KLEINE VOSSEN Van de wijde, ruige Heide Herwonnen rust naar het gelijk in deze zaak vraagt, kan evengoed vragen naar een overwinnaar in een moderne oorlog. Daarin zijn en kel maar verliezers. Naar mijn oordeel heeft ieder, die aan de scheuring heeft bijgedragen, schuld, dus de synoden, Prof. Schilder, maar evenzeer de .kerken in haar geheel. Weinigen, die als be wuste mensen geleefd hebben, zullen vrijuit gaan. Trouwens niet alleen de mensen van die tijd. Ook de tijd daarvoor is schul dig. De breukplaatsen zijn al van 1902 af geprepareerd, toen er 10 jaar na de vereniging van de afgescheiden en do lerende kerken al getornd werd aan het met zoveel moeite tot stand beding om trent de Theol. School te Kampen. Ver borgen, maar ook vaak wel vrij zicht baar, werden onze kerken in twee kam pen verdeeld. Uitbreiding van het aan tal hoogleraren en invoering van het promotierecht werd door de meerder heid altijd maar weer tegengehouden tot na de scheuring, toen de vrijgemaak- ten het promotierecht hadden inge voerd. Toen bleek er bij ons ook ineens een oplossing mogelijk. De minderheid stelde hiertegenover een diep geworteld wantrouwen ten opzichte van meerder heid en meerdere vergaderingen en een aanhankelijkheid aan de Theol. School, die zich meermalen trachtte te uiten in vijandschap tegen de V.U., omdat men daar de meeste tegenstand tegen de uitbouw der Theol. School zag. Over de heftigheid van deze gevoe lens zou ik sterke verhalen kunnen ge ven. Ik zal deze achterwege laten. Dui delijk is wel geworden, dat de breuk lijnen hier zichtbaar werden. Wel is waar verloopt een breuk nooit geheel volgens de lijn, maar dit doet aan het hoofdfeit niet af. Deze reeds gespannen situatie werd verscherpt door de oorlogstoestand, de aanklachten van Prof. Hepp,' de scher pe polemiek tussen De Heraut en De Reformatie. Ieder zag het gevaar van een breuk, hoewel men het toch niet durfde te geloven. Smeekbeden in aan tallen als tevoren en daarna niet ver toond gingen naar de Generale Synode om de zaak niet door te zetten. Alles vergeefs. De beslissingen gingen door. Even scheen het vuur te doven, doch dit was slechts tijdelijk. Wie de verha len uit die tijd hoort, vindt verbittering over en weer. Uit beide kampen is men evenzeer overtuigd van het eigen gelijk en vaak met afschuw verhaalt men van de slechtheid van de tegenstander. Maar als men na alles nu eens de ba lans op maakt Dan blijft er eigenlijk weinig positiefs over. Men dacht te wa- Eindelijk bos en heide weer voor óns! En de stilte De winter heeft de herriemakers weer teruggedreven binnen de steden. De schaarse wandelaar, de enkele ruiter die mijn woning nü passeert, is natuurliefhebber. Soms uren lang ziet men geen mens, of het moest zijn de briefbesteller of 'n wegwerker. En nu sneeuwt hetHet snééuwt O zo fijn. Soms twijfel ik, öf ze nog vallen, de kleine, fijne, zachte, dwarre lende donsjes. Men begrijpt haast niet, hoe bij het opstaan vanmorgen, paden en wegen toch opeens zó wit afsteken tegen al het immer-groen, waarop hier en daar slechts 'n reepje, 'n pluisje sneeuw. Maar als smetteloze linten slingeren paadjes en strepen de banen tussen de bruin-violette heidestruiken, sparren en dennen. En wijd alle heuvels overkoepelend de altijd grootse hemel, vanwaar 'n allengs doorbrekende milde winterzon alle kleur en schaduw ieder ogenblik wijzigen doet. Beneden mijn studeervertrek hoor ik mijn Vrouw 'n venster openen en met een vliegt 'n kleurige fazantenhaan om hoog, om juist vóór mijn prieel van bronsgroene thuja's neer te strijken. Eén der weinige gespaarde mannetjes na de gesloten jacht. Straks zal hij rui me keus hebben onder de dames. Is het misschien dezelfde, die nog gisterenavond in het aanrijdend licht van de autolampen opeens geen weg meer wist en er beduusd in bleef rond scharrelen, dommer nog dan 'n weg hollende haas, in plaats van, naar ge woonte bij het minst geritsel, zich spoor slags uit de voeten te maken De hel den Ze blijven maar schuw, de weelderig geverfde heren, de laatste maanden door 't voortdurend geknal der geweren opgejaagd, in tegenstelling vooral met de éne fazantenhen, die nu en dan zelfs tegen het keukenraam opspringt, als we ken tegen dreigend Remonstrantisme en tegen uitholling van het verbond. Men heeft schimmen gekliefd en het zwaard, de Vf. in het museum gezet. De belangrijke vonnissen zijn zelfs niet op dogmatische gronden genomen, maar op kerkrechtelijkeer is niet geschorst op grond van ketterij, maar op grond van scheurmaking. Negatiet zijn echter de gevolgen vre selijk. Het oude wantrouwen van de oorspronkelijke minderheidspartij uit zich thans op een fanatieke en verblinde manier, die alle perken der redelijkheid overschrijdt. Het verzekerde meerder waardigheidsgevoel der andere kant meent al veel te doen door aanbiedingen tot samenspreking, terwijl men gelijk tijdig alle bezwaren in eigen kring naar voren gebracht ter zijde schuift. Men gevoelt blijkbaar helemaal niet, dat men vrijgemaakten en Chr. Gereformeerden al bij voorbaat van zich verwijderd houdt, zolang men bezwaarden in eigen kring behandelt als tweederangs-gere formeerden, die altijd ongelijk hebben en van vertrouwensposten doorgaans geweerd blijven. Als men daarom in het midden brengt, dat het gaat om gelijk te krij gen, dan spot men met de ernst van de situatie. Het gaat niet om gelijk, maar om het erkennen van aller ongelijk. De vruchten van de broedertwist zijn over wegend negatief. Schade is er plenty, winst zo goed als niet. Een ouderling van mij uit tamelijk ver achter liggende jaren, met wie ik zelf heel wat verschilde in de waardering der synodale besluiten en de houding der vrijgemaakten of die nog zouden vrijmaken, merkte m.i. terecht op, dat de aan de orde zijnde geschillen niet op te ruimen waren door schorsingen of vrijmakingen. Daarom zijn m.i. beide te veroordelen. Wij moeten een weg terug trachten te vinden tot voor de scheuringen en schorsingen om met el kaar over de verschillen te spreken. Dogmatisch zal er dan niet zo veel te praten zijn, kerkrechtelijk waarschijn lijk veel en ten aanzien van andere pun ten als partijvorming in het politieke en maatschappelijke vlak zal er wel het nodige geduld en de nodige verdraag zaamheid vereist blijven. Dat onze kerken aan een werkelijke doeltreffende verenigingspoging reeds toe zijn geloof ik niet. De andere zijde evenmin. Bij de mindere vergaderingen zijn m.i. lichtpunten waar te nemen. Dat de groei dan daar moge beginnen. J. B. v. M. mevrouw niet gauw genoeg naar haar zin helpen aan haar ontbijtbrood en 's middags gekookte aardappelen. Maar liefst niet te warm Met name op patatten blijkt zij ver zot. 'n Boterham bestudeert ze eerst, eer ze in 't zachtste midden 'n gat begint te pikken, om, verwend als ze is door het grote overschot van onze tafel van twee weinig-eters, de harder omtrek van het brood te laten aan 'n merel en deze de kruimpjes weer latend aan 'n roodborstje of mees. Alleen 'n jong eek hoorntje - meer staart dan lijf is tegenwoordig ook iedere ochtend van de eerste smulpartij op het grint onder het keukenraam. Ach, wat is zijn rosse staartje, gis teren nog zo fier omhoog gekruld, door gesmolten sneeuw vandaag ineenge- kleefd tot 'n meelijwekkend nat bor steltje, als waarmee men de verstopte gootsteen reinigt. Vroeg komt het al 's ochtends uit het bos links van 't huis en springt met zor geloze sprongetjes de weg op naar de grote trap voor de serre, zet zich op de onderste trede schoor tegen 't bemoste muurtje en begint toilet te maken, vlie gensvlug zich afborstelend achter 't oor met het éne, dan met 't andere pootje, krabbend op zijn flank, onder 't buikje, in zijn hals, wéér onder 't oor, af en toe kennelijk 'n vlooitje betrappend, op peuzelend, om opeens met zijn glashel dere zwarte kijkertjes het conservenblik met water te ontdekken, 'n sprong er heen en meteen 'n duik diep daarin om zich te goed te doen en even onver wacht zich de eigenlijke voederplaats weer te herinneren op het grint onder 't keukenvenster en zonder de bedacht zaamheid van fazanten, de zeven treden van de stenen trap op te huppelen, op elke besneeuwde tree drukkend z'n grappig driehoekspoor naast de scherp- getekende pijltjes van de hem voorge gane fasantenpoot, en de hem daar wachtende broodkorst tussen de kleine klauwtjes te klemmen, er in te bijten, te bijten en te kauwen, te happen en te kauwen, vlug en ongestoord. Soms strijkt tegelijk 'n merel van 't dak, betuurt van uit de blaywspar even het geval, kiest zijn eigen dèel en hipt nader, pikzwart afstekend met zijn rose snavel op het smetteloos wit der sneeuw, waarbij het zilver van de berken haast vaal lijkt. KijkNu vechten er drie merels om de restanten, als vrouwen bij januari-uitverkoop. En dan menen 's zomers zelfs, be zoekers uit de rommelige, lawaaige stad, ons te moeten komen beklagenhoe houden jullie 't hier vooral in de winter uit Of we ons dan niet vervelen En terwijl zij met hun auto's mét altijd aan staande radio, of hoestende bromfiets nog pas de stilte hebben verscheurd, verzekeren zij zelfs midden in augustus, dat het hun hier, ja wel voor 'n dag erg mooi „lijkt", maar altijd en dan in de winter! brrh! zo doods en een tonig, en misschien wel gevaarlijk ook: inbrekers, aanranders, moordenaars... Ons min of meer getikt vindend, ke ren deze dove, blinde stadaanbidders terug naar hun bakstenen tunnels, die zij straten noemen en de mensenopeen hoping, waar alle stilte tot in de nacht wordt vermoord. Waar men in plaats van bij 't immer wisselend licht van Gods zon, maan en sterren, leeft lééft bij het schelle kunstlicht van bioscoop, theater en schreeuwerige reclame. Waar men kort na elke eerste sneeuwval reeds baggert door de mod der op de monotone straten langs altijd dezelfde dooie huizenblokken, en zich laat onderspatten door meedogenloze auto-slierten, die geen kans geven aan de geantiqueerde voetganger, die zijn mede-voetganger geen kans geeft om rustig te kijken naar altijd dezelfde éta lages, hoe ook verschikt altijd dezelfde bergen etenswaren, sigaren en sigaret tendozen, stofzuigers en naaimachines, boekenstapels en brilmonturen, hoe ook van week tot week door kundige éta leurs dooreen gehutseld, altijd dezelfde dooie dingen, tegenover hier op de zo genaamd eentonige hei, al het veeltin- tige groen in nooit aflatende, levende beweging, elke tak en elk blad, elke struik en elke boomtop, waarop 'n mees of 'n vink of 'n vlaamse gaai of 'n ek ster, 'n roodborstje of 'n kauw, 'n specht of 'n kraai zich wiegelen laat, nog ge zwegen van de bliksemende vlucht van sperwer of havik. Alles lééft Lééft. Het veldmuisje en de salamander, het wezeltje en de adder, op de grond en de millioenen insecten in de lucht, de onder uw voet knerpende sneeuw en het ritselend blad. Straks roept de koekoek weer. Gij, vermetele stadslie- den, die naar 'n diergaarde moet gaan om tegen betaling 'n paard te zien en ook de vogels niet anders kent dan als gekooid, bekeert u en als ge u deze zo mer weer waagt op onze heide en in onze bossen, laat dan uw mond- en trekharmonica's, uw gitaars en draag bare radio's thuis en betreedt met eer bied onze tempels van ongekorven hout. Of, zo niet, blijft in uw lawaai-centra, die ge cultuur-centra noemt en op uw Dezer dagen kreeg ik een dringende oproep en deze oproep klonk als een noodkreek. En hebt U wel eens een noodkreet gehoord, schel en doordrin gend De kreet van een drenkeling, van een door rook en vuur bedreigd mens hoe zieldoorborend en adem- schokkend om te horen Er weerklinken helaas, hedendaags, zoveel noodkreten, dat we er voor af gestemd raken noodkreten van vluch telingen, alarmstoten uit onderdrukte gebieden, uit honger-landen de nood klokken grommen angstig en bang in zwaar getroffen streken van water snood of aardbeving zó veelvuldig en aanhoudend, dat we er rustig bij kunnen slapen en dromen van allerlei levensheerlijkheden, van eigen genot en gerief. Maar de oproep, die mij nu als hulp geroep in de oren klonk en klinkt, komt niet uit 't Verre Oosten of uit 't onbe reikbare Zuiden, maaruit Halste ren, van de grenzen van Zeeland en Brabant. Reeds jaren werd de noodklok geluid in allerlei jeugdblad, kerkblad, vakblad, zwaar en zwoegend en werd een warm, ja gloeiend beroep gedaan op hart en hulp vanvanvan... onze meisjes Vooral de stichting „Vrederust" doet nu een ontroerende klacht horen over vierde verdieping met uw geranium en uw gekooid sijsje. Blijf ons in elk geval van het lijf met uw misplaatst beklag. Of ik dan de stad helemaal niet kan waarderen O ja, o ja Ik, geboren Rotterdam mer ken de bekoring van het dynami sche werkleven in onze grootste haven stad. En wat is boeiender dan het heen en weer schieten van schepen op de brede Maas Wanneer daar tegen vier uur in de middag de majestueuse „Rotterdam" in zijn volle lengte zwaait op het nóg bre dere woelige water, dan zwelt u het hart, dat dit schip voor 'n deel ook van u is en de durf en de roem van Neer- lands dappere zeevolk tot ver over de oceanen predikt, 'k Heb u lief, Rotter dam, met uw drukte en gewoel, waar het leven zo krachtig in bruist. Doch, wanneer lieden, die nooit an ders zien dan 'n stampvolle Bijenkorf, waarin elke echte bij zou sterven of 'n rokerig Beursrestaurant of zo'n af schuwelijke parkeerplaats vol benzine dampen en dan 's avonds verkouden neus aan neus aan 'n tramlus hangend, huiswaarts keren om bij hun zielloze radiotor met huiver te denken aan ons, die binnenshuis de rosse vlammen van het haardvuur genieten en buitenshuis de wijde horizon mogen inturen, waar achter de verste heuvels de Rijn zich verraadt door 'n langzaam varende rookpluim en 's avonds de maan zien klimmen, allengs haar bleek zilver om zettend in glanzend goud, ja, dan be klagen wij arme stadsmensen, die mét uw kinderen zóveel moet missen. Zelfs 'n onweer komt bij u in de stad niet tot zijn majestueus recht. Hoor, daar komen ónze buurkinderen zingend en fluitend uit school. Het is woensdagmiddag en hun vader haalt weldra zijn IJslandse pony van stal en zet zijn kleinste het eerst op de onge zadelde roodbruine rug en stapt voorbij ons landhuis. We zwaaien. En we be doelen waar geniet men van kinds been meer schoonheid en vrijheid en stilte dan hier op de wijde, ruige heide en in ons bos Verleden week nog zag ik langs de weg fel-geel bloeiende brem Maar gij, met uw kweekproduc- ten, gelooft dat niet Ik ga nog eens kijken, of ik „Ger- rit", één van onze vijf bosuilen te zien kan krijgen. Dan groet ik, terwijl hij op mij neerstaart met open uilenogen dag Gerrit. En hij antwoordt mij, vertel ik mijn kleinkinderen dag dominee 't Is nietes, zegt Martien, één van mijn kleinkinderen, die ik ook al ge plaagd heb, dat hij net zulke ogen heeft: 't Is nietes. En ik zie mezelf toch lek ker niet En je las me laatst zelf voor uit je leesboek, dat de kraai zei Ja, maar dat staat in 'n boek, weer legt hij realistisch. Ach ja, de tegenwoordige kleinen uit de stad zijn al realisten. Gelukkig wie nog op zijn zeventigste aan sprookjes gelooft, waarin de dieren ons groeten Bennekom, 11 jan. '60. D. J. Couvée. een zó dreigend gebrek aan verplegend personeel, dat 't vreselijk dreigement viel we zullen 60 a 70 vrouwelijke pa tiënten naar huis toe moeten sturen, als we niet in staat zijn ze te verplegen en te verzorgen terwijl bovendien drin gende verzoeken tot opname moeten worden afgewezen. Is dit niet beangstigend hulpgeroep uit de mond van tientallen, over 't ge hele land van honderdtallen gekwelde, geestelijk gestoorde, verduisterde, van levensmoed beroofde medemensen Bovendien een noodkreet uit de mond van vaders en moeders wier kinderen van zonen en dochters, wier ouders thuis niet kunnen worden verpleegd en die toch maar geen plaats vinden in de ont-pleegsterde paviljoen Dus laten we deze kreet, deze gil doorklinken, doordaveren tot diep in 't hart van meisjes, van 17 jaar en ouder, om, zo daar de liefde van Christus in woont, tijd en gezondheid zulks toela ten, zich te wijden aan dit grote, voldoe ning gevend, werk en dienst der barm hartigheid. Laat de vos van het „egoïsme", het alleen-maar-denken-zinnen-op-eigen- prettig.-onbezorgd leven de hof der christelijke liefde niet langer omwroe ten en vernielen Inderdaad dreigen nu, bij ons onbe-

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1960 | | pagina 2