Van de wijde, ruige Heide
KLEINE
VOSSEN
In de Korenbeurs
Mikken en niet raken
Niet mikken en raken
Wat kan men als pas beginnend do
minee naar 'n tekst voor 'n nieuwe
preek lopen te zoeken.
Kom, kom, zei dan één van mijn
ouderlingen, de bijbel is zo dik en dan
nog geen keus
Maar dat is het 'm nu juister zijn
zo talloos vele teksten en men wordt
van dag tot dag geslingerd van de éne
naar de andere nog mooier" tekst.
Want die eerste tijd speuren wellicht
de meesten naar mooie" teksten.
Zoals ik 'n collega heb gekend, die
week aan week op zoek leek naar moei
lijke haast schreef ik naar bizarre
teksten. Woorden waarover anderen
zelden of nooit spraken, besprak hij.
En, ik moet zeggen, het gaf span
ning bij de liefhebbers. Ze kwamen al
nieuwsgierig in de kerk.
Om anderen te raken, moet men zelf
eerst geraakt zijn.
En soms verstrijkt dag na dag in het
grauwe, totdat de zaterdag er is zon
der tekst en zonder preekof 'n
mislukte.
Maar onverwacht -op huisbezoek
bijvoorbeeld, krijg je er opeens één.
En je wéétdaarover moet ik zondag
preken.
Zo bezocht ik op 'n avond, nog altijd
zonder tekst, het gezin van 'n ponser.
Zo'n specialist boort 'n slordige 500
gaten in stalen spanten of platen per
dag.
Hij boort vandaag en morgen en het
volgend jaar, misschien wel vijf en
twintig jaar of langer, achtereen en
verwenst de dodende eentonigheid van
zijn dagelijks hem aangrijnzend werk
Doordrongen van mijn boekenwijs
heid over het slopend monotone van
fabrieksarbeid", die de arbeider immers
steeds weer tot „verlengstuk van de
machine" maken zou, betuigde ik in
voorzichtige, tastende bewoording mijn
meegevoel voor mijn broeder-ponser,
die naar mijn onderstelling zijn dage
lijks niet-dan-gaten-slaan, moeilijk an
ders dan zonder echte arbeidsvreugde,
al slaperiger moest verrichten.
Want dat was óók zo'n sociale vol
zin, die mij in Utrecht was ingeprent
het lied van de arbeid is er uit.
Vroeger, zo heette dat, zong men
onder 't werk de heiers en de maaiers
en de druivenplukkers
Nu gromt of vloekt men.
Nauwelijks echter had de wat traag-
denkende ponser mijn meelij dóór, of hij
weerde dit fier af
Eentonig Vervelend Dodend
Zijn werk
Maar dominee, dan begrijpt u er nie
mendal van. Ik slaap er soms niet van,
hoe ik het morgen zal aanpakken. Elk
van die honderden gaten eerst met krijt
uitzetten op de plaat of spantzóveel
5 c.M. uit elkaardan 6 of 7dan
weer 5, enz. Daar komt 'n gemeet en
gepas aan te pas van je welste. Want
als ik het niet precies doe, hoeveel denkt
u dat zo'n stalen plaat van 'n paar me
ter wel kost Het was oorlog 1914—
1918 Nou, ik zou er gauw uitlig-
gen bij de baas. Nee, dominee, dat is
zwaar werkenwoor me, eer ik de handle
omzet en de boor draait.
Hoe gevoelde ik mij met al mijn so
ciale kennis en mijn goed bedoelde,
(slot van de Vlaamse Gaai)
„zijn vreed' en heilgenot" komt nu een
„vrij en vrolijk hart". Het 3e vers be
sluit „Van Hem, de ene Heer, gaf het
verleden blijk, het heden zingt zijn eer,
de toekomst is zijn rijk".
No. 8è is een nieuwe bewerking van:
„Een Naam is onze hope". De com
missie acht de bewerking van ons oude
gezang 40 beter, en zou dit willen hand
haven op vers 1 na, waar de woorden
„ten hemel af" wel zeer ongelukkig zijn.
De commissie zoekt nog naar een ge
schikte vervanging, maar zou deze
woorden desnoods op de koop toe ne
men.
Na deze beschouwingen heb ik nog
twee pijlen op mijn boog le. de nog
niet besproken feestliederen, 2e. de
goede aanwinsten in de nieuwe bundel.
Deze zijn op de achtergrond gebleven
door de nadruk, die naar de aard der
commissiearbeid viel op hetgeen, waar
men zich niet in kan vinden. Zonder
enige twijfel zijn er prachtige liederen
voorgesteld en ook wel wijzigingen, die.
verbeteringen zijn, terwijl de commissie
zelf t.a.v. het gebed des Heren verbe
tering van twee coupletten onder de
aandacht wil brengen.
J. B. v. M.
maar blijkbaar krenkend meelij, be
schaamd.
Maar, natuurlijk trachtte ik in de
loop van het verdere gesprek óók te
boren en kwam er achter, dat deze
trouwe, kundige werker niet wist of hij
al of niet bekeerd was. Waarschijnlijk
voor eigen besef onbekeerd, gelijk méér
bekeerden dat menen, die ondanks ca
techisatie en regelmatig catechismus-
preek niet wéten wat bekering inhoudt
en dus 'n valse maatstaf blijven aanleg
gen, van vader op vader overgeërfd.
Toen ik heenging, wist ik waarover
ik de volgende zondag de boor van
Gods Woord plaatsen zou, ter bekering
van verkeerde voorstellingen over de
bekering.
Doch mijn broeder-ponser was die
zondagmorgen niet in de kerk
Ik mikte wel, maar
Het was in 'n nieuwe gemeente, waar
ik reeds de eerste of de tweede zondag
in de avonddienst te spreken had over:
vergeef ons ónze schulden, gelijk ook
wij vergeven onze schuldenaren.
In die preek moet ik toen ongeveer
gezegd hebben„ja, dan zeggen we
soms dat vergeef ik 'm in der eeuwig
heid niet. O pas op dat de Here
niet in der eeuwigheid uw schulden
houdtVerzoen u nog vandaag
's Maandags kreeg ik iemand bij mij,
die mij vroeg mijn zwager heeft u ze
ker ingelicht
Uw zwager Ik weet niet eens wie
uw zwager is.
Ja, dat is die en die.
Neen, kon ik eerlijk zeggen, hij heeft
mij daarover nooit gesproken.
Hoe kon u dan in uw preek letterlijk
aanhalen, wat ik hem indertijd gezegd
heb in der eeuwigheid niet
Ja, antwoordde ik, dat weet ik ook
niet.
En ik duchtte reeds het ergste.
Tot mijn verwondering en blijdschap
zei ze ik ben diezelfde zondagavond
naar mijn zwager gestapt en wij heb
ben ons verzoend.
Ik had niet gemikt en wonderlijk
geraakt, door Hem die alles weet en
werkt.
'n Ander maal schreef iemand, ver
bolgen over één of ander zakelijk be
sluit van de kerkeraad, dat hij zijn bij
drage voor de kerk opzei.
Jammer dat zo iets in de kerk van
Christus telkens nog gebeurt, als dwaas
en totaal onvruchtbaar middel om eigen
zin af te dwingen of zelfs wel eens uit
wraak.
Natuurlijk was ook ik als voorzitter
van de inhoud van dit ingekomen stuk
op de hoogte, maar dacht bij de voor
bereiding van mijn preek over Johannes
de Doper in die week even natuurlijk
niet aan die boze brief.
Had ik er aan gedacht, dan had ik
ter inleiding op de preek mogelijk juist
niet Maleachi 3 gekozen om voor te le
zen over de bode, die de Here voor
Zijn aangedicht uit zenden zou, hoe
passend dit kapittel ook was.
Eerst toen ik, op de preekstoel, toe
gekomen was aan de daarin óók voor
komende vermaning „Gij berooft Mij,
en zegtWaarin beroven wij U In
de tiendenschoot mij de inhouder
van zijn vaste bijdrage voor de kerk,
te binnen.
En, prompt dacht de betrokkene, dat
ik Maleachi 3 gekozen had, en op hém
persoonlijk mikte.
Nog altijd kan ik met de hand op
mijn hart verklaren, dat dit niet zo was.
Dat, zoals ik reeds schreef, ik bij na
denken thuis, dit hoofdstuk vermeden
zou hebben. Het was mij trouwens om
de beginwoorden van dat hoofdstuk te
doen, en niet om dat bijkomstige, 10de
vers.
Ik mikte dus niet.
Maar hoe raak was het schot.
Alleen niet met de zelfde gunstige
uitwerking als bij die zuster, die zich
met haar zwager verzoende.
De in dit geval getroffene was nu
nóg bozer.
Ik heb het eerst véél later gehoord,
toen ik hem condoleren kwam over het
verlies van 'n kind en hij onder tranen
zich met mij verzoende.
Nog één voorbeeld.
Op kraambezoek vertelde mij de
kraamvrouw ja, de baker, die het kind
zondag in de kerk zal brengen, is rooms.
Maar ze kómt.
Ik vond dat prettig, maar, vergat het.
Tot ik die zondagavond op de preek
stoel stond preken moest overde
paapse mis
Hoe graag was ik op 'n ander onder
werp overgesprongen
Moest het deze vrouw niet lijken, of
ik op haar mikte en op haar alleen
Wat wist zij van de verplichte orde
Ik schrok, toen ik haar zag zitten en
las het slot van het befaamde antwoord
80 zo zacht mogelijk voor en alzo is
de mis in de grond anders niet, dan 'n
verloochening der enige offerande en
des lijdens van Jezus Christusen
een vervloekte afgoderij"
Hoe ellendig om deze eenvoudige
vrouw, voor het eerst in 'n protestantse
dienst, te kwetsen.
Hoe kón zij deze woorden, zónder
toelichting, anders verstaan dan als 'n
We leven in een dynamische tijd, een
vreemd woord voorgeweldige, naar
alle kanten krachten-uitstotende tijd,
een tijd, waarin overal op de wereld
brakende kraters in werking zijn. Er is
bijna geen plekje op de wereld, waar
men zeggen kan we hebben hier met
dat wereldrumoer niets te maken.
Alle records in hoogte en diepte, in
snelheid van beweging, in bundeling
van krachten, in opvoering van rijkdom
en welvaart en tegelijk in verheviging
van ellende en nood, alle records wor
den hedendaags doorbroken.
Niets gaat er snel genoeg, niets gaat
er ver genoeg, niets is te fel gekleurd,
niets is erg genoeg, niets is mooi en
gemakkelijk genoeg, niets is lekker en
aantrekkelijk genoeg, alles streeft naar
ruimer, naar wijder, naar royaler, naar
spannender, naar indrukwekkender le
ven
Men praat in de huiskamer over mil-
liarden, als vroeger over duizenden,
over een maanraket als vroeger over
kaatsballen, men geeft een jongen, een
snotjongen, 's zaterdags een rijksdaal
der en meer, terwijl wij voorheen één
cent op zak hadden om er een stuk ve
terdrop voor te kopen, men raast op
bromfietsen langs de straten, terwijl 't
vroeger luxe was een ouwe rammelkast
van een fiets te bezitten, men wandelt
op de straten van Parijs, alsof men even
is gaan buurten en bestijgt de Alpen
alsof 't duinen zijn, men gaat even naar
Canada, mannetjes en vrouwtjes, die
vroeger er voor huiverden om in een
bus te stappen. En dan, men verovert,
geruisloos, eventjes een land, vele ma
len groter dan Nederland, men dreigt
met een oorlog tussen twee staten van
honderden millioenen inwoners, zonder
dat er een dikke letter in de kranten
voor wordt gebruikt.
Men stampt steden uit de grond,
bouwt vliegtuigen voor 180 passagiers,
schepen voor 8000 liefhebbers en tege
lijk heeft men materiaal om millioenen
mensen in enkele uren van de aardbo
dem te kunnen verdelgen.
We kunnen 't niet meer aan, het is
alles even verbijsterend. De mens grijpt
naar de onpeilbare diepten der atomen,
speelt met beruchte eicellen, duikt on
der 't Poolijs door en grijpt met onme-
telijk-lange armen naar de maan, ja,
laat haar apparaten snorren rondom de
zon en regelt een zender, vanaf de aar
de, in een duizelingwekkende-voorge-
stuwde raket.
Ik denk wel eens zouden onze klei
ne hersenen dat op de duur wel kunnen
verwerken, wij, die ons toch thuis ge
voelen in 't gezin, bij de haard, met een
poes op schoot en een bakje koffie op
tafel
Wordt 't elastiek van ons denkver
mogen niet zó overspannen, dat er de
rek geheel uit is en men lusteloos en
futloos en krachteloos wegzakt in on
verschilligheid tegenover de echte le
venswaarden van liefde en waarheid,
hoop en troost
En toch neen er is voor de
christen geen reden om te wanhopen.
Ja, de wereldling, die de achtergrond
van Gods Woord kwijt is geraakt, zou
er op de duur krankzinnig van kunnen
worden, want hij overspant z'n mense
lijke kracht, daar hij immers komt te
staan voor de onmetelijkheid van 't
heelal en de ondoorgrondelijkheid van
's mensen ziel maar op ons dorpje,
in een onnozel kerkje wordt door men
sen zonder'acte of diploma de jaren
door gedacht over en geleefd bij de al
les overweldigende grootheden en on
naspeurlijke wonderheden Gods, waar
bij alle menselijke wijsheid in 't niet
verzinkt.
Nee bij alle bewondering voor de
denkkracht van de mens, wordt de ver-
persoonlijke aanval gij zijt 'n afgoden
dienares
Maar gelukkig, ik kon het in de
preek misschien zó duidelijk maken, dat
niet alleen het krenkend misverstand
weggenomen werd, maar dat zij zelfs
tot nadenken werd gebracht en óns so
ber avondmaal als meer bijbels zien
ging dan haar pompeuse mis
Doch vóór ik die kans kreeg, begon
de dopeling zo'n leven te maken, dat
de koster baker en kind haastig de kerk
uitloodsen moest
Ik had niet gemikt met ons „vervloek
te afgoderij".
Heeft God geraakt
Bennekom. D. J. Couvée.
wondering over de grote werken Gods
steeds groter, als we leven bij 't Woord
Gods, .als we zien hoe de kleine men
senhand grijpt naar 't ongrijpbare, puurt
naar 't onpeilbare. Nee, we worden niet
zenuwziek bij 't zien en horen van 't
verbijsterde dezer dagen, maar we wor
den steeds kleiner voor de Almachtige
en zingen Ps. 147 en 148 er te over
tuigder om.
Uit het oude-Vossenland.
Mij is verzocht, in wat wijder kring
door te geven, wat ons vrijdagmiddag
30 oktober in de Korenbeurs te Goes
werd geboden.
De collega's zullen zich wellicht her
inneren, dat zij van de Zeeuwse afde
ling van de Bond van Gereformeerde
Jeugdverenigingen een uitnodiging had
den ontvangen, om die middag naar
Goes te komen, om iets te horen van
en samen te spreken over ons jeugd
werk.
Die uitnodiging was vriendelijk, de
plaats van samenkomst en de ontvangst
was hoffelijk en het gebodene was voor
treffelijk, zodat wie er niet was, inder
daad iets heeft gemist.
Intussen verwijten we de collega's
niets. Voor velen wordt de tijd aan het
eind van de week wat duur, omdat ze
zich ernstig hebben te beraden over
wat ze 's zondags zullen moeten voort
brengen. Laat dan in dit opzicht het
hart des volks gerust zijn. Het was
slechts een klein procent, dat meende
deze uren van de vrijdagmiddag wel te
kunnen missen. Aan gedegen voorbe
reiding voor de preek zal het in de
provincie deze week niet hebben ont
broken.
De heer T. M. Gilhuis uit Dordrecht,
lid van het bondsbestuur was naar Goes
gekomen, om ons de bespreking in te
leiden.
Hij deed het naar drie punten (en
toch is hij geen dominee): de verander
de formulering van doelstelling na de
fusie, „Jong Gereformeerd" en de me
thodiek.
Het eerste punt vroeg de meeste aan
dacht. Dat de jongelingsbond en meis-
jesbond nu tot één bond zijn geworden,
weten we immers. De voorzitter had in
zijn openingswoord nog wel wat moeite
met de terminologie, maar, voegde hij
er zelf meteen aan toehet zal wel
wennen.
Met die fusie is ook de oude doel
stelling vervallen. D.w.z. en ik haast
me, het er aan toe te voegen de for
mulering daarvan. Want de heer Gil
huis heeft zich uitgesloofd, ons duide
lijk te maken, dat er in wezen niets ver
anderd is.
Wel in accent. Vroeger stond op de
voorgrond het leren kennen van de be
ginselen voor Kerk, Staat en Maat
schappij naar Calvinistische levensover
tuiging. Nu wordt meer de nadruk ge
legd op de persoonlijke binding aan de
Persoon van de Here Jezus Christus,
om zo als levende leden van zijn kerk
toegerust te zijn, om onze plaats in het
leven tot zijn eer te vervullen.
Gelijk welhaast vanzelf spreekt, die
nieuwe formulering werd met klem ver
dedigd. Echter volstrekt niet in de toon
van „de ouderen wisten het niet en
deden het verkeerd, wij doen het beter".
Van dat laatste was in heel de voor
dracht van de heer Gilhuis niets, maar
dan ook niets aanwezig. Steeds kwam
weer naar voren het voorzichtig tasten,
om de goede weg te kiezen en het ten
volle openstaan voor wenken en opmer
kingen, die zowel correctie als stimu
lans kunnen zijn.
De oude formulering werd zelfs be
grijpend verdedigd. Men leefde in een