Van de wijde, ruige Heide
Kleine Vossen
Niet meer dan Knecht
aanschijns, doch gekenmerkt door een
Zeeuws hoofddeksel, dat omtemet
dwars op het hoofd prijkt.
Hiermede heb ik allicht genoeg ge
zegd, om ware het de moeite waard,
een vossejacht te ontketenen. Gelukkig,
dat de Koning-vossejager op een ander
soort wild het oog heeft, zodat ik rustig
mijn zuurtjes kan knabbelen en mijn
primus kan doorsteken en nu angstval
lig afgedekt tegen te brutale zonne
schijn. kalm kan peinzen over de kerk
van Zoutespui en uit het ooggetuigen
verslag een beeld kan opbouwen van
wat daar groeit.
Dat valt niet moeilijk, want mijn fan
tasie is geoefend in kerkbouw. Om u
mee te laten leven, vraag ik uw aan
dacht voor een oude school, als school
afgedankt, maar als kerk in ere her
steld, ja boven oorspronkelijke bestem
ming uitgeheven. Twee samengevoegde
lokalen boden op primitieve wijze ge
legenheid om de trouwe kerkgangers te
ontvangen. Een klein versleten orgeltje
spreidde alle kunstvaardigheid ten toon
om de krachtige stemmen, die bij min
der bekende psalmen wel eens uitschie
ten willen te leiden in de goede melo
dische banen. Dit moedige instrument
zal zijn post nog wel niet kunnen ver
laten, maar het zal opfleuren in de nieu
we omgeving. Gedachtig aan Hoek,
waar men een kerkorgel in gebruik nam,
gaat men hopen op de toekomst. Mooi
rood zijn de stenen van de gevel, waar
in de zes brede ramen telkens een hel
der gekleurd detail bevatten temidden
van blank glas. De mooie deuren met
doorschijnend glas, de tegelstoep, de
nieuwe teerweg, die de properheid van
Geruime tijd geleden onderbrak ik
door ziekte mijn artikelen over 'n reeks,
die ik had willen noemen Op weg
naar 'n vernieuwde kerk.
Om de draad van mijn betoog weer
op te nemen, zou ik als voorlopige slot
som uit hetgeen de heilige Schrift, de
oudste gereformeerde kerkenordeningen
en de praktijk in Genève en in onze
eigen republiek ons leerden, willen
stellen
1. „Een is uw Meester en gij zijt
allen broeders", bleek zelfs zeer per
soonlijk gezag van de één over de an
der, ja over hele groepen van gemeen
ten, niet uit-, maar in te sluiten (apos-
stelen, apostolische helpers).
2. Wanneer zo individuele autoriteit
naar Christus' wil mogelijk en werke
lijk was in de allereerste tijd der kerk,
dan kan bedoeld woord van Jezus over
de „éne Meester" nooit inhouden, dat
daarna opeens elke vorm van persoon
lijk gezag op zich, daarmee strijdt.
3. Of zulk gezag in Christus' kerk
gewenst of toelaatbaar is, hangt dus
aan andere waarden of beginselen, ons
in de Schrift geboden.
4. Die Schrift zelf leert, dat de prak
tijk, de behoeften der groeiende kerk,
de apostelen en hun helpers hebben
geleid, niet tot 'n zeer vaste, wèl-om-
schreven, maar tot 'n zeer lenige en
naar plaats en tijd wisselende vorm
van kerkregering.
5. Vast beginsel bleek en blijft
Christus alléén Koning over zijn kerk.
Toch regerend door „sommige" men
sen in verschillende verhouding en gra
datie (apostelen boven helpers, helpers
boven oudsten, oudsten boven gemeen
ten)
6. De werkelijkheid leidde reeds in
de eerste, zéker in het begin der tweede
eeuw, naar 'n soepel „één-hoofdig"
plaatselijk gezag, waarbij „de wereld",
door andere oorzaken de kerk binnen
sijpelend, straks stromend, dit op zich
zelf niet verwerpelijk episkopaat be
dierf, waardoor het Christus' zuiver-
geestelijk regiment steeds minder door
liet of belemmerde.
In de tijd der grote reformatie heb
ben de eerste Luthersen èn Gerefor
meerden minder bezwaar gehad tegen
'n „bisschop" of „superintendent", dan
tegen leer en leven dier toen levende
ambtsdragers.
8. Ook als Calvijn, uit begrijpelijk
felle reaktie tegen de bestaande pries
terheerschappij, 'n eigen, nieuw systeem
ontwerpt en in praktijk brengt in Ge
nève, is dit dermate „aristokratisch" 1)
getint, dat onze „demokraten" van van
daag stellig geen genoegen zouden ne
men met de vrijwel enkel passieve, stil
zwijgende „medewerking van het volk,
dat toch destijds om de bewezen ge
loofsmoed ginds en op onze eigen bo
dem, tenminste zo „mondig" heten
mocht, als de „belijdende" of „mee
levende" leden van heden.
9. De eerste gereformeerde kerk
vergaderingen, indien de verkiezing
de binnenkomenden bevordert, wat zijn
ze een contrast met de haveloze toe
stand van tevoren. Het lichtblauw van
het plafond, het lichtgrijs van de muur
aan de preekstoelzijde, het lichtgeel en
-groen van de andere muren, de don
kere linoleum vloerbedekking bieden
een moderne sfeer aan het oude ge
bouw.
Natuurlijk zijn er meer verbeteringen
te noemen, maar het gaat nu niet om
een natuurgetrouwe beschrijving, nog
minder om een bestek. Het gaat er om,
dat, wie mee wil leven, enige indruk
krijgt van het grote, dat voor Spui op
de afwerking wacht. Ik weet niet of
er later gelegenheid zal zijn nog nader
op de zaak terug te komen, als het ge
bouw in gebruik genomen zal worden.
Dan zullen de 130 zitplaatsen zeker niet
voldoende zijn voor alle belangstellen
den. Dat is echter niet erg. Daar wordt
allicht wat op gevonden.
Wat zeker van belang is, is diteen
kleine gemeente, die veel heeft meege
maakt, vanalles en nog wat het bezit
is kwijt geraakt en voortdurend onder
minder aangename en niet opwekkende
omstandigheden het kerkelijk leven
moet voortzetten,
die in bijzondere mate de lidtekenen
van een scheuring voelt naschrijnen,
die heeft soms nodig het besef van
algemeen medeleven, van opgenomen
zijn in een grotere mededragende ge
meenschap.
Tot de functionnering van deze ge
meenschap bij te dragen en de vreugde
van één tot aller deel maken, is het
doel van dit artikel.
J. B. v. M.
min of meer bij het „volk" berust, „dra
gen", tolererendeze volksverkiezing
voorlopig.
In feite wantrouwen zij, zéér pnde-
mokratisch, „het ghemeyne volck", de
„scharen" en prefereren de hulp van
aanzienlijke overheidspersonen boven
die van de massa der „mondige" le
den 2)
10. Al zal wel niemand onzer de
praktijk van Calvijn of van de oudste
kerkenordeningen nog begeren over te
nemen, de historische feiten tonen, dat
de gereformeerde vaderen, op voet
spoor van de vader van het Calvinis
me, uit de heilige Schrift andere regels
meenden te mogen afleiden dan wij.
(Denk bijv. aan het beroepen van pre
dikanten dóór predikanten te Genève
11Schrift, oudste kerkenorde en
praktijk bewijzen, dat, als hèt grond
beginsel Christus alléén Koning, zijn
Woord alleen wet, slechts gehandhaafd
wordt, de vorm van kerkbestuur van
zelf niet on-verschillig is, maar zich
moet regelen naar historie, praktijk en
vooral behoefte. 3)
12. De vraag is wat is de behoefte,
niet van het ogenblik, maar van onze
in het slop gelopen tijd
J) Na de citaten die ik vroeger reeds
gaf, moge ik nog verwijzen naar „Cal
vijn en Rousseau. Een vergelijkende
studie van beider staatsleer" van dr.
A. J. M. Cornelissen. Nijmegen. 1931,
blz. 105 „Calvijn's meest geliefde
vorm, die der aristocratie"; blz. 106:
„Van de drie staatsvormen, nl. de mo
narchie, aristocratie en democratie, koos
hij den middelstenuit motie
ven van theologischen, godsdienstig en
aard"
Calvijn zelf in zijn Institutie IV, XX,
8 zegt„Een koningschap vervalt ge
makkelijker tot tyrannie, maar niet veel
moeilijker vervalt de regering der voor-
naamsten tot 'n partijregering van wei
nigen, maar het gemakkelijkst vervalt
'n volksregering tot oproer".
Zuiver dus 'n kwestie van praktijk.
„Indien men", vervolgt Calvijn, „die
drie regeringsvormen, die de wijsgeren
stellen, op zich zelf overweegt, dan zou
ik geenszins willen loochenen, dat öf
de aristocratische regeringsvorm, óf 'n
vorm, die bestaat uit 'n juiste vermen
ging van haar met de burgerlijke re
gering alle andere vormen ver te bo
ven gaat."
En dan verwijst hij naar de „aristo-
cratischen regeeringsvorm, die grensde
aan een burgerlijke regeering onder de
Israëlieten". Cornelissen, a.w. blz. 107
„Noch Calvijns critiek op de monarchie,
noch zijn verdediging van de aristocra
tie zijn gebaseerd op de eischen der
menschelijke samenleving, doch bij uit
sluiting, en met terzijdestelling van de
belangen der menschen, op de belan
gen van God of het correlaat
op de nietswaardigheid van den
mensch".
Blz. 109 „Wie in een aristocratie
leeft, staat niet onder menschelijk ge
zag zijn vrijheid wordt niet verkracht".
Dat Calvijn in de eerste uitgave van
zijn Institutie milder oordeelt over de
monarchie is zuiver kwestie van ziens
wijze, ervaring.
Ook anderen, zoals H. Baron, Cal-
vins Staatsanschauung und das Kon-
fessionelle Zeitalter, spreken van Cal-
vijnse aristocratie „Der aristokratisch-
oligarchischeCharakter des friihen
Calvinismus war demnach nicht blosz
Folge der auszeren Geschicke des Gen-
fer Stadtstaates und der hollandische
Ade/srepublik, sondern im Grunde
ebensowhl Ursache als Wirkung der
in ihnen bestehenden sozialen Verhalt-
nisse. Die selbst waren, wenn nicht ge-
schaffen, so doch geformt und erhalten
durch die religiösen Grundideen Cal-
vins, denen die aristokratisch aufge-
baute Republik ebenso entsprach, wie
die demokratische den tauferischen
und sektiererischen Ideengangen". S.
75.
Zo ook G. Beijerhaus. Studiën zur
Staatsanschauung Calvins. Mit beson-
derer Beriicksichtigung seines Souvera-
nitatsbegriffs. Berlin 1910. S. 136: „Die
Vereinigung von Gottes souveraner
Herrschaft und einem selbstgewahlten
aristokratischen Regiment
Niet voor niet sta ik hierbij zo uit
voerig stil, omdat hoevelen hun „ker
kelijke demokratie" ten onrechte aflei
den uit Calvijn. En gelijk Calvijn in
zijn eerste uitgaaf van de Institutie
(1539) de kwestie van de regerings
vorm van de staat volstrekt laat afhan
gen van de omstandigheden, mag zeker
overwogen worden in hoever de Schrift
de bestuursvorm van de kerk vrij laat,
mits het Koningschap van Christus
slechts reëel zij
2) Men vergelijke ook eens, voor
wat óns land aangaat, het art. van
Prof. Mr. L. J. van Apeldoorn „Het
voortbestaan der Parochies na de Re
formatie" in „Christendom en Histo
rie". Lustrumbundel van 1930. Kampen
1931, blz. 32 v.v.
3) Men kan zich indenken, hoe on
gemeen ik in deze reeds lang gekoes
terde idee indertijd ben gesterkt door
o.m. het proefschrift van dr. M. Bouw
man Voetius over het gezag der Sy
noden. Bouwman heeft daarin aange
toond dat deze vader van ons kerk
recht een Synode de bevoegdheid toe
kende om in bepaalde gevallen 'n ker-
keraad af te zetten. Zo sprak bijv. de
Synode van Dordrecht 1608 uit: „Als
een dominee zich aan ergerlijke zonden
schuldig maakt, maar zijn kerkeraad
weigert de classis de behulpzame hand
te bieden om zulks te onderzoeken, en
haar zelfs verhindert en tegen dat on
derzoek protesteert, dan zal die par
tijdige kerkeraad zelf ten overstaan van
de afgevaardigden der Synode door de
naastbij wonende dienaren uit het ambt
gezet worden" (a.w. blz. 319).
Is dit „demonisch" of Paulinisch,
prof. Popma
Voor mijn geval doet het er niet zo
veel toe of wij nu Voetius moeten vol
gen, dan wel het feitdat glad tegen
gestelde meningen door gereformeerden
zijn en worden verdedigd als „Schrif
tuurlijk". Waaruit ik bevestigd zie, dat
de bijbel veel open laat, wat de prak
tijk beslissen moet. Of is het niet sterk
sprekend, dat sommigen van dit kerk
recht van plm. 1600 spreken als van
een nieuw kerksysteem, dat ondertus
sen slechts onbekend bleek en meer
dan 3 eeuwen oud, stamt uit de bloei
tijd der Reformatie en werd aangehan
gen ook door Hoornbeek, Apeldoorn
e.a.
Bennekom. D. J. Couvée.
Met ontzetting hoor je telkens de
alarmstoot „de Veluwe brandt", „brand
op de Mokerhei", „een vuurzee in
Drenthe" De ongekende droogte
de bekende droge zomer van 1911
haalt er niet bij heeft bos en hei
zó licht ontvlambaar gemaakt, dat een
bril, neergelegd op een stukje verhooid-
gras, als brandglas gevaar kan opleve
ren. In elk geval zijn wellicht honder
den hectaren van ons reeds zo schaars
natuurschoon vernield door onbedacht
zaamheid. Zie, hoe een luttel sigaret
tenpeukje hele bossen in laaiende vlam
men kan zetten en vele bosbewoners,
konijnen, hazen, herten, eekhoorntjes
een kwade dood doen sterven.
Ik veronderstel, dat een fietser, een
automobilist, die onnadenkend zulk een
onheil kan stichten, wanneer hij maar
vermoedt, dat hij er de oorzaak van is,
vele onrustige nachten heeft en 't zich
moeilijk vergeven zal, dat hij misschien
de brandstichter is.
En toch, hoe dikwijls is de tong, die
boze tong, de aanstichster van felle
branden in gezin, in huwelijk, in kerk
en samenleving.
De kleine vos „loslippigheid" heeft
al heel wat kwaad gebrouwd. Dat na
tuurschoon wordt vernield, dat kostbaar
geboomte tot as verteert, is erg, wekt
ergernis, ja woede, over zo grote licht
zinnigheid en onnadenkendheid maar
wanneer een gezin door kwaadsprekerij
van haar eensgezindheid wordt berooft,
dat een huwelijk door een argwaan-
wekkend woord of zinspeling van zijn
ongereptheid wordt ontdaan, is erger
en soms onherstelbaar.
Je kunt van die herinneringen heb
ben, herinneringen aan een los daar
heen geworpen woord, soms aan een
krenkende gelaatsuitdrukking, die tel
kens nog pijn doet.
Dan bevroed je achter dat woord,
achter die zinspeling een hele wereld
van miskenning, van verachting, die je
eergevoel, je gevoel van eigenwaarde
ten diepste krenkt.
En zelf heb je dikwijls ook een woord
laten ontglippen, waarvan je later
denkthad ik dat toch nooit gezegd.
Zo heb ik eens, zonder dat men
wist, dat ik 't horen kon, een qualifica-
tie van m'n arbeid opgevangen, die in
derdaad zeer onaangenaam klonk en al
lachtte die persoon, toen hij merkte,
dat ik 't verstaan had, op allerlei ma
nier een uitlegging van zijn woorden
te geven, die 't kwetsende moest op
heffen, toch bleef jaren lang de klank
van dat woord in m'n ziel achter al
was 't wellicht heel nuttig voor me, dat
ik er van op de hoogte kwam. Later
bleek me, dat 't maar een klakkeloos
daarheen geworpen kenschetsing was,
die inderdaad niet zo ernstig diende te
worden opgenomen. Zo is er dikwijls
verwijdering ontstaan, niet 't minst in
't kerkelijk leven door „loslippigheid",
door een krenkende opmerking. Eén
woord, gesproken in onbedachtzaam
heid, kan maken, dat men jaren schreit.
Eer is teer, zei Vader Cats. Ambtseer,
huwelijkseer is als porcelein, 't is gauw
geschonden.
Daarom wake men tegen de kleine
vos „loslippigheid", die als één lucifer
een grote brand kan aansteken. Weest
daarom voorzichtig met dit tonge-vuur,
dit onheilig vuur, en laat uw woorden
gewogen worden want in veel praten
is veel overtreden. De bede „zet, Heer,
een wacht voor mijne lippen, behoed de
deuren van mijn mond, opdat ik mij
tot gene stond, iets onbedachtzaams
laat ontglippen". „De Veluwe brandt",
zei een wachtwoord voor alle sprekers
èn schrijvers èn prekers. Ja, zelfs de
preekstoel is niet veilig voor deze vos.
Uit het oude-Vossenland.
Over het preken is zo voor en na al
heel wat gezegd en we zijn er dan ook
wel van overtuigd, dat de preek aan
bizondere eisen moet beantwoorden.
Allereerst moet ze zijn bediening des
Woords. Hoekstra heeft ons vroeger
geleerd, dat preken is de ambtelijke
verkondiging van het Woord Gods in
het midden van de gemeente. En ik
meen, dat daar nog niets op af te din
gen is.
Maar daar is nog niet alles mee ge
zegd. In die ene regel ligt zoveel be
sloten. Hij heeft ons ook geleerd, als
nadere uitwerking van de algemene re
gel, dat elke preek verklaring en toe
passing moet zijn. De tekst moet ver
klaard en de gevonden waarheid moet
toegepast worden in het leven van de
gemeente.
Maar daarmee zijn we er nog niet,
want dit is gemakkelijker gezegd, dan
gedaan. Deze opdracht stelt ons voor
een schier bovenmenselijke taak.
De verklaring van het Woord van
God Wie is tot deze dingen bekwaam?
Welke dominee is in staat, er uit te
halen, wat er in zit Blijft het niet al
tijd hopeloos stukwerk Kunnen we
ooit anders, dan slechts bij kleine beet
jes, mondjesmaat, de gemeente iets la
ten zien van de rijkdom en de heerlijk
heid van het werk Gods
En die andere zijde is al even moei
lijk uitvoerbaar. Het leven van de ge
meente. Maar wie kent dat leven En
hoe gevarieerd zijn de behoeften van
dat kerkvolk, dat daar vóór mij zit
Het is een gehoor, zo van acht tot
tachtig. Dat is dan wat de leeftijd aan
gaat, maar verder is ook nog zo ont
zaglijk groot onderscheid. De gedach
ten, die hoofd en hart vervullen, lopen
nog al wat uiteen. En ieder zit op zijn
manier te hunkeren naar een woordje,
dat nu eens precies in eigen omstandig
heden past. Meest wel een woord van
bemoediging en troost, want ik ver
moed, dat de hunkering naar terecht
wijzing en vermaan nu niet zo leven-
Kerkregering naar beginsel en praktijk.