn zich zelf daarbij te voegen en daarmede te ver enigen onderhoudende de enigheid der kerk, zich onderwerpende aan haar on derwijzing en tucht, de hals buigend onder het juk van Jezus Christus, en dienend de opbouwing der broeders, naar de gaven die hun God verleend heeft, als onderlinge lidmaten van een zelfde lichaam. En opdat dit te beter kunne onderhouden worden, zo is het ambt aller gelovigen, volgens het Woord Gods, zich af te scheiden van degenen die niet van de kerk zijn, en zich te voegen tot deze vergadering, het zij op wat plaats dat God ze ge steld heeftook ofschoon het zo ware, dat de Magistraten en plakkaten der Prinsen daar tegen waren, en dat de dood of enige lichamelijke straf daar aan hing. Daarom, alle degenen die zich van haar afscheiden of niet daar bij voegen, die doen tegen de ordonnantie Gods." Resumerend komt de eis onzer bijbel se belijdenis, waarmee wij mondeling en als ambtsdragers zelfs schriftelijk in stemming hebben betuigd, hierop neer: 1ons voegen bij de verzameling der genen die zalig worden(Iets geheel anders dan bij degenen die net den ken als ik 2. de enigheid der kerk onderhouden (het tegenovergestelde van groepsvor ming 3. ons onderwerpen aan haar onder wijzing en tucht en daarin bewijzen dat het ons ernst is met ons buigen onder Christus. 4. als leden van één lichaam onze gaven doen dienen (niet: opdringen!) tot opbouw van onze mede-gelovigen. Waarna dan het „ambt aller gelovi gen" nog nader aldus wordt omschre ven a. zich afscheiden van hen die niet van de kerk zijn (en dus nooit van hen die wél „van de kerk" zijn, doch over sommige dingen anders oordelen dan wij b: zich voegen tot de vergadering der gelovigen, ook al kostte het ons marteling of dood (en dus zéker géén scheurmaker nalopen, ook, ja zelfs in dien wij meenden, dat hij of wij zelf door onze kerkelijke overheden ten on rechte zouden zijn gekastijd!) Vergelijk nu eens met de diepe ernst van déze belijdenis, die z.g. „mondig heid", krachtens welke de één zegt ge roepen te zijn om, ofschoon hij zelf mis schien niet eens behoorlijk proza kan schrijven, mee te oordelen over 'n nieu we psalmberijming. Hij is immers „mon dig" lid „in volle rechte" 'n Ander, die met behulp van Kla- varskribo sedert kort 's zondags zijn jammerhout bewerkt, zich bevoegd acht om ongevraagd muzikale wenken te ge ven aan Piet van Egmond of aan 'n competente muziek-commissie. 'n Derde alle kerken aanschrijft, om dat in 'n interkerkelijke oproep tot ge bed hem één of andere volzin niet be viel of omdat hij er iets in „miste". 'n Vierde, onder oproep tot éénheid, metterdaad aanspoort tot groepsvor ming, tot verdeeldheid 'n kerkje binnen de kerk, wat mogelijk uitloopt op 'n zoveelste scheuring. Heeft zulk betweterig, albedillend gedoe nu iets gemeen met dat „onder houden van de enigheid der kerk ons onderwerpen aan haar onderwijzing en tucht de hals buigen onder het juk van Jezus Christus dienen, tot opbouw der broeders Ach, zegt toch liever, gij onruststo kers, dat ge 't niet eens zijt met uw gepretendeerde belijdenis Dat ge van 'n totaal andere geest zijt dan die der Schriften„weest elkander onderda nig". Onderdanig Kom nou „Zijt niet vele meesters", of, zoals de nieuwe vertaling over zet„laat niet zovelen uwer leraars zijn". In één onzer bla den wekt iemand zelfs de jeugd op om mee critisch te spreken over 'n profes sorenbenoeming Jacobus waarschuwt ieder mens moet snel zijn om te luiste ren, traag om te sprekenen hij heeft daarbij speciaal de kerkruimte op 't oog. Paulus weerstond éénmaal in zijn le ven Petrus in het aangezicht en hij deed het niet met plezier. Er zijn gereformeerde scribenten, die er hun weekwerk van maken. Maar werpt iemand tegen is niet elk gelovige 'n koninklijk priester en profeet En mag hij daarom 'n bemoeial zijn Petrus noemt dit weinig vorstelijk bedrijf in één adem met dat van boos doeners en dieven. 1 Petr. 4:15. Heeft de gelovige opeens ook „van alles verstand" Zonder veelal zelfs voldoende „kennis van zaken" En is zulk mee critiseren en requestre- ren, liefst de dag na de openbare ge loofsbelijdenis, het profetisch „verkon digen van de deugden Desgene, die ons geroepen heeft tot zijn wonderbaar licht" Wonderlijk is is het wel en duisternis bovendien. Ieder waar gelovige kan, mag, moet oordelen of de preek als geheel Jezus Christus brengt, óf, in feite Hem als enig Zaligmaker aantast en verwerpt. Volgt daaruit nu ook dat ieder ge roepen of bekwaam is om elke volzin van 'n hele preek te beoordelen En van zijn al of niet instemmen met 'n onderdeel, het reiken van de hand der gemeenschap afhankelijk moet stellen Dat zijn geen ambtsdragers, maar uit dragers. Hun huis en hart riekt naar muffe, afgedragen dingen. Zij weren niet de wolf uit de schaapskooi van Christus. Zij brengen dit kerkverslin- dend dier er in. „Onderzoeken of de geesten uit God zijn", is grootse ge- loofsarbeid, en heeft niets gemeen met het kleinzielig speurwerk, dat de hobby Als je zo de berg kranten, tijdschrif ten, vlugschriften, bode's, vakbladen, dagbladen, weekbladen, maandbladen bij de mensen op tafel ziet, dan zou je denken die lezers moeten wel modder vet zijn in allerlei kennis. Neem je dan bovendien de gelegenheden om z'n ken nis te verrijken door middel van de ra dio, die zeeën van allerlei wetenswaar digheden dag in dag uit uitstort over 't aardrijk, en buitendien alle mogelijke te volgen cursussen, voorlichtingsavon den, neem daarbij de nimmer-aflatende reeksen van romanliteratuur, dan sta je stom verslagen, dat vele „lezers" niet lijdende zijn aan vetzuchtmaar nog meer sta je perplex, als je bemerkt, dat velen van deze veelvraten nog zo mager zijn als reigers-in-het-voorjaar 't Schijnt wel, alsof velen doen als de eenden, ze duiken onder in 't nat, schudden de druppels van de veren en zijn weer kurkdroog. Ik ken families, die honderden en nog eens honderden christelijke romans ge lezen hebben, die dus doordrengt kon den zijn met kennis van de gevaren, die 't jonge en oude leven bedreigen, van de veelsoortige wijzen, waarop God eigenwillige, wederspanningen terug brengt langs vele teleurstellingen en mislukkingen tot een leven in Zijn dienstfamilies, die door 't voortdu rend, onafgelaten gelezen hebben van de dwaasheid van gierigheid, de dwa lingen op 't gebied van 't huwelijksle ven, de dwaze eigen-wijsheid bij jeug dige betweters, de diepe val bij volhar dende ongehoorzaamheid en onwil God te dienen naar Zijn Woord, families, waarbij men dus billijkerwijze zou mo gen verwachten, dat ze diep doortrok ken zijn van de ernst des levens, van de noodzaak zich te houden bij de rech te 'paden, van de begeerte om 't leven, de levensblijdschap te zoeken bij de Heilandenwaar men precies 't omgekeerde vindt. Blijkbaar is heel die waterval van levenswijsheid-bieden de roman literatuur over hen heenge- spoeld zonder hen ook maar iets te Se- invloeden. Duizenden malen hebben ze gelezen van de tragiek, de mislukking van le vens, waarin God en Zijn Woord ter zijde werd geschoven duizenden malen hebben deze lees-lustigen gelezen van het schone leven van zelfverloochening, van liefde tot God en de naaste enze hebben niet de minste be langstelling voor kerk, vereniging, or ganisatie of 't moet zijn voor de voetbalclub. Het is ten enenmale verbijsterend, hoe zo'n brede stroom van goede lec tuur zo weinig vruchtbaar slib heeft achtergelaten Zou 't dan tóch waar zijn, wat Dr A. Kuyper eenmaal schreef, dat een christen zich heeft bezig te houden met degelijke Schriftstudie en dat een ro man hoogstens toespijs moet zijn Of, wat een ander schreef de mensen leefden veelal dieper, omdat er toen geen kranten en romans waren. Het lezen wordt door de veelheid en veelsoortigheid bij velen een luchtig fladderen boven een bloemenzee, hier een proefje, daar een snufje, zonder zich rustig neer te zetten en met inspan- was van de Farizeeën, met name op 's Heren heilige dag. Hij of zij kan dit is zelfs niet steeds het geval kan over elk on derdeel van 'n preek 'n eigen mening hebben, waart tegenover 'n medekerk ganger zijn „bescheiden" mening mis schien stelt. De één heeft zich gestoten aan precies hetzelfde, waarvan 'n ander verklaart ik heb er veel aan gehad. Doch dit alles raakt het hart van de zaak nietof Gods Zoon is verkondigd als enig Behouder van arme zondaars. Daarover kan, mag, moet ieder kind Gods oordelen, juist als gelovigen en deed dit ook in tijden van internationale of nationale kerkhervorming. Doch ging het nu werkelijk daar over in de dagen van de jongste en misselijkste kerkscheuring En gaat het opnieuw over Hem, over Hem alléén, nu bij al dat voorwaarden stellen voor her-eniging Eerst precies denken als wij, ook in zaken van kerkrecht en andersblij ven wij ons afscheiden, niet „van dege nen die niet van de kerk zijn", maar van degenen die zalig worden en blij ven wij voortgaan met het scheuren van scholen en van verenigingen en van de gezinnen in 's Heren Naam, tot aan 's Heren heilige Tafel. Bennekom. D. J. Couvée. ning van alle krachten de honing te puren. De vos „oppervlakkigheid" heeft ons danig te pakken we weten van heel veel weinig, inplaats van weinig heel veel. En kijk, nu ben ik zelf ook bezig om een krant mede te helpen vullen en mis schien zijn er ook wel lezers, die de bode met bandje en al met een papier actie meegeven. Fiat, als ze dan maar een gedegen boek Kuyper, Bavinck, Berkouwer, ^Ridderbos e.d. onderhan den hebben en niet 't minst bezig zijn met de H. Schrift, die ons alleen wijs kunnen maken tot zaligheid. Uit het oude-Vossenland. P.S. Van meerdere zijden kreeg ik een reactie op het „vosje" over die Franse predikant, die, met z'n collega's, in wel zeer armelijke omstandigheden zich bevindt. Er werd gevraagd U schrijft er nu wel over, maar kunt U er ook iets aan doen Ja, wat nu En daar krijg ik een schrijven van Ds Lin deboom uit Zwijndrecht, die dat stukje in de kerkbode van de cl. Barendrecht overnam en vroeg me of ik hem kon helpen. Er was een lezer, die 50, voor die Franse predikanten over had, mits anderen 5 X 10,— offerden. Dit is wel een eigenaardige figuur van of feren maar ik geef 't door. Daar Ds L. zelf een actie voor een Franse kerk heeft lopen, vroeg hij mij iets te willen doen voor die 5 X. 10, Nu mag 't ook 50 X ƒ.1,— worden en ook 500 X 2,50 of zo iets. In ieder geval, U kent de nood in die pastorieën in Zuid- Frankrijk en ik wil gaarne mijn girore kening open stellen voor deze hulpver lening. Als je hoort van die zorgen en die armoede onzer mede-getuigen in 't Evangelie, dan ben je diep beschaamd voor de overvloed, waarin wij, bijna al len, delen. En dan te weten, dat zulke predikanten-in-nood nog vergeten en verweesde kinderen in huis opnemen M'n girorekening is 220659 A. Ko ning, Oud-Vossemeer. Als 't iets krijgt van de vroegere „Zeeuwse Beker" dan krijg ik 't druk, en wordt 't „Oude Vos- senland" een goudmijntje voor onze arme mede-arbeiders in Frankrijk ZAAMSLAG. Jeugd collectant. Tot de besluiten, die de kerkeraad in zijn laatste vergadering genomen heeft, behoort ook, dat eenmaal per maand de jeugd bij de uitgang van de kerk col lecteren mag. Voor het nieuwe jeugd- gebouw natuurlijk. Want daar zijn wij allen vol van, de jeugd voorop. Het leek ons toe, dat dit het beste kon op de laatste zondag van de maand. Voortaan zult u dus op die zondag een paar jeug dige collectanten bij de deur zien staan, die verwachten, dat u een flinke duit in het zakje zult doen. Op de „leden vergadering" hebt u gehoord, welk be drag er zo ongeveer nodig zal zijn. Wij gaan nu allen meedoen, om dat bij el kaar te krijgen. Jonge collectanten, doet je best Het Rusthuis. Van jong naar oud is nog al een sprong. Maar ik kan het toch niet laten om in onze kerkbode ook ons rusthuis eens onder de schijnwerper te zetten.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1960 | | pagina 2