Van de wijde, ruige Heide
Kleine Vossen
ADVENTISTEN
adviseur der conferentie, het duidelijke
geluid van z'n collega Van Bottenburg
en na al de overige woorden, toelichtin
gen en adviezen, die hier aan werden
toegevoegd. Zelfs het veto-recht, dat
in de politieke arena zo zwaar is belast
geworden, geraakte in hoge ere en
werd tot een schiboleth voor het kun
nen geven van garanties.
Aldus werd een kleine zorg wegge
nomen van een der diaconieën uit het
Oostelijk deel en een kleine zusterlijke
handreiking verleend van diaconieën
onderling met als oogmerk de bevorde
ring der barmhartigheid in groter ver
band dan onze enge kerkelijke grenzen.
Dan was er de thee, door enkele
Bressiaanse dames geserveerd en samen
met enkele versnaperingen genoten.
En als laatste belangrijk punt het
referaat van Drs Elshout uit Koude-
kerke over de ouder wordende mens,
dat, zover ik het heb gehoord, zeker
de moeite van het beluisteren waard
was.
Naast de behandeling van enkele
organisatorische vragen, was het bo
vengenoemde voldoende bewijs, dat
deze conferentie zeker een waardevolle
bijdrage levert in het leven van de
kerken der classis.
Intussen had ook de landelijke Evan
gelisatie-conferentie in Woudschoten
een bepaald Zeeuws aspect.
Zeeuwen, oftewel, bewoners van
Zeeland, vonden in Woudschoten een
trefpunt voor de evangelisatie onder de
jeugd. Er bestaat van de Stichting
Evangelisch Herstel een sectie voor
jeugdwerk ,,De Poort". Deze is in
Zeeland nog onvoldoende bekend.
Het is bekend, dat verschillende
Zeeuwse kerken zich kosten en inspan
ning getroosten om de van Christus
vervreemde jeugd te benaderen met het
Evangelie. Reeds' bij het eerste contact
bleken er allerhande moeilijkheden te
bestaan. Op de ene plaats had men
leiders, maar geen kinderen, op de an
dere plaats kinderen, maar geen leiders
en leidsters. Ergens anders had men
beide, maar miste scholing. Bovendien
was van verschillende plaatsen weinig
of tenminste te weinig bekend. Een
centraal punt ontbreekt en daarmee ook
de mogelijkheid om elkaar te helpen,
om te stimuleren, waar men aarzelt of
onder de vraagstukken begraven raakt.
Het komt mij voor, dat er een nood
zaak is om sommige gemeenschappe
lijke belangen ook gemeenschappelijk
aan te pakken, b.v. de vorming van de
leiding, de methodiek e.d., met name
van het weekclubwerk.
Moeten wij niet eens samenkomen
om deze dingen te bespreken en trach
ten te komen tot een beter samenspel
Wij hebben in Zeeland nog geen en
kele speciaal opgeleide kracht voor het -
weekclubwerk. Wij zouden gezamenlijk
echter wel voorlichting kunnen krijgen
van iemand, die daar ervaring in heeft.
Gedacht kan worden aan iemand als
Mej. C. C. Ie Clercq, die cursussen
geeft en allerlei gewenste voorlichting.
Zo iets moet tijdig gepland worden.
Mijn vraag is dan ook, of zij, die
hierbij geïnteresseerd zijn spoedig eens
een berichtje aan mij willen zenden
hierover, voorzover ik nog niet met de
betrokkene contact heb gehad. Als het
mogelijk is, zou ik nog graag voor de
vacantietijd een bespreking organiseren.
De plaats van samenkomst zou ik wil
len bepalen naar de omvang van de
kring dergenen, die zich als geïnteres
seerden melden.
Ter inleiding hierop en tevens in af
wachting van nadere informaties uit de
kringen van evangelisatiecommissies en
bijzonder van leiding der weekclubs,
zou ik over bepaalde vormen van jeugd
werk vast iets willen schrijven, n.l. over
Kleinrooswerk en Ridderwerk, zoals
dat van ,,De Poort" uit wordt bevor
derd. Daarover dan, bij leven en wel
zijn, een volgende keer.
J. B. v. M.
Noodkreet uit de natuur.
Het moet mij maar eens van het hart.
Wat moet al dat gepraat over „re
creatie", „vrienden der natuur", ver
enigingen „naar buiten", indien men
geen liefde tot de natuur bezit, maar
enkel de begeerte „er es uit te zijn"
(waaruit want men neemt de herrie
van de stad zelf meel), begeerte naar
nog meer „pret", naar nog lager „lol"
dan in de dompige bioscoop of het café
valt te beleven.
Natuurlijk gun ik iedereen, vooral de
kinderen van drie-vier-hoog uit onze
grote steden de natuur en daarin vro
lijkheid.
Maar wanneer ik nu reeds in mei
wekelijks de zware autobussen van
heinde en ver in wolken van stof voor
bij mijn landhuis zie stuiven en kort
daarop horden van scholieren langs de
zelfde zandweg terug zie slieren, da
delijk wéér op weg, niet naar de geu
rige bospaden, maar naar de winkels
van Bennekom om daar te snoepen en
wat rond te hangen, dan vraag ik mij
af wat zijn dat voor onderwijzers of
jeugdleiders, die de stadsjeugd, nauwe
lijks eens voor 'n dag of wat in Gods
eigen schepping, ze al weer in 'n mist
van stof terugvoeren naar wat ze nu
eindelijk eens voor korte tijd mochten
ontvluchten
Waar zit hier het a. b. c. van gezond
verstand
Er zijn hier, gelukkig op 'n flinke
afstand, twee kampen.
Het éne is van de P.V.D.A. het an
dere particulier, herbergt meestal kin
deren of groten uit christelijke kring.
Maar behalve dat de eerste kamp
bezoekers meer rode rokjes, rode truien
en rode broeken dragen, is er in hun
gedrag voor mijn oog althans, niet veel
onderscheid. Dezelfde wanorde, dezelf
de met gegapte stokken slaande jon
gens en op iets zuigende meisjes, het
zelfde geschreeuw in plaats van één of
ander goedklinkend lied, dezelfde vuis
ten van verontwaardiging tegen auto
mobilisten die nu eenmaal stof opjagen
op wegen, waar zij móéten rijden en
waar echte „vrienden der natuur" zich
daarom reeds liefst niet wagen, het
zelfde rumoer wanneer ze wèl erg
leuk voor kinderen met lantaarntjes
gewapend in het donker terugkomen,
wéér over de grote weg instee van door
de bossen te dwalen.
Onlangs kozen enkele jongens hun
weg maar over mijn terrein. Ik zou
daarvan nog niets zeggen, indien ze
niet mijn met zoveel zorg, eigenhandig
gesnoeide haag vernielden. Toen ik
één der begeleidsters vroeg kunt u
die kinderen niet bij u houden ant
woordde ze mij, voor haar eigen gevoel
misschien gevat het schijnt van niet...
De echte natuurliefhebbers die hier
wonenklagen steen en been over déze
invasies van groten en kleinen, die de
stadsdrukte en stadsstof heten te ont
vluchten.
Het wordt tijd, dat- men leiders èn
geleidsters eerst eens 'n lesje geeft hoe
zich „in de natuur" te gedragen, alvo
rens kinderen, die niet wijzer zijn, als
blinden te geleiden en samen hier wel
niet in de droge greppels te vallen, maar
onder te gaan in stof en lawaai.
En dan al die nagelaten papieren
cadeau's van lege sigarettendozen, ijs
jes, chocolade enz., nog gezwegen van
het brandgevaar door weggeworpen
peukjes. Waar zouden rokende fietsers
ook hun ongedoofde sigaretteneindjes
al rijdend moeten laten Moeten er
nog meer tientallen hectaren bos- en
heidegrond verwoest worden, aleer men
luistert naar de dagelijks herhaalde
waarschuwing wees voorzichtig, voor
al in deze droge tijd
Ik meen dat rondom Oosterhout in
Brabant dwars over de wegen doeken
zijn gespannen met in duidelijke letters:
Verboden in de bossen te roken
Hier rijdt de postbode gezellig ro
kend rond.
In „Vrij Nederland" stond laatst te
lezen „Men gaat zich ontspannen om
rust te geven aan vermoeide zenuwen
en men ontdekt dat de geliefde plekjes,
waar men op winter-zondagen alléén
was, plotseling aan een gruwelijke over
bevolking lijden. Men werpt zich in het
verkeer dat de sterkste zenuwen met
een groot gemak sloopt. En men keert
naar huis terug met gemengde gevoe
lens, want men weet dat iedereen die
men heeft ontmoet hetzelfde recht heeft
om gebruik te maken van het mooie
weer".
Hetzelfde „recht"
Inderdaad
Maar ook dezelfde plicht, en ik zou
zeggen zonder liefdezonder behoor
lijk gedrag in de natuur, vervalt elk
recht.
„Men huivert", schreef „Vrij Neder
land" verder, „bij de gedachte aan de
31 miljoen Europeanen en Amerikanen,
die men deze zomer op zijn weg zal
vinden", tussen mei en september.
Toen ik zelf 'n stads jog was, kreeg
ik dikke boeken over plant- en dier
kunde te bestuderen, plus nog 'n dic
taat van de leraar zelf. Ik moest teke
ningen maken van allerlei apengebitten
en heb, voor enkele dagen althans, ge
weten hoeveel hoek- en snij-tanden dit
of dat nooit geziene beest bezat. Zelfs
heb ik eens 2 bladzijden voor repetitie
gepend over „de peer"
Maar 'n pereboom herkennen zon
der peren dan -ik zou het niet heb
ben volbracht.
Waarom is onze leraar niet liever met
ons het Rotterdamse park in gewandeld
of althans de armzalige Plantage en
heeft hij ons daar niet „in de natuur"
het verschil getoond tussen 'n beuk en
'n eik, 'n plataan en 'n iep. Nee, ik
moest ploeteren op tekeningen van 'n
ahornblad, dat ik nooit levend te zien
kreeg.
Er wordt nog iedere dag honderduit
geredeneerd over verbeterd onderwijs,
vooral „visueel" èn „op de praktijk af
gestemd". Maar we brengen onze kin
deren zelfs op vrije middagen niet meer
„in de natuur" wij liepen tenminste
langs sloten, uit op kikkerdril maar
in de muffe kamer voor de „kinder
televisie" met zijn chinese tovenaar en
andere grollen.
God zij vooral het christenkind ge
nadig en geve het ouders èn onderwij
zers èn leraars, die bij alle boekenwijs
heid, toch vooral iets doen verstaan van
des Heren heerlijkheid.
Loof de Here, mijn ziel
Here, mijn God, Gij zijt zéér groot
Gij hebt U met majesteit en
luister bekleed.
Hij hult zich in het licht als in een
mantel.
Hij spant de hemel uit als een tentkleed.
Hij zoldert zijn opperzalen in de
wateren.
Hij maakt de wolken tot zijn wagen.
Hij wandelt op de vleugelen van de
wind.
Hij maakt de winden tot zijn boden,
laaiend vuur tot zijn dienaren.
Komt, onderwijzers, leest deze 104de
psalm eens met uw klas, over zon en
maan en bronnen, gras en vee, ooie
vaars en steenbokken en doet ze dan,
al wandelend in de bossen de grootheid
Gods verstaan
De rechtvaardige ként het leven van
zijn beesten.
De rechtvaardige kent Gods hand in
zijn grootse werken der natuur en zingt
er van
Loof de Here, mijn ziel. Hallelujah.
Bennekom. D. J. Couvée.
Naschriftaan de Heer A.
Uw pak kranten heb ik ontvangen.
Maar daarmee weerlegt u niet, wat ik
schreef over Paulus' doorn en zijn raad
aan Timotheüs. En alle klagers over
tekort bij eigen kerk of predikant, zou
ik willen herinneren aan Jezus' woord
het is zaliger te geven dan te ontvan
gen Maar ik stem toe, het is ge
makkelijker met 'n groepje gelijkgezin
den te jubelen, en bijzondere dingen
na te streven, dan dagelijks zich zelf
te geven in liefde in eigen plaatselijke
kerk en kring.
En toch worden niet tongen, enz.,
niet het opzienbarende, maar liefde,
lankmoedigheid, vriendelijkheid enz.
telkens geprezen als vruchten des hei
ligen Geestes. C.
Ik las eens „men hoeft om monsters
te aanschouwen niet te reizen naar Af
rica". Op m'n binnenlandse tochten
ik verdeel m'n vacantie in tweemaal
veertien dagen ontdekte ik in een
stil stadje, in een stil straatje, bij stille
mensen, Zeeuwen in den vreemde, een
wonderlijk diertje in een kooitje.
Het is een buitenlands schepseltje
ter grote van een kleine rat. In z'n
natuurstaat moet het een venijnig,
vechtlustig, bijterig roofdiertje zijn, dat
er zelfs niet tegen op ziet om soort
genoten te verorberen. Maar door
zacht en geduldig opvoeden in gevan
genschap, door de omgang met lieve
mensen, was het totaal veranderd alle
boze eigenschappen van hardheid, vin
nigheid, snauwerigheid, krab- en bijt
zucht, had het afgelegd en 't is nu een
allerliefst, zachtaardig, vriendelijk, ge
zellig huisgenote geworden, die zich
laat koesteren, die men gerust in de
hand kan nemen, over het hoofd en
langs de hals kan laten klauteren, je
kunt er mee sollen en dollen zonder
enig gevaar van z'n vlijmscherpe tand
jes.
Maar, komt 't op z'n route over tafel
of op de vloer iets eetbaars tegen, een
stukje appel, een olienootje, dan spert
het z'n kleine, lieve snoetje wijdwagen
open en laat de betrekkelijke-grote eet
bare voorwerpen naar binnen glippen
om het voedsel in de wijde wangplooien
te stoppen, en propt zich zó vol, dat
het anders ranke, slanke diertje on-
ogelijk wordt door opgezette wangen,
keel- en schouderdelen. Vervolgens be
geeft het zich vliegensvlug, afgeladen
als het is, naar z'n holletje, ontlast zich
haastig door wrijfbewegingen met z'n
pootjes van de opgegaarde etenswaren
en tracht 't te verstoppen, om dan op
nieuw op buit uit te gaan. Terwijl het
alle kwade hebbelijkheden had afge
legd en heel fatsoenlijk en beschaafd
geworden was, lieftallig en vriendelijk,
snoezig en snoeperig, meegaand en ge
zellig, blijkt, dat die éne kwalijke eigen
schap onuitroeibaar is, namelijk z'n be-
waarzucht en hebzucht. Dit is blijkbaar
een onoverwinnelijke eigenschap, die
de natuur met zich brengt. Daar zijn
geen kruiden tegen gewassen. Het is
en blijft een lieftallig, schattig, snoeze-
rigmonstertje
En zo werd mij dit diertje ten onder
wijs, dat vele mensen heel aardig, ge
zellig, fatsoenlijk, beschaafd kunnen
zijn, maar als het om bezit en voordeel
gaat, plotseling wanstaltig kunnen wor
den van eigenbaat en verzamelzucht.
De Bijbel leert ons, dat de mens van
overvloed niet zat wordt en de Heiland
tegen niets meer waarschuwt, dan te
gen „zelfzucht" en dat 't leven pas
schoon wordt door het offer. Het mooie,
slanke, welgevormde diertje werd door
zijn zelfzucht en schraapzucht wanstal
tig en zo worden, anders beschaafde,
welgemanierde, soms welsprekende en
fijnzinnige kerkmensen soms opeens
hardvochtig, ongevoelig, inhalig, wan
neer er wat te halen en te slepen valt.
De vos „zelfzucht" maakt inderdaad
een mens tot een weerzin-wekkend we
zen, hoe net en deugdzaam overigens
ook. Deze aller-kwaadste eigenschap
wordt alleen overwonnen door de we-
derbarende kracht van Gods Geest, Die
van een hater een liefhebber, van een
wolf een lam en van een hamster een
weldoener maakt.
Ver van het oude-Vossenland.
Het is merkwaardig, hoe de beteke
nis van sommige woorden soms kan af
slijten en ook wel geheel zich kan wij
zigen.
Daar heb je b.v. het woord „katho
liek". Ieder weet nog wel, dat het „al
gemeen" betekent en als we met de
apostolische geloofsbelijdenis spreken
van een heilige, algemene, christelijke
kerk, dat dit dan de katholieke kerk is.
Maar in de praktijk is het zo geworden,
dat de Rooms Katholieken het woord
zo'n beetje voor zichzelf gereserveerd
hebben. Zij zijn katholiek en als wij
als protestanten zeggen, dat wij op die
naam ook aanspraak menen te mogen
maken, zetten ze grote ogen op.
Ik denk ook aan het woord „adven
tist". Bij die naam denken we eigenlijk
direct aan allerlei mensen, die telkens
langs de deur komen en lastig en op
dringerig ons allerlei lectuur proberen
te verkopen, die met een vriendelijk ge
zicht over de kerk maar harde noten
kraken en die ons trachten te overtui
gen, dat er redding zal zijn voor wereld
en mensheid, als we ons bij hen aan
sluiten.
Zij zijn de „adventisten". Natuurlijk
is er onder hen nog weer allerlei scha
kering en nuance, maar dat laten we
nu voor het ogenblik maar zo, maar ze
hebben bij alle onderling verschil toch
ook wel allen iets gemeen, n.l. de ge
dachte van het adventisme, de verwach
ting.
Toch meen ik, dat we deze sectariërs
het woord „adventist" niet moeten gun
nen, want als goede kerkmensen willen
wij óók adventisten zijn.
't Is er net mee, als met die bekende
Maranatha-groep. Zij zouden dan spe
ciaal de mensen zijn, die zo sterk leven
bij de gedachte aan de wederkomst des
Heren. En dat vindt je dan natuurlijk
in de kerk niet. Van de kerk is dit het
vergeten hoofdstuk. De kerk had er
geen belangstelling voor en men staat
al weer klaar met het bekende gezegde,
dat allerlei secte en groep dan toch
maar de onbetaalde rekening van de
kerk is.
Waar ik echter niets van hebben
moet. Ik zal niet zeggen, dat de kerk
niet telkens in gebreke blijft. Natuurlijk
zullen we moeten toegeven, dat haar
getuigenis dikwijls maar al te zwak
klinkt en dat zij de opwekking tot ge
trouwheid zeker ter harte heeft te ne
men.
Maar de secte zoekt haar kracht hier
in, dat zij een bepaald punt van de
christelijke gedachte naar voren schuift
en dit dan tot het één en het al ver
klaart. Als het dan al wezen zou, dat
enig punt van de rijke Godsopenbaring