Van de wijde, ruige Heide KLEINE VOSSEN Eén Geest, één plan, één doel in velerlei uitstralend. Verscheidenheid Paulus roemt er in. Hij vindt de grond daarvoor in de éénheid van de Goddelijke Gever, die zijn rijkdom innerlijk beleeft in zijn drie- éénheid. Of viel 't ook u niet op. dat terwijl de apostel bij de verscheidenheid der gaven sprak van één en .dezelfde Geest", hij bij de uiteenlopende bedie ningen gewaagde van „dezelfde Heer en bij de onderscheiden werkingen van „dezelfde God, die alles in allen werkt" De Almachtige is de éne Gever van het vele, eindeloos-gevariëerde leven, bizonder van het veelkleurig leven in zijn kerk. Hij zelf, dit eeuwig Wezen, is zó rijk dat Hij, ofschoon ondeelbaar één, nochtans bestaat in drie Personen, drie Verhoudingen, drie allerinnigste, eeuwi ge Betrekkingen van Vader, Zoon en heilige Geest. In zich zelf genoegzaam, wilde Hij toch naar eigen welbehagen 'n vólle wereld scheppen, waarin 't al hoger klom en aan genaden won. En toen die wereld viel, schiep, wekte Hij zijn kerk, het lichaam van zijn Zoon. En nu blijkt het de heilige Geest te zijn, die op de grondslag der onder scheiden gewone, algemene gaven, óók allerlei bizondere charismata deed op bloeien, nodig om de kerk locaal en in ternationaal te leiden „om de heiligen toe te rusten tot dienstbetoon, tot op bouw van het lichaam van Christus". (Ef. 4 12.) Doch die veelsoortige genadega ven moeten door de gemeenten worden opgemerkt, herkend, erkend. Ze zijn er. Ze zijn gegeven. Nil eens hier aldus, straks weer el ders in andere verhouding of saamstel- ling. Zó wil het „de Heer", de Koning der kerk, het Hoofd van het lichaam, waar voor hij zijn bloed stortte en daardoor verdiende zijn Geest, die tegelijk is de Geest des Vaders. Die Geest neemt alles uit het zijne en verheerlijkt hem, de Zoon, die leidt. Omdat hèm werd gegeven alle macht in hemel en op aarde. En door die macht gééft hij voor al die onderscheiden gaven éven onder scheiden bedieningen. Doch, nog eens, ze moeten door ons worden opgemerkt, herkend, erkend, "zijn gaven. Ze moeten worden in stand gehou den, al die bedieningen. Want anders worden door ónze schuld gemist zovéle bedieningen, waar in God de Vader, die als fontein aller goeden, alles in allen werkt, stromen laat de Geest met zijn gaven, en wor den ook door Hèm bedoelde uit-wer- kingen, energieën, gemist. De Vader werkt alles in allen. In de met bizondere gaven toegerus- ten èn in hen, voor wie deze aldus be giftigden nuttig moeten zijn. Want nooit is het de gave zelf, los van de Gever, die het doetof de rijk- begiftigde of de bediening, maar alléén de Vader, die mèt Zoon en Geest als Drie-énige, schenkt en uitwerkt en daarom ook alleen geprezen mag en moet worden. Miskenning of afremming van gaven of bedieningen, doet dan ook niet slechts uitwerkingen ontberen en ver armt niet enkel het gemeentelijk leven, doch miskent ten diepste de éne Gever zelf. Terwijl de poging tot uniformeren aan de gemeente leven onthoudt en haar ontbindt, is het de erkenning van het pluriforme, die eerst recht léven doet, saambindt tot 'n éénheid, die iets weerspiegelt van de overvloed en enig heid van de drie-énige Bron Eén Gever Ook één doel slot Vlaamse Gaai Geref. kerk van Amsterdam en van de Geref. kerk van Amsterdam-Centrum (vrijgem.) dit najaar drie maal verga derden „Voorzover het de wederzijd se confessionele positie betreft menen de afgevaardigden in staat te zijn elkaar te aanvaarden als leden van de ene kerk van Christus". Het is toch verblijdend, dat men na enkele samensprekingen als wederzijdse commissies zover kon komen. Dit is nog niet alles Natuurlijk niet, maar laat ons over dit begin ons verblijden van harte. J. B. v. M. Paulus zegt het zo „Maar aan 'n ieder wordt de openbaring van de Geest gegeven tot welzijn van allen". Het énig doel dus, waartoe de Here de bizondere gaven, bedieningen en werkingen in de gemeente schenkt, is het nut, het voordeel, het wèl-zijn van het geheel, van anderen. Daarom wordt aan niemand alles of aan ieder hetzelfde toebedeeld. Maar, wat geschonken wordt, moet dienen velen of enkelen, maar altijd de ge meente. Géén begiftigde mag zijn gave(n) voor zich houden, of tot eigen nut of eer aanwenden. Zich zelf ook nooit op dringen, wat gewoonlijk ook zoeken van eigen eer beduidt. Paulus zinspeelt hier weer op het el kaar benijden om tongentaai, zonder dat dit enig heil zou stichten. Alle zelf- en eerzucht verdeelt. Alleen liefde bindt. Dit nut voor de gemeente sluit echter niet de eer van God uit, juist in. Het is immers Zijn gemeente. Gelijk wie liefheeft de hele wet ver vult, zo dient ook wie de gemeente dient de Here met Zijn eigen gaven. Gelijk de Geest de Zoon dient en de Zoon de Vader, om Hem te openbaren. De apostel geeft dit duidelijk aan door de gaven te stempelen als open baring van de Geest. Men kan ook zeggen de heilige Geest ontsluiert zich in die gaven, als de Geest van Christus en van God. Hoeveel minder strijd, hoe veel gro ter vrede en harmonie zou er zijn, wan neer ieder dat toen in Korinthe en van daag bij ons, steeds op het oog zou hebben énig doel de liefde tot God en de naaste, het heil van héél de ge meente. Het moet niet openbaren hoe knap, hoe begaafd wij zijn, maar de Geest God De heilige Geest, die aller deel is, omdat Hij immers woont in heel de gemeente, zoekt van zelf het wèl-zijn en de glans van elk der leden in 't bi zonder en van allen tegelijk. Daarom werkt Hij aan op 'n énig doel, kan het anders, ook voor 'n énig plan. Daarvan gewaagt de apostel ten slotte met de woorden „doch dit alles werkt één en dezelfde Geest, die 'n ieder in het bizonder toedeelt, gelijk Hij wil". De wil des Geestes moet dat nog apart gezegd is ook die van Vader en Zoon, van wie Hij uitgaat en wier diepten Hij onderzoekthet is het éne Welbehagen, dat werkt naar 'n God delijk, eeuwig plan. In dat harmonieus bestek is alles op genomen. Niet slechts wie zalig zal worden, maar ook wie Hem in speciale arbeid in Zijn kerk dienen zal. Niet alleen in het grote ambt van apostel, óók in de zoveel bescheidener „bediening" van allerlei behulpsel en daarmee tevens de distributie der ga ven voor speciale dienst. De Geest wil zo, omdat de Heer aldus wil en de Heer begeert niet anders, omdat het de wil des Vaders is. Niet de wil van de begiftigde, niet die van de gemeente, niet die van alle ambtsdragers saam, maar alleen die van God-Drieënig geldt. En naar Zijn eens voor altijd ge stelde Raad, werkt de Goddelijke Uit voerder, de heilige Geest, het ook alles uit in de gemeente, d.i. in Christus' lichaam. „Dit alles", al deze bizondere gaven deelt Hij ook metterdaad uit. Er is in de gemeente geen enkele gave meer, maar ook geen enkele minder, dan God vooraf ordineerde en de Geest nu ook toebedeelt. Het komt er nu slechts op aan, dit Goddelijk verdelingsplan te kennen en te erkennen. Want, is er voor het verkrijgen van gaven geen mogelijkheid bij óns om ze als uit de hemel omlaag te halen, blijft het dus bij diep afhankelijk, lijdelijk ontvangen, met het oog op de „bedie ningen" zijn we medearbeiders met God. Zoals Timothelis niet de gave nemen kan, maar wèl de reeds geschonken gave in zich opwekken, zo kan ook de gemeente en geen enkel lid iets némen, tenzij het van boven gegéven werd. Doch wel het eenmaal gegevene op wekken, door het kanaal daarvoor te graven, de bediening in het leven te roepen en in stand te houden, in plaats van af te dammen. Zó ontstond het diakonaat, in ver band met gave èn behoefte te Jeruza lem. Zo ontvouwde zich uit het éne apos tolaat alle latere, steeds sterker geva- riëerde bediening, naar het door God gemaakte raadsbesluit. Zo wilde het ook de heilige Geest. Dan moet ook de gemeente van Ko rinthe het zo willenen wij van daag Het is de verkiezende God, die tot leven roept, maar ook tot bepaalde, spe ciale levensvorm, al naar Hij wil. Eerst zó wordt Zijn rijkdom geëerd, de Drie-enige geprezen Maar helaas, al mint God de véél- vormigheid, wij dikwijls niet, al onze „Schriftuurlijkheid" ten spijt. Maar echte trouw aan de Schrift, laat het Woord, het Woord alléén spreken, ook in en tot onze tijd. Luisteren we weer naar 't bevel, de wil, het Woord van de vol-zalige God, dan vloeit er ook weer volheid, veel heid van leven in zijn kerk. Dan wordt géén werking, door de Here bedoeld, gemist. Dan benijdt of veracht ook de één de ander niet. Dan gééft God, delend aan ieder in het bizonder, gelijk Hij wil. De één veel, de ander weinig, de derde in 't geheel geen bizondere gaven. Maar dan dient toch de eerste nede rig, zodat hij de met weinig bedeelde Het is moeilijk om in het kerkelijk verkeer eerlijk te blijven. Als men af gaat op de attestaties, zijn verreweg de meeste ingekomenen of vertrekkenden „zuiver in de leer", of „gezond in de leer" en „onbesproken van wandel". Maak je dan nader kennis met desbe treffende lidmaten, dan blijkt dikwijls, dat er al heel weinig kennis van de „leer" is, laat staan, dat ze „gezond" zijn in de leer, al weet ik heel wel, dat de geestelijke „gezondheid" niet alleen bestaé't in een brede, welgefundeerde kennis van de belijdenisgeschriften. Gaat men na, hoe 't staat met die „on besprokenheid" van wandel, dan schrikt men soms van kerkelijke onverschillig heid, blakende oppervlakkigheid, die 't niet nodig acht om des zondags gere geld de dienst des Woords bij te wo nen. Vertrekken ze weer, dan zijn ze nog steeds „gezond" en „onbesproken". Ik vind die attestaties maar lastige dingen, want ze nopen dikwijls tot on waarachtigheid, want 't oordeel der lief de moet wel zeer elastisch zijn. Zo staat 't ook b.v. met militaire at testen. Dan lees je, dat deze of die jon geman „matig-meelevend" is en je ont dekt, dat dit „matig" al zeer „matig" is. Zo bezocht ik een tweetal „matig-mee- levende" jongens op één kamer. Toen ze bemerkten, dat ze met een dominé te doen hadden, vertrokken hun gezich ten, ja ze stonden zelfs grimmig en in- afweer. Ik vertelde hen, dat er cateche tisch onderwijs gegeven werd en of ze 't plan hadden deze te bezoeken. Met. verbetenheid en weerzin verklaarden ze kortweg, dat ze er niet aan dachten. Nee, je zult me daar niet zien Zo, zei ik, gaan jullie dan thuis ook niet Wel nee, nooit. En hebben jullie ouders je dan niet naar de kerk en de catechisa tie gestuurd, toen jullie wat jonger wa ren O ja, schei maar uit, maar we hebben er tabak van. Je verveel je dood in de kerk en de catechisatie is een zeurpartij. Niks hoor, geef mij maar een bios- coopje of een lekkere meid om maar geen erger uitdrukking te bezigen. Jongens, zei ik, hebben jullie dan het geloof in Gods Woord totaal over boord gegooid Ja zeker, van de Bijbel geloof ik geen snars Toen zei ik nog kerels, weten jullie wel wat je verloren hebt en met de Bij bel weggeworpen Nou Wel, al les, wat waarde heeft echte liefde, vrede, levenskracht, vreugde, hoop en troost dat zijn voor jullie onwezen lijke woorden geworden. Och, hou nou op met dat gezeur en de ene „matig-meelevende" vroeg me nog „waar ik 't recht vandaan haalde om te menen, dat ik de waarheid in pacht had en het recht om 's zondags achter een katheder te kruipen om de mensen te vertellen, dat ik 't alleen wist". In die trant verliep 't gesprek. Nu weet ik wel, dat jongens op die leeftijd meer brani's bluf tonen, dan overtuigen, maar 't deed me toch zeer veel pijn, dergelijke verklaringen te ho ren uit de mond van „matig-meeleven- de" Gereformeerde jongens. En dit waren dan nog de eerlijken. Momenteel schijnen zulke jongens onbereikbaar, maar de Here kan ze wel niet kleineert. En dient ook de laatste nederig, zonder afgunst, op de plaats, waar God, de Geest, wil. In die nederigheid en eenswillend- heid, daarin óók openbaart zich, of wij werkelijk de Geest ontvingen, die ons op ónze post doet spreken tot God in woord en daad lieve Vader, en tot Jezus onze Heer s> Bennekom. D. J. Gouvée. Ik lees in de Linie, dat in Frankrijk een priester, specialist voor de jeugd, met honderde jongelui van allerlei kleur, de film' van de week bespreekt en langs die weg van openhartige discussie hen tracht terug te brengen tot geloof en kerk. Hij vliegt even naar Oslo voor 'n intervieuw met de beroemde cineast Bergman en blijft er vier dagen om ook deze ontoegankelijke, die „de Lutherse staatskerk haat", ten goede te leiden. Wij kunnen, niet zonder reden, veel bezwaren inbrengen tegen Rome» en haar praktijken, bijv. in N. Guinea, maar beter dan enige andere kerk weet zij de gaven, door haar opgemerkt, te gebruiken ten nutte van het geheel, in 'n verbluffende 'variatie. Wij dénken dat kloosterlingen buiten het leven staan. Maar zij dringen, beter dan 'wij, beter ook dan het Leger des heils, overal in door. Jaloersmakend. C. bereiken. Evenwel, de schrik zat me in de benen en ik werd sterker in de over tuiging, dat er alles gedaan moet wor den door de kerk om de afkeer en af weer bij vele jeugdigen te overwinnen èn door voortdurend gebed èn door zachtmoedige, begrijpende bejegening in opvoeding en leiding. Dan kunnen zulke „matig-meelevenden", die thans eigenlijk volstrekt „onverschillig" zijn, worden tot „warm-getuigende" leden van Christus' Kerk. Uit het oude-Vossenland. DE BRIEF AAN DE PHILIPPENZEN XXI. DE LOOPBAAN. Phil. Ill 12-14. De Judaïsten zijn er naast. Zij lopen met volle handen. Zij kunnen trots zijn op hun besnijdenis. Zij kunnen wijzen op hun afkomst en op hun reinheid. Maar zij zijn er naast, want ze bouwen op vlees, op wat zij zelf in handen heb ben. Maar laat nu niemand denken, dat het verschil tussen hen en Paulus hier op vastzit, dat Paulus steviger dingen om op te vertrouwen in handen heeft. Het verschil is, dat Paulus met lege handen loopt. Niet, dat ik het reeds zou verkregen hebben of reeds volmaakt zou zijn, maar ik jaag er naar of ik het ook grijpen mocht. Daar zit het grote verschil met de Judaïsten. Paulus weigert niet om op vlees, op afkomst en besnijdenis, te ver trouwen, omdat hij wat beters, iets geestelijks in handen heeft. Paulus heeft niets in handen. Hij is nog niet volmaakt. Hij heeft nog geen doel be reikt. Het verschil tussen de Judaïsten en Paulus is niet, dat de. eersten het op hun werken houden en Paulus op, bij voorbeeld, zijn geloof. Paulus houdt het niet op zijn geloof. Hij houdt het op de Here Jezus, in wie hij gelooft, maar die hij beslist niet in handen heeft. Daar ligt het grote verschil. De Judaïsten zijn onderweg. En zij verzamelen op hun reis vele schatten. Zij worden, als het goed is, rijker en rijker. Zij verdienen een heel kapitaal om op te vertrouwen, een kapitaal aan goede werken en vrome ervaringen. Paulus is ook onderweg, maar hij heeft zijn schat, de enige rijkdom, waarop hij het houdt, niet in handen, maar vóór zich. Hij heeft nog niets van het doel bereikt. Hij jaagt er op aan, omdat ik ook door Christus Jezus gegrepen ben, schrijft hij. Paulus' leven hangt dus beslist niet volmaakt in de lucht. Hij mag dan al niets in handen hebben. Hij mag dan al nog steeds niets van zijn doel bereikt hebben. Dat wil niet zeggen, dat hij geen vaste grond onder de voeten heeft. Zijn jacht naar het doel is geen verlo ren zijn in een lege ruimte. Hij is onder weg als een gegrepene. Hij wordt vast gehouden. En het is de Here Jezus die hem greep en in de loopbaan zette en die hem daar houdt. Broeders, ik voor mij acht niet, dat ik het reeds gegrepen heb, maar één

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1960 | | pagina 2