KLEINE VOSSEN
In de Korenbeurs
De BRIEF
aan de PHILIPPENZEN
xv.
versmaad te meen'ger ure
ik wil mij beet'ren gaan
Dit doet mijn herte treuren
O Jesu, zie mij aan."
Er volgt nog een derde vers, dat ik
om de ruimte niet opneem. Van de
feestliederen is dit wel degene, die met
de meeste blijdschap is begroet. Daar
naast was er evenzeer goede entree
voor het bekende kerstlied ,,Komt al
len tezamen". Minder enthousiasme
was er voor „Nu zijt wellekome", hoe
wel de commissie hier ook mee accoord
ging-
De adventsliederen zijn uitgebreid
met:v,,0 kom, o kom, Immanuël" en
„Heft op uw hoofden, poorten wijd".
Van het eerstgenoemde heb ik onder
te verwerpen liederen reeds geschreven.
Het andere is een zeer goed te waar
deren lied. Als voorbeeld het eerste en
derde vers
Heft op uw hoofden, poorten wijd
Wie is het, die hier binnen rijdt
Begroet Hem, Heer der heerlijkheid
en Heiland vol barmhartigheid
Hij geeft de wereld 't leven weer
Juicht blijde, zingt Uw God ter eer,
looft Hem, die sterk van daad
de deuren binnen gaat.
Gezegend was het land, de stad,
waar deze Koning binnentrad.
Gezegend 't hart, dat open staat
en Hem als Koning binnenlaat.
De Zonne der gerechtigheid
verblindde niet door majesteit
maar wat in duister sliep,
ontwaakte, toen Hij riep.
Het aantal kerstliederen, dat in de
voorstellen van deputaten, wordt aan
geboden, bedraagt 19. Hieronder zijn
er, die wij toch persé niet hebben moe
ten. Ik noemde reeds „O Kerstnacht,
schoner dan de dagen", maar ik stel
daarnaast no. 31 „Wij, edelingen, blij
van geest, ter kerke gaan op 't hoge
feest den nieuw geboren Heiland groe
ten en knielen voor de kleine voeten van
't Kind, waarvoor Herodes vreest". Dit
gedicht, dat als poëzie en in het kader
van een toneelstuk zeker grote verdien
sten heeft, is daarom nog geen lied, dat
voor kerkzang acceptabel is. Ook de
voorstelling dat wij in de na-pinkster-
tijd nog voor de voeten van het Kind
gaan knielen, is niet wel aanvaardbaar,
in een kerklied van de nieuw testamen-
tische gemeente.
Tot de kwestieuze zaken zal wel be
horen de invoering van „Stille Nacht".
Ik voor mij kan het bepaald geen aan
winst noemen. De melodie is zeer aan
vechtbaar. Het lied wordt doorgaans
ook vrij slecht gezongen. De laagste en
hoogste tonen liggen zover uit elkaar,
dat men bij de hoge tonen bijna steeds
een akelig hijsen en krijsen te horen
krijgt, dat samen met het wegzakken
Toen ik indertijd bevestigd werd in
het ambt, 34 jaar geleden, vermaande
me een stokoude dominé m'n voor
ganger op die plaats „jonge broeder,
U zult ook de sleutel van de tucht moe
ten hanteren, zorg dan, dat er geen
roest aan die sleutel zit, maar ook geen
bloed".
Dit heb ik altijd goed onthouden en
na al die jaren moet ik me zelf aankla
gen, dat er wellicht meer roest dan
bloed aan deze sleutel kleeft.
Och, ik vind de kerkelijke tucht een
van de moeilijkste opgaven van het
ambt.
Zeker, de tucht moet allereerst en
allermeest geoefend worden door het
gepredikte Woord en daar vallen we
allen onder.
Dagelijks hebben we ons zelf te ver
ootmoedigen over zoveel tekort, laat
staan over zoveel zonden. Maar 't gaat
hier om de kerkelijke tucht in engeren
zin het heilig-houden van Gods ge
meente, zo dat de boze, de uitgespro
ken wereldling, de onboetvaardige, uit
't midden der gelovigen wordt buiten
gesloten.
Dit leert ons de H. Schrift uitdrukke
lijk, dat we, als ambtsdragers, de kwa
den niet mogen verdragen.
Maar nu komt 't moeilijke, want de
apostel Paulus vermaant dominé Ti
motheüs, dat hij vriendelijk moet zijn,
bekwaam om te leren en de kwaden ver
dragen (oude Vertaling) en met zacht
moedigheid de dwarsdrijvers onderwij
zen.
Daar heb je nu de spanning ener
zijds met gestrengheid de kwaden niet
verdragen en anderzijds de kwaden wel
verdragen.
Nu weet ik wel, dat in Openb. 2 2
bij de lage tot grote verzakking aanlei
ding geeft. .Wat de woorden betreft, is
er, dunkt heel wat, dat wel te waarde
ren is. Toch blijft het, naar mijn gevoe
len, beneden de maat, omdat het bij
alles wat gezegd wordt over een wereld,
die verlost moet worden van schuld,
toch te veel blijft hangen in een zoete
lijk, romantisch herbeleven van het ge
beurde in de kerstnacht zonder dat het
pinksterlicht enige kans krijgt in de stal
door te dringen. Het blijft eigenlijk min
of meer bij „kindje wiegen" en past
daarom mogelijk in de sentimentaliteit
van een kerstnachtdienst, maar niet bij
een waardige herdenking van de vlees
wording des Woords op schriftuurlijk
niveau. Evenwel zal de populariteit de
doorslag geven
Eigenlijk biedt de uitbreiding naast
wat de reeds hebben, niet veel bijzon
ders. B.v. no. 21 „Ik kniel aan uwe
kribbe neer". Is dat werkelijk een bij
belse gedachte, dat we anno 1959 nog
bij de kribbe moeten neerknielen, terwijl
we weten, dat Christus in de hemel
onze voorspreker is en daar voor ons
pleit
Wat mij betreft wordt er door de
meeste kerstliederen gauw een grote
kras gegeven. Het is merkwaardig, dat
de H. Schrift over de geboorte slechts
weinig en sober spreekt. In de kerk
wordt er slechts twee dagen bijzonder
aandacht aan besteed of misschien
maar op één dag le kerstdag. Dan
hebben we nog Zondag 14 van de Hei-
delbergse catechismus, maar daarvoor
komt men des nachts niet uit zijn bed,
neen, veeleer is het omgekeerd. Als er
des namiddags over gepreekt wordt,
gaat men thuis een dutje doen of loopt
een straatje om. Moet men dan voor
zo spaarzame herdenking een zo groot
liederental bijeen zoeken Als er op
bepaalde plaatsen drang in deze rich
ting geoefend wordt, moet men deze
durven te weerstaan als strijdig met de
gezondheid.
De lijdensliederen worden verrijkt
met het schone
O Lam van God, onschuldig
geslacht aan 't kruis der schande
te allen tijd geduldig
bereid ten offerande.
Gij hebt de schuld gedragen,
nu is de dood verslagen
Erbarm U onzer, o Jezus
O Lam van God, onschuldig
gefolterd en geslagen
leer ons, als gij geduldig
ons kruis U na te dragen,
doe ons U meer beminnen
en help ons overwinnen.
Erbarm U onzer, o Jezus
Laat ik ditmaal met zon lied mogen
eindigen, want ook in de groep lijdens
liederen is 't niet al goud, dat er blinkt.
J. B. v. M.
't gaat om de dwaalleraars, deze mogen
in de gemeente geenszins worden ge
duld, maar hoe vergaat 't geduld met
hen, die b.v. niet meer ter kerk komen,
of die twee-, driemaal 's jaars zich nog
laten zien of eens in de maand
En dan, wanneer men bij zulke „le
den" nog huisbezoek kan doen en vrien
delijk ontvangen wordt en ze zelfs nog
min of meer trouw hun kerkelijke bij
dragen offeren
Hoe ver gaat die lankmoedigheid, te
meer, waar alle kerkelijk besef uitsleet
en men weinig of niets verstaat van wat
een kerk, als huis Gods betekent.
Vooral kwelt me de vraag kan de
kerkeraad wel zulke ontrouwe leden
censureren en tenslotte afsnijden van
een gemeente, waarin velen weinig lief
de en warmte van geloofsleven laten
uitstralen, zodat men als gecensureerde
nooit of weinig bemerkt van bewogen
heid en verdriet over hun onkerkelijk
leven, alleen maar een zekere minach
tende hooghartigheid, die de schouders
doet ophalen over die „mensen-van-
niks".
Zou, zo vraag ik me af, een tucht
oefening buiten het gebed en 't meedo
gen van de gemeente ons, niet tweeër
lei gevaar oproepen bij de onkerkelij-
ken (leden, die weinig of niet ter kerk
komen) een zekere weerzin, niet tegen
't Evangelie, maar tegen de gemeente,
die hen in hun verkilling en ongevoelig
heid hebben laten verkommeren en
nooit behalve dan door de ambts
dragers hebben pogen op te wekken
en aan te sporen om toch de heerlijke
kerkdiensten bij te wonen èn het ge
vaar bij gemeente zelf, dat de trouwe
kerkgangers zich farizeeuws op de
borst kloppen, dat ze toch maar elke
zondag tweemaal ter kerk gaan Wil
de tuchtoefening ik denk daarbij aan
de steeds breder wordende zelfkant van
weinig-of-niet getrouwe kerkgangers
werkelijk vrucht afwerpen, moet m.i.
deze tucht gebed zijn in hartelijke be
wogenheid, meedogen, broederlijk-on
derling vermaan, gebed, wil die tucht
niet verlopen in een administratieve
handeling van gooi ze d'r uit, ze leven
toch niet meer mee, wat heb je aan
zulke leden
Kijk, dan ontbreekt de ontferming,
dan ontbreekt de liefde tot 't verloorne,
't zoeken van 't verdwaalde, waarvan
de Heiland zo teer gesproken heeft.
Dan geloof ik komt er bloed aan de
sleutel
De sleutel der tucht mag alleen met
bevende handen worden gehanteerd en
nooit met de gedachte we zullen ons
eens laten gelden.
Een sleutel, die inderdaad buiten
sluit en niet vochtig is van onze tranen,
zal knarsen en knoersen in 't oor van
Hem, Die 't zeide Ik ben niet gekomen
om te veroordelen, maar om te behou
den, Hij, Die schreide over de hardnek
kigheid en onbekeerlijkheid van Jeruza
lem, dat Hem kruisigen ging.
Ik vind de tuchtoefening erg moeilijk
en zwaar, hoewel bij uitbrekende on
verschilligheid en door 't vermaan toe
nemende afkeer van God en Zijn
dienst, de sleutel niet roesten mag.
Steeds denk ik aan 't Woord van
Paulus Gal. 1:6: „Broeders, indien een
mens overvallen zij in enige misstap, gij,
die geestelijk zijt, brengt de zodanige
tucht met de geest der zachtmoedigheid,
toeziende op uzelve, opdat ook gij niet
verzocht wordt. We moeten bang zijn
voor de roest ja, maar evenzeer voor
het bloed aan de sleutel der ban.
Uit het oude-Vossenland.
Ik zei het al de heer Gilhuis uit
Dordrecht is geen dominee. Niettemin
konden de (weinige) aanwezige predi
kanten die vrijdagmiddag nog wel iets
van hem leren. Hij had immers een rede
in drie punten. Niet, dat drie nu beslist
noodzaak is, maar hij had in ieder ge
val punten, wat van elke dominee niet
altijd kan worden gezegd. Verder, en
hierin was hij ons inderdaad een lich
tend voorbeeld, heeft hij de meeste tijd
besteed aan het eerste punt. Daarin
bleek de spreker een wijs pedagoog. Het
is zo echt verrassend. De hoorder zit
zich te prepareren op minstens nog een
half uur en dan is het zomaar uit.
Zo was het die vrijdagmiddag in de
Korenbeurs. De doelstelling, in haar
nieuwe vorm, kreeg het leeuwenaandeel
en „Jong Gereformeerd" en „de metho
diek" moesten het niet minder doen.
Niettemin kregen wij nog wel iets te
horen. Zeker zoveel, dat de indruk bij
ons gevestigd werd, en, zo die er al
was, verstevigd werd, dat men voor
„Jong Gereformeerd" met ingespannen
krachten het goede zoekt.
Wat intussen waarlijk zo eenvoudig
niet is. Het jeugdblad moet werkelijk
aan heel wat eisen voldoen. Veel jon
geren zeggen „geef mij het oude J.V.
blad maar" en de meisjes zeggen „nee,
het is toch „Bouwen en Bewaren" niet".
Daarbij mag de leeftijd niet zo sterk
uiteen lopen (wat dat aangaat, worden
er van de dominees nog andere kracht
toeren vereist, als zij staan voor hun
gehoor van acht tot tachtig) toch is ook
de jeugd vrij sterk gedifferenteerd. Daar
is allereerst al het verschil in sexe, dat
zeer belangrijk meespreekt en ook ver
der is de stadsjeugd zoveel anders dan
de dorpsjeugd. Velen zullen b.v. voor
een aparte rubriek, gewijd aan de cul
tuur, niet veel waardering hebben, ter
wijl anderen alleen al om het ontbreken
van zulk een rubriek, geneigd zijn het
hele orgaan te laten liggen. Verder is
het waarlijk geen gemakkelijke taak,
steeds weer de geschikte medewerkers
te vinden. Het is niet ieder gegeven, te
spreken naar het hart van de jeugd,
terwijl er toch ook op bekwaamheid
dient gelet, want van een leuterpraatje
zijn deze jonge mensen heus niet ge
diend.
Zo is er ook wel critiek op het jeugd-
orgaan, maar gelukkig ook waardering.
Duizenden zijn er, die het spellen. Het
geeft voedsel voor hoofd en hart en
naar gereformeerd belijden worden de
lijnen ruim en scherp getrokken. De
kapitein op de brug heeft het stuurrad
in vaste hand en wij zijn er een beetje
trots op, dat hij zijn ambtelijke loopbaan
in Zeeland begon. Als het waar is, dat
een dominee wordt, wat een gemeente
van hem maakt, dan zal het ook wel zo
zijn, dat een bondsvoorzitter is gewor
den, wat de jeugd van hem heeft ge
maakt, nu, dan mogen wij van de
zeeuwse jeugd nog het goede hopen.
Bravo, jongelui van Heinkenszand en
van de Classis Goes
Ongetwijfeld heeft het jeugdwerk in
zijn tegenwoordige vorm, na het samen
vloeien van de beide bonden, iets te
maken met de crisis der jeugd.
Wij hebben echter goed vertrouwen
voor de toekomst en wij zijn zeer dank
baar voor de bekwame leiding.
Laten wij hartelijk hopen, dat steeds
meerderen zich aan die leiding toever
trouwen. Onze gedoopte jonge mensen
kunnen die leiding niet missen. Laten
zij hierin zien de toegestoken hand van
hun hemelse Vader, de God van hun
doop, die hen veilig leiden wil door alle
stormen heen tot het vaak en blijmoe
dig belijden van Jezus Christus, de
enige Konipg.
Voorzover het ons gegeven is, willen
wij aan die leiding hartelijk meewerken.
In ieder geval volgen wij de ontwikke
ling met warme belangstelling en met
ons voortdurend gebed.
K.B. v. d. L.
PAULUS.
Phil II19-24.
Uit deze verzen leren we Paulus zelf
van dichterbij kennen. Het gaat nu over
zijn plannen, zijn gevoelens, zijn ver
langens en omstandigheden. Daaruit le
ren we hem nu kennen als een merk
waardig vrij en heel menselijk man.
Paulus is in de dienst van de Here Je
zus allesbehalve minder menselijk ge
worden. Integendeel. Juist in deze
dienst, waarvoor hij dag en nacht in
touw is, is hij zo vrij, zo menselijk ge
worden, als we hem hier leren kennen.
Paulus staat niet voor niets in dienst
van de Zoon van God, die mens werd.
opdat wij weer echt vrije mensen zou
den zijn.
Het heeft er wel eens iets van weg,
dat christenen wat stijver, wat onna
tuurlijker zich gedragen dan andere
mensen. Soms gedragen we ons zelfs
wat geremd en wat onnatuurlijk, alsof
het zo hoort voor een christen, die im
mers een discipel is van de hoogste ko
ning en die geacht wordt dagelijks te
verkeren in heilige dingen. Dit komt nu
bij Paulus wel anders uit. Hij is nooit
zo vrij en zo gewoon echt menselijk, als
in de dienst van de Here Jezus. Want
zijn Heer en Meester is mens geworden,
en niet om van ons een slag volk te
maken, dat altijd op z'n tenen loopt en
gedurig gehinderd wordt door al het
heilige, waarmee het te maken krijgt.
De Here Jezus is gekomen om ons te
verlossen van alle verwaandheid,
krampachtigheid en bezorgdheid, om
ons te maken tot mensen, die vrij zijn,
vrij voor de Here en voor elkaar, zo
vrij als Paulus het hier is.
Ik hoop in de Here Jezus Timotheüs
spoedig tot u te zenden. Zo schrijft hij
pal na vs. 17, waarin ernstig.sprake was
van de mogelijkheid dat hij terechtge
steld zal worden. Deze ernstige moge
lijkheid belemmert hem ondertussen niet
om te hopen, om nog plannen te maken.
Hij wordt niet volslagen opgezogen
door zijn eigen lot, door zorg en gepie
ker over wat hem te wachten staat. Hij
is vrij om plannen te maken voor de
Philippenzen. In de Here Jezus.
Sinds hij volslagen in handen van de
Here Jezus is, is hij zo vrij. Want deze
Here is zo hoog gezeten en Hij is zo
machtig, dat Hij heel dicht bij is. Zelfs
zo'n reisplan als dit voor Timotheüs
gaat Hem aan het hart. Paulus kan het
maken in de Here Jezus.
Opdat ook ik welgemoed moge zijn,
wanneer ik vernomen heb, hoe het u
gaat. Zo menselijk gaat het toe in Pau
lus' leven. Hij zal Timotheüs naar Phi-
lippi sturen om weer eens wat van de
gemeente te horen. Dat heeft hij nodig.
De Philippenzen kunnen hem maar
moeilijk missen. Maar hij kan ook niet
zonder hen.
Paulus heeft geen behoefte om zich
groter te houden dan hij is. Hij kan
ook zonder enige reserve schrijven over
zijn eenzaamheid te Rome. Hij heeft
daar niemand anders dan Timotheüs
om voor hem naar Philippi en terug te
reizen. Want ik heb niemand, die zo
eens geestes (met u) is, om uw belan
gen getrouw te behartigen. Er kan ook
staan eens geestes met mij en dat lijkt
me een mooiere vertaling. Dan is er dus
niemand onder alle mensen met wie
Paulus te Rome te maken heeft, zo ge
lijk gezind met de apostel, dat hij hem
de reis naar Griekenland heen en terug
kan laten maken. Dat is een eenzaam
heid.
Het wil niet zeggen, dat er geen
trouwe, vrome, meelevende mensen