Het wonder der verkiezing
Van de wijde, ruige Heide
Kleine Vossen
I.
Wanneer wij gelovig nadenken over
de verkiezende liefde van God betre
den wij één van de diepstliggende bin
nenkamers van Gods openbaring. Twee
dingen zijn hiermee gezegd. Enerzijds
dit, dat de verkiezing een zeer diep
mysterie is, maar anderzijds toch ook
dit andere, dat de verkiezing tot de
openbaring behoort.
Zowel het één als het ander moet
nadrukkelijk worden gesteld.
Het eerste om alle oppervlakkige be
nadering van dit wonder uit te sluiten,
als zouden wij hier met geheel vanzelf
sprekende en onmiddellijk doorzichtige
dingen te doen hebben. Het tweede,
om te voorkomen dat men in het geheel
niet over de verkiezing zou willen spre
ken, met als argument dat de verborgen
dingen voor den Here zijn, en de ge
openbaarde dingen voor ons en onze
kinderen.
Inderdaad behoort de verkiezing tot
verborgen dingen, in zoverre wij daarin
onzerzijds niet kunnen doordringen,
maar het is niet te ontkennen dat juist
de openbaring over deze verborgen din
gen spréékt, zodat ze, voorzover de
bijbel ons er over inlicht, niet meer ver
borgen kunnen heten.
Het betekent een inkrimping van de
bijbel wanneer wij het ons niet-door-
zichtige uit ons belijden zouden willen
uitschakelen.
Dat mogen wij zeker niet doen. Daar
mee doen wij de openbaring geweld
aan, maar ook doen wij daarmee ons
geloof tekort, dat slechts voluit leven
kan, wanneer het zich aan het mysterie
Gods in Zijn openbaring overgeeft.
Professor dr K. J. Popma, hoogleraar
in de filosofie aan de universiteiten van
Utrecht en Groningen, schrijver van 'n
goede roman, van 'n detective-verhaal,
van 'n moeilijk leesbare inleiding op
de wijsbegeerte, heeft zich gezet tot het
maken van ..Opmerkingen naar aan
leiding van de Heidelbergse Catechis
mus", onder de titel Levensbeschou
wing.
Dit boek van 338 bladzijden behan
delt nog slechts 12 „zondagen" en
vormt het eerste, kloeke deel van 'n
mogelijk 5- tot 6-delig werk.
En is dus breedsprakig, vervelend
Allerminst.
Van de vele toelichtingen op onze
Catechismus, die mij in de loop der ja
ren onder ogen kwamen, acht ik naast
die van de originele ds H. J. de Groot
dit de merkwaardigste.
Zelden las ik zulk 'n verzameling
van eigenwijze, vrome, diepzinnige, on
billijke, originele, troostende, tot verzet
prikkelende, 'n proestlach uitlokkende,
goed gestyleerde „opmerkingen" en die
alle naar aanleiding van dat eeuwen
oude troostboek, dat voor vrijwel alle
wijsgeren van onze tijd 'n te verwaar
lozen boek zal zijn, maar dat de filo
soof Popma „positief waardeert, om
niet te zeggen diep bewondert".
Men vraagt zich af voor wie schreef
hij eigenlijk
Voor de „theologen", die hij, de
„leek", om de tien bladzijden haast he
kelt
Voor het „eenvoudige gemeentelid"
Maar die bestaat niet, volgens de
hooggeleerde. Dat is romantiek. In elk
geval zullen zij, die plegen aangeduid
te worden met de „romantische" naam:
eenvoudige gemeenteleden, 'n hele kluif
hebben aan deze zware, zeventien en
'n halve gulden vergende kost.
Petrus zei van zijn „geliefde" collega
Paulus, dat hij „naar de hem gegeven
wijsheid" geschreven had „waarin een
en ander moeilijk te verstaan" is. Ik
vermoed, dat de apostel Paulus, indien
hij sommige „opmerkingen" van Popma
ter recensie kreeg, hij op zijn beurt zou
klagen, dat „een en ander moeilijk is
te verstaan, bijv. over „het beeld Gods".
.Eenvoudige beschouwingen" (blz.
10.)
Eigenlijk zou men, wilde men dit ge
durfde boek beoordelen, er zelf 'n boek
over moeten schrijven.
Ik pleeg, wanneer ik 'n werk ter re
censie krijg, het aan de kant der blad
zijden te versieren met allerlei privé-
tekens g goed); j juist); me
merkwaardig); mo mooi);
maar behalve vele van deze prijzende
tekens, wemelt mijn exemplaar van
en van vele malen verdubbeld of
verdriedubbeld
Hoe mysterieus en wonderbaarlijk
ook, de verkiezing Gods is ons geopen
baard. Wij zullen aan dat feit niet
voorbij mogen gaan.
Trouwens, waarom zou men de ogen
sluiten voor de werkelijkheid
Déze werkelijkheid, dat wij zonder
de verkiezende liefde Gods in onze af
val verlóren zouden gaan. De Schrift
zegt „Wij hebben allen gezondigd en
derven de heerlijkheid Gods".
Dat moet - óók volgens onze be
lijdenis, Dordtse leerregels I, i het
uitgangspunt zijn van onze gelovige be
zinning op het punt van de verkiezing.
Verkiezing toch betekent genade, vrije
genade van God. Verkiezing is onze
enige mogelijkheid. Want God zou
niemand ongelijk doen, als Hij het gan
se menselijk geslacht in zijn zonde en
vervloeking had willen laten. God had
het volste recht alle mensen zonder on
derscheid vanwege hun afval te ver
doemen. Is niet de ganse wereld voor
God verdoemelijk
We mogen wel heel blij zijn met de
openbaring van Gods verkiezende lief
de. Want alleen deze vrije genade van
God brengt ons in de stikdonkere nacht
van onze zonde liet morgenlicht der
hoop aan de horizon. Als wij diep in
ons hart hiervan overtuigd zijn, gaan
wij de verkiezing niet verdringen uit ons
geloof, maar willen wij er juist alles
van weten wat wij mensen er bij het
licht van Gods Woord van kunnen en
mogen weten. Ongetwijfeld boort het
geloof hier naar zeer diepe wonderen.
Maar het „loon" op deze inspanning is
zeer groot. A. V.
'n Wonderlijk boek
van 'n wonderlijk man.
Waar moet men beginnen, waar ein
digen om de nog onbekende, van dit
boek althans 'n gegronde indruk te ge
ven
Laat ik daarom mij beperken tot en
kele, gegroepeerde citaten en die van
'n bescheiden kanttekening voorzien.
Daar is allereerst zijn, moet ik zeg
gen „haat" tegen de theologie.
Op blz. 11 begint het al „Misschien
zal hier en daar ook een opmerking ge
maakt moeten worden over de plaats en
taak van de theologie, overhet
tekort aan haar zelfbezinning, of liever
het tekort van de zelfbezinning van
haar beoefenaars"
Op blz. 15 heet het dat „de goed
deels existentiële filosofie" in de theo
logie van Karl Barth de leidende rol
speelt" en dat diens „Dogmatiek" „tot
diep in de gereformeerde wereld haar
aanhangers vindt". „Voor de gerefor
meerde theologie uit de vorige eeuw
kunnen we zonder bezwaar de term
„scholastiek" gebruiken." Dan krijgen
Bavinck, Kuyper en vooral Hepp dit
etiket. „De situatie is momenteel zó,
dat de idee van de Christelijke theolo
gie zoals die heden ten dage in de ge
reformeerde wereld de boventoon voert,
principieel in volkomen strijd is met de
leer van de Heilige Schrift en de daar
mee overeenkomende inhoud van de
Heidelbergse Catechimus" (blz. 20).
Maar op blz. 31 giet hij de violen
van zijn toorn uit over de „demonische
gestalte van Gijsbert Voet" „Zijn
kennis inzake het Verbond dat God
gesteld heeft, moet hoogst gebrekkig
zijn geweestHij was een doorge
winterd kerkjurist, maar zijn opvattin
gen van het interne recht van de kerk
van Christus hadden weinig of niets
te maken met het Evangelie„toon
mij uw geloof uit uw werken." Maar
de werken van het geref. leven zijn
gebonden door de macht van deze zon
derlinge en huiveringwekkende theo
loogmen laat zijn kerkverpulve-
rend werk rustig doorgaande ver
lammende invloed en dodelijke om
klemming van het juridisch werk van
deze man, die op verbijsterende en
steeds weer schadelijke manier spreekt
nadat hij gestorven is. Noch A. Kuyper
Sr noch de eerste en tweede generatie
na hem, die zijn program poogden uit
te werken, hebben hiervan ook maar
iéts gezien
Men moge het niet in alles met Voe-
tius eens kunnen zijn, maar tegenover
dit verwijt van onkunde en blindheid
bij Voet en Kuyper bijv., gezwegen
van de epitheta „demonisch" en „hui
veringwekkend", vraagt ieder zich toch
af: is dit nu billijk? Dan nog liever het
oordeel van de vrijzinnige dr Duker
over Voet.
Wij slaan nu vele pagina's met onze
enkele of dubbele vraag- en uitroepte
kens over en stuiten op nodeloos scher
pe uitspraken als „de vertaling op
last van het N.B.G. vervalst dit door..."
(blz. 141). Waarom niet geschreven:
vertaalt m.i. niet juist
Of op pag. 143 „Het is een ijdel
pogen, en in de grond een diepe god
deloosheid, te menen, dat wij kunnen
nagaan, welke de systematische theo
logische plaats is van de rechtvaardig-
making, de heiligmaking en de verlos
sing".
Ik zie persoonlijk al meer de zeer re
latieve waarde van „systemen" die in
geen enkele tak van wetenschap m.i.
„het leven" recht doen, maar om zó
te oordelen over onze oudere en jongste
dogmatici Een bladzij verder heet het:
„de woede van de Joden die Hem wil
den stenigen is eerlijker dan onze theol.
speculatie" over Christus' „Eer Abra
ham was, ben Ik".
En wat voor gevoelens bewogen de
hoogleraar te schrijven: „Indien de le
zer het op grond van organisatorische
motieven oneens is met het geschreve
ne, sta hij de auteur toe, even de schou
ders op te halen. Critiek-in-vrijheid
echter (waar is die vandaag nog?) zal
hem hartelijk verblijden", blz. 145.
Ik kan niet blijven citeren uit mijn
tientallen vraagtekens.
Nu eens spreekt hij zéér sarcastisch
„De lezer vergeve mij dit zeer lichte
sarcasme" (blz. 153), dan weer van
„de onafzienbare horden van exegeten"
(blz. 154) of „Zelfs in gesprekken
tussen confessioneel zeer dicht bijeen-
levenden spelen dergelijke deksels vaak
een duivelse rol. Wij zijn verzot op die
deksels. Er zijn onder ons periodieken,
die leven bij de gratie van zulke deksels,
en bij wegneming ervan geen schijn
van kans zouden hebben om voort te
bestaan".
Inderdaad lijkt mij de auteur nu en
dan „verzot op deksels".
Waarom, te deksel, laat hij ons hier
en telkens weer raden naar de namen
dier periodieken of theologen, die hij
striemt Waarom bij dergelijke aanval
len man en paard niet genoemd
Zozeer schijnt de „theologie" hem
verfoeilijk, dat hij met leedwezen con
stateert dat ook de H. Cat. „een enkele
maal een zwak theologisch klankje"
doet horen, „terwijl in de Dordtse leer
regels op verscheiden plaatsen een
spanning tussen theologie en geloofs
getuigenis voelbaar wordt" (blz. 171).
Men kan heel dit knappe boek, dat
van grote belezenheid getuigt buiten
zijn eigen vak om, doorwandelen en tel
kens weer stuiten op gehak op theolo
gie en theologen.
En hóéveel heeft deze verbitterde te
danken aan tal van theologen bij zijn
eigen niet royaal erkend theologisch,
exegetisch en philologisch bedrijf
Bij het ouder worden - ik zinspeelde
er al op beseft men steeds duide
lijker de relativiteit van alle menselijk
werk, ook der grootsten, óók van be
lijdenisgeschriften tegenover de alléén
betrouwbaarheid van de heilige Schrift.
Doch als men aan de geloofsarbeid
denkt van mannen als Schlatter, Born-
haüser om nu juist 2 buitenlandse en
niet-gereformeerde theologen te noe
men, dan wordt men boos om deze
„theologische razernij" van deze niet-
theoloog Popma.
Neen, ge zijt om mij onbekende re
den verbitterd en daardoor onnodig
scherp, dikwijls onbillijk en soms m.i.
er volkomen naast. „De kerk is nooit
berekenend, de theologie altijd." Ik zet
achter beide wéér 'n vraagteken (blz.
235).
Daarom te blijer ben ik, dat ik van
onze broeder, die ik het voorrecht had
'n enkele maal te ontmoeten en hoog
acht, ook iets anders meedelen kan.
Want hij schrijft opeens soms mooie,
vrome, echt troostende woorden, die
ieder wel zullen bekoren.
„Bekering kan ook hard werken en
blokken betekenen", blz. 223.
„Voor de christelijke geloofspractijk
is het altijd een troost, te bedenken:
ik weet niet wat mij nog overkomen
zal in dit leven of wij in een nieuwe
vreselijke wereldoorlog zullen verstrikt
worden en onze menselijkheid niet meer
geteld of mogelijk door ons zelf zal ver
geten worden of ons lichaam zó zal
worden beschadigd dat we niet meer
weten wie we zijn maar God weet alle
dingen Hij weet ook, welk besluit het
goede besluit zal zijn. Hij weet het op
dit ogenblik nu het voor mij nog vol
komen duister is Hij weet ook van
het goede besluit, dat in zwakheid en
véél gebrek en bevlektheid genomen en
uitgevoerd wordt. Dit is voor ons ge
loof onverstaanbaar. En voor ons ge
loof een ongelofelijke troost" (blz.
216).
Hier is de pastor aan het woord, die
uit ervaring weet hóézeer wij die troost
behoeven.
En hoe eenvoudig legt hij uit, dat wij
niet slechts in alle tegenspoed geduldig
en alle voorspoed dankbaar" moeten
zijn, doch, hoe mooi gezegd, ,,ook in
alle voorspoed geduldig en tegenspoed
dankbaar"(blz. 217.)
Deze „harde vent" kan heel tere en
milde dingen zeggen. „Maar het blijft
een idiaal, we bereiken het niet. Wan
neer *we eenmaal zo ver zijn, dat we
het zouden kunnen bereiken, heeft het
verschil van tegenspoed en voorspoed
geen zin meer."
„De Heilige Schrift openbaart ons
niet onomstotelijk zeker, dat al degenen
die door de zondvloed omkwamen af
valligen zijn geweest. En zo weten we
ook niet met volle zekerheid, dat de
kleine groep acht of tien mensen
van gelovigen, die hun geloof belijden
kort vóór de dag van het eindgericht,
het gehele aantal van de in Christus
begrepenen uit die tijd zijn. De Evan
geliën spreken van mensen die in Chris
tus geloven „maar heimelijk, omdat ze
bang waren voor de Joden", en hun
bangheid wordt wel gelaakt, maar hun
geloof niet geloochend."
Wie zou zó'n denker, zó'n dóór-den
ker niet mogen
Ik zou kunnen blijven citeren, op en
kele tegenstrijdigheden wijzen, op het
feit dat hij sóms zó krachtig negatief
redeneert, dat hij ons begerig maakt
naar het positieve, dat óf ontbreekt óf
wat mager uitvalt. Zo over tijdperken
der eeuwigheid".
Ik eindig met 'n voor mijn gevoel de
auteur typerend slot over vraag en ant
woord 28
„Het kan zijn dat God die alle din
gen weet en een volmaakt zorgend Va
der blijft, ons een taak oplegt die le
vensuitbreiding vergt, terwijl onze leef
tijd en lichaamskrachten tendéren naar
levensbeperking. Het gebeurt niet zo
heel zelden, dat ons een werk wordt
opgedragen dat onze krachten te bo
ven gaat, terwijl nuchter kennis nemen
van de omstandigheden en situatie vol
komen duidelijk maakt, dat we ons die
roeping niet inbeelden, maar er inder
daad geen andere weg is. In zulke ge
vallen aanvaarden we die taak in men
selijke verwachting van verbreking. Er
zijn mensen, die tot hoge ouderdom
grote werkkracht behouden, er zijn er
ook, die op betrekkelijk jonge leeftijd
de mindering van hun werkkracht met
onmiskenbare duidelijkheid bespeuren.
Wie belijdt dat God een almachtig
zorgend Vader is, zal niet aarzelen een
werk op zich te nemen, waarvan hij
met de hoogst bereikbare menselijke
zekerheid weet dat het hem aanmerke
lijk te zwaar is. In zijn nadenken zal hij
zich telkens weer keren tot de wijsheid
van het belijden in zondag 10
Tóch 'n vroom boek.
Bennekom. D. J. Couvée.
't Is wel eens goed als een dominé
een collega beluistert. Wij horen door
gaans alleen ons zelf en moeten op
passen te denken, dat wij 't toch maar
voortreffelijk doen. Daarom neem ik
af en toe een vrije zondag en beluister
dan een mede-arbeider in de Dienst des
Woords. En daar wordt een mens, in
dit geval een dominé-mens, heel nede
rig van. Immers, je hebt zo allemaal
een bepaalde zegswijze, een bepaalde
aanpak en nu hoor en zie je, dat 't ook
heel anders en beter kan.
Zo geviel 't mij een prediker te be
luisteren in een grote-stadskerk. Wat
een verschil met ons klein dorpskerkje.
Maar vooral trof mij, dat bij een gans
andere vorm de inhoud precies dezelfde
is, als bij meer verouderde vormen. Ook
in 't kerkelijk leven moeten we met de
tijd mee Dat is immers ook zo in 't
huiselijk en bedrijfsleven.
Wat een totale verandering in ons
huiselijk en gezinslevenOuderwetse
mensjes zitten bij elec'trisch licht, bij
een oliestook, met een electrisch ver
warmd theelichtje, terwijl in de gang
een bromfiets van zoonlief staat, te
luisteren naar de radio. Vroeger alles
ondenkbaar. Maar door de radio horen
ze 't oude Evangelie en de eeuwenoude
psalmen.
Zouden we dan in 't kerkelijk leven
alles bij het oude willen laten In 't
huiselijk leven gaat 't toch ook om de
zelfde ouder- en kinderliefde, om de
zelfde vrede en waarheid als voorheen,
maar het heeft alles een ander kleed
aan.
En zo beluisterde ik in nieuwe vor
men, in een schoon kerkgebouw, waar
palmen en planten prijkten, waar ge
zangen klonken, het oude Woord van
God.