Van de wijde, ruige Heide Kleine Vossen Christendom en Cultuur in. Indien de keizer eist wat niet des keizers is In de Frankfurter allgemeine Zeitung van 6 febr., die mij toevallig in handen kwam, trof mij 'n artikel ,,die Bibel und der Rechtsstaat", dat aldus aan ving ,,Men behoeft met bisschop Di- belius in zijn argumentering betreffende de „overheid" het helemaal niet eens te zijn, om in te zien Hij heeft met zijn weigering in het regiem van de zoge naamde DDR de communist, staat in O. Duitsland) een legitieme „over heid" te zien, een houding aangenomen, die ook onder andersoortige theologi sche vooronderstellingen, dan van hem, kan worden verdedigd." ..De rechts staat is in ieder geval onder de voor beide delen van Duitsland heersende omstandigheden vandaag onloochen bare eis. Een regiem, dat deze eis weer staat, mag de erkenning als legaal af dwingen, legitiem is het niet. Het door Dibelius aangeduide probleem moest in heel de evangelische kerk van Duits land niet weer tot rust komen het zou kunnen zijn, dat men hem tenslotte in de grondvraag gelijk moet geven, zelfs wanneer men, theologisch gezien, zijn critici in veel nader zou staan dan de bisschop." Een onverwacht getuigenis van 'n kennelijk bijbelgetrouw predikant in 'n niet-christelijk dagblad, ten bewijze hoe moeilijk men het daar heeft, vooral in landen als Oost-Duitsland, Polen, Rus land enz. Vragen, die wij ik herinner het mij goed als student theoretisch bespra ken onder leiding van professor dr Hugo Visscher, maar die zo benau wend-praktisch werden op 15 mei 1940, toen Nederland capituleerde en wij daarmee allen eensklaps werden gecon fronteerd met 't geweten dagelijks kwellende werkelijkheid, die wij als student vergeefs gepoogd hadden ons in te denken. Zou het daarom niet goed zijn, dat ook ónze jongelui, die weer leven in 'n vrije rechtsstaat, zich eens reken schap geven van de pijnlijke, verwarde situatie, waarin vandaag nóg talloze christenen leven, niet alléén om met hen mee te leven en voor hen te bidden om geloof, wijsheid en gehoorzaamheid aan de Here, doch ook om ons beter dan wij het destijds in bezettingstijd waren, opdringen, die wij wel hópen dat niet zullen weerkeren, maar die ons opnieuw kunnen overvallen als 'n dief in de nacht. Het lijkt mij daarom niet ondienstig, met name voor de jeugd, hieronder nog 'n tweede artikel uit mijn oude lijfblad Herleving af te drukken, dat ik op 27 sept. 1941 publiceerde, ongeveer 'n maand voordat de verschijning van Herleving door de Duitsers verboden werd. Om aan de censuur te ontkomen, verzon ik allerlei foefjes. Zo schreef ik die keer onder het motto Op den kerk brink, naar aanleiding van het verschij nen van'n boekje van dr Hommes, des tijds predikant te Middelburg, over „God en keizer"Ik schreef er boven Feiten, behalve HET feit. Hier volgt het in onveranderde spelling Dr Hommes dan beziet eerst de les der historie. Voor wie nog aan politicophobie vervolg van de Vlaamse Gaai tiënten overlaten aan de barmhartige gezindheid van andere gewesten Hoe het in andere stukken van Zee land staat weet ik niet, maar het totaal is zo onvoldoende, dat er noodkreten oprijzen. En, al heeft deze sector van verpleging in dit artikel bijzondere aan dacht, ik hoor wel, dat er ook in andere takken van verpleging dringend verster king nodig is, b.v. voor de verzorging van chronische zieken of ouden van da gen. Wie voor de ene dienst niet ge schikt is, heeft soms mogelijkheden in een andere. Mij is gevraagd deze zaak in onze kerkbode eens onder de aandacht te brengen. Ik doe dit graag. Krachtens ambtelijke ervaring weet ik al te zeer, hoe erg het is, wanneer gewacht moet worden op nodige verpleging, terwijl de kans hierop gering is wegens perso neelsgebrek. Daarom hoop ik, dat dit artikel ge lezen wordt door veel meisjes, die ge voelen, dat de verantwoordelijkheid voor onze zieken niet zonder meer af geschoven kan worden op anderen, maar die zich in geweten af willen vra gen, of ook zij zelf in deze een roeping en een mogelijkheid hebben. J. B. v. M. leed, kan zich door hem laten genezen. Maar ofschoon hij voor zich „chris telijke politieke activiteit zelfs een onzer beste werken in dit leven acht" (blz. 8), is hij niet blind voor de gevaren. Hij belijdt eerlijk „Wat ik onder het profetisch optreden vaak pijnlijk miste, dat was de priester, die als eens Jozua de Hoogepriester, in vuile klee deren stond met alleen door God als zijn verdediger en beschermer. In de doorsnee toon van onze chris telijke journalistiek was een tekort aan ootmoed. Die toon was al te gemakkelijk afge stemd op de glorie van getal en orga nisatie. Hier komt de schrijver in het schuitje van ds Overduin, die in zijn mooie boek over „Het Onaantastbare" ook al wees op het gebrek aan christelijk besef on zer vreemdelingschap. Degelijk exegetische hoofdstukken volgen over „Jezus en de Staatsmacht", „Paulus en de Staatsmacht" enz. Het had alles wat korter gekund. De schrij ver vervalt af en toe in herhaling. Maar voor de eenvoudigen op de bank van den kerkbrink is dat misschien een voordeel. Toch lijkt het mij, dat bij alle eer lijke worsteling eerst den Bijbel en daarna ook de feiten recht te doen, niet heel de realiteit van vandaag èn die van de achtergrond van Paulus' vermaan in Romeinen 13 recht is gedaan. Zeker, dat hoofdstuk vindt zijn ont staan niet alléén in Paulus' ervaringen (blz. 71 v.v.). Zelfs al zouden zijn per soonlijke ontmoetingen nog pijnlijker zijn geweest dan zij soms waren (blz. 72), dan nog zou hij der kerk enkel de hem geopenbaarde last Gods hebben voorgehouden. En die last is gehoor zaamheid aan door God gestelde mach ten, zo lang zij niet in strijd komen met de wet Gods Ofschoon dr Hommes dit op meer dan één plaats feitelijk toegeeft (zoo blz. 53 „Wat het wel doet, dat is on der telkens wisselenden en varieerende Staatsvorm afwijzen elk absolutisme, dat geen eerbied toont voor den eisch van Jezus om Gode naar Zijn Woord het zijne te geven"), lijkt het toch of daarmee in strijd, hij voorstaat onder werping aan elke mogelijke overmacht. Die is nu eenmaal van God „gesteld". Daarmee uit. Zie nu wat ge van de gegeven omstandigheden maakt. Als ik het goed heb begrepen, volgt consequent uit de wijze waarop hij Rom. 13 exegetiseert en toegepast wenscht te zien, dat, stel, de bolsjewiki zouden eens overwinnen en voorgoed of zelfs tijde lijk ons land bezetten, wij als Christe nen ons behoorden te onderwerpen, omdat Paulus achter elke „gestelde" macht God ziet. Daarmee nu kan ik mij niet vereeni gen, op grond van den tekst van Rom. 13, ook niet op grond van onze eigen historie. Om met de laatste te beginnen hoe zou een volk, dat Filips II a/zwoer, niet om de tiende penning, maar om des ge wetens wil, ooit trouw kunnen zweren aan een overheid, die van meet af reeds bekend stond, zich elders geopenbaard had, als anti-christelijk, als kerkverder- vend, als een volstrekt anti-goddelijke tegenmacht Of zouden we moeten beginnen ons te onderwerpen, om reeds dan volgen den dag de gehoorzaamheid op te zeg gen Natuurlijk zou met een Gepeoe zulk een land of volk zelfs de kans niet krij gen zich vrij te uiten. Maar dat géén Christen stel de Russische staatsmacht overwon Europa, wat God verhoede zich ooit in ge weten verplicht zou gevoelen zich met dezelfde blijdschap als Paulus aan de Romeinsche overheid onderwierp, te ge hoorzamen staat toch zeker wel voor ons allen vast op grond van de geschie denis alleen. De historie kan echter falen. Zij is niet de laatste norm. Die geeft alleen Gods Woord. En dat Woord leert en constateert, dat de werkelijk door God gestelde machten „niet zijn tot een vrees den goeden werken, maar den kwaden. „Als „dienares Gods is zij u (d.i. de kerk) „ten goede". Alleen wie kwaad doet, heeft haar te vreezen. Dit is ook de constateering van Ire- neus „Omdat de Overheden de me nigvuldige ongerechtigheid bedwingen en binnen zekere perken houden, daar om heeten zij „dienaren Gods" (blz. 67.) Doch wanneer nu, zooals bij een boljewistische regeering, van meetaf juist de ongerechtigheid niet bedwon gen wordt, maar door haar zelf onrecht op onrecht gestapeld wordt, vooral juist tegenover Christus' kerk Wat is de onderwerping anders dan zelfs niet theoretisch Men begint er eenvoudig niet mee, ook al zal menig Christen, gelijk in Rusland, moeten bukken voor de over macht van het zwaard, dat daar zoo weinig het kwaad, integendeel het goe de heeft gestraft. Maar, zal iemand tegenwerpen, was dan de Romeinsche overheid destijds een Christelijke Natuurlijk een heidensche. En toch gold van haar Gods die nares, u ten goede. Dr Hommes wijst op het persoonlijk leed, dat Paulus, door Romeinsche over heidspersonen is aangedaan. Maar deze gril en willekeur van plaatselijke autoriteiten, die onder el- ken staatsvorm, ook een Christelijke, zou kunnen voorkomen, neemt niet weg het feit, dat generaal genomen het Ro- menische imperium de kerk en ook den apostel persoonlijk ten goede gekomen is. Want juist tegenover de omkoop baarheid van plaatselijke ambtenaren was het voor den gevangen Paulus vol doende zich op den keizer te beroepen om tot den keizer te kunnen gaan en daar vrijheid en recht te erlangen Ook dat feit heeft dr H. m.i. uit het oog verloren, zooals heel den met het heden niet te vergelijken achtergrond van de in heel de wereld gevestigde en eenig-geldende keizersmacht. Dat die keizersmacht vaak fataal was, ik weet het. Ik las pas het merkwaardige boek van Robert Graves Ik Claudius. Wat een beest-keizer die Tiberius, maar vooral de waanzinnige zich zelf- vergoddelijkende Caligula Je kunt als dominee, ook al is je eigenlijke ambtsnaam „herder" moeilijk werken van de stok, laat staan met de zweep. In letterlijke zin kunnen en mo gen we de Heiland hierin niet volgen, dat wil zeggen „nadoen". Al kan en moet men als leidsman de leidsels terdege stevig vasthouden, met striemen en slagen bereik je dikwijls 't tegendeel. Ik houd meer van lokken en nodigen, dan van dwingen en laat de zweep maar in de handen van Hem, Die ook nu Zijn dwangmaatregelen treffen kan. Maar dan te meer is 't bedroevend en soms moed-benemend, dat de ergste en ingrijpendste bezoekingen van onge val, ziekte, rouw niet de minste uitwer king hebben. U kent het hedendaagse euvel van „eigenwilligheid" in 't al-dan-niet ter kerke gaan. Het percentage trouwe kerkgangers slinkt met 't jaar, als je de kerkboden leest. Allerlei uitvindingen ter veraangena ming van de kerkdienst, tot een pauze- met-koffie toe, worden gedaan om voor al de tweede dienst meer in de belang stelling te doen delen. De kerkgebouwen worden verfraaid, de liturgie verrijkt door een keur van gezangen, begeleid door organisten- van-naam, de preken worden geïllus treerd, zodat van saaiheid en taaiheid veelal geen sprake is, bovendien zó be kort, dat er van rekken en strekken, als vroeger nog al voorkwam, geen sprake meer is alle storende omstan digheden als kaalheid, kilheid, muffig- heid en triestigheid zijn opgeheven door centrale verwarming, electrische ver lichting, warme tinten en vloerbedek kingen toch't wil niet. De vos „eigenwilligheid'" een spruit van „onaandoenlijkheid" heeft zich te diep genesteld in kerketuin. Men stelt zelf vast, wanneer er kerk is men stelt zelf vast, hoe dikwijls men aanwezig moet zijn. Men heeft er zo min belangstelling voor, als voor een vergadering van duiven-houders, een samenkomst van de vereniging tot ver edeling van zangvogeltjes, wanneer men tenminste van zo'n organisatie geen lid is. En dan zegt men zondagsmorgens kom aan, ik ga eens naar de kerk, 't moet maar eens wezen, je kan die goeie man toch ook niet voor stoelen en ban ken laten staan. Ofnee, vrouw, ik blijf van morgen maar thuis, ik ben, ge loof ik, verleden week nog geweest. Men hoort niet 't minst meer de roep van 't Woord komt, laat staan de op wekking „weest Uw voorgangers ge hoorzaam" en die nodigen elke zondag En toch laat Graves Claudius verkla ren, dat het per slot slechts the upper- ten van Rome was, die leed onder de grillen van deze gruwelijke heerschers. De landen en verste gewesten als ge heel hadden in velerlei opzicht voordeel zelfs van een door Livia geleiden Augustus. Maar het meest Christus' kerk, die de imperiale wegen'gebruikte voor het evangelie, die het imperiale recht han teerde tot bescherming van zich en hare apostelen tegen de willekeur van locale vedrukkers. Eerst toen het imperium als zoodanig zich te keer stelde tegen de kerk, ver anderde hare zienswijze en houding en sprak diezelfde Schrift, die onderwer ping eischte aan de van God gestelde machten, van het beest en den Anti christ. Hier is geen tegenspraak. Hier is consequentie, die m.i. aan het overigens geleerde boek van dr Hom mes ontbreekt. Het wil, heel eerlijk, wel rekenen met allerlei feiten, maar niet met hét feit, waarom het gaat. Tot zover dit oude stuk van 27 sept. 1941. Geen wonder, dat het geen maand later verboden was. Want de censuur zal wel begrepen hebben dat wat ik schreef van de totalitairen in Rusland met hun Gepeoe, niet minder gold van het Hitlerregiem met zijn Gestapo. Maar, terwijl in Rusland de kerk toen veel meer dan nu het bestaan on mogelijk werd gemaakt, had Seyss- Inquart hier de eigenlijke kerkvervol ging nog niet ingezet. 'n Slotvraag zou 'n christen in Rus land zich mógen laten gebruiken bijv. om de opstand in Hongarije te onder drukken En zou Dibelius zo'n onge lijk hebben m Bennekom. D. J. Couvée. ons tweemaal naar 's Heren Woord te horen. En hoe meer men aandringt, hoe meer „eigenwilligheid" doorbreekt, zo dat men zegt ik laat me niet dwingen. Maar, zoals gezegd, 't allerbedroe vendst is, dat de zweep van God om zich te bezinnen, door een gang langs afgronden van de dood wegens ingrij pend ongeval, ziekte, toch de geslagene niet tot inkeer brengt en men na beter- schap-boven-gedachte toch weer zelf de zondagswet stelt en thuis blij-ft, als men wil. Dan wordt „eigenwilligheid" de moeder der „verharding" en treurt de herder dieper, dan toen hij wenend bij het ziekbed zat, dat dreigde een sterfbed te worden en hij zegt„Mijn Here, als Uw zweep niet terecht bracht, wat zal mijn zweepje dan vermogen En -hij gaat al zuchtend voort te lokken en te nodigen. Uit het oüde-Vossenland. Tot nu toe hebben we twee lijnen trachten aan te wijzen inzake het vraag stuk „christendom en cultuur". Ener zijds bestaat er ten aanzien van de be schavingsgeschiedenis der mensen een zgn „christelijk" pessimisme, dat leert dat er van de menselijke ontwikkeling der wereld niéts goeds te verwachten is en dat voor de christen het klooster- eigenlijk de enige oplossing is. Daar kan men heel zijn hart op de liefde van God concentreren en zich alvast in zijn hemelse toekomst in-leven. De andere lijn, die wij ten aanzien van ons vraagstuk op het spoor kwa men, is die van het zgn. „christelijk" cultuuroptimisme. Hier worden alle vlaggen voor het leven in de wereld uitgestoken. Laat de christen vrolijk meedoen en deelnemen aan de ontwikkeling der dingen en zich vooral niét uit de wereld terugtrekken. Nu moeten we hierbij nog weer wat nader onderscheiden. Want niet allen, die voor dit „déélnemen en niét-in-het- klooster-gaan pleiten, doen dit uit de zelfde overwegingen. Waarom aan vaarden wij dit leven en om welke re den mag de christen zich niet onttrek ken aan de wereld Als wij die vraag naar het „waarom" stellen, worden er ten minste*twee ver schillende antwoorden gegeven. Er zijn er die vanuit de schepping redeneren. Zij gaan uit van de op dracht, die God Zelf gegeven heeft. Dat de mens de aarde moet „vervullen" en heel de schepping moet be-heersen en in cultuur brengen. De mens draagt verantwoordelijkheid voor zijn eigen „geschiedenis". Hij maakt de wereld steeds meer bewoonbaar. De mens heeft

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1960 | | pagina 2