De zekerheid
van het geloof
II.
Kleine Vossen
KERKNIEUWS
Zo is het nu ook éénzijdig om het
accent te leggen op Markus 16 of 1
Kor. 14, waarbij het nog de vraag is,
vooral bij 1 Kor. 14, of men verstaat
hetgeen men daar leest
Ge vertelt mij dat uw door de arts
feitelijk opgegeven vrouw na gebed en
handoplegging de volgende dag aan
het werk kon gaan. Ik wens u daarmee
geluk en doe daarvan niets af.
God doet wonderen. Ik heb dat niet
van papier, maar mede uit ondervin
ding, toen ik nog maar 'n half jaar pre
dikant was.
Doch waarom zijt ge in uw brief niet
ingegaan op mijn herinnering aan Pau-
lus' raad aan Timotheüs drink voort
aan niet (alleen) water, maar gebruik
een weinig wijn voor uw maag en voor
uw gedurige ongesteldheden" (1
Tim. 5 23). Gedurige
Blijkbaar heeft Paulus noch Timo
theüs zelf hier heil gezocht in wat
noemt .gebedsgenezing". Anders zou
de wijn niet nodig zijn geweest en Ti
motheüs niet .gedurig" ongesteld zijn
geweest.
De gave der gezondmaking ontken
ik zo min als de apostel. Maar het is
'n gave en ten onrechte verwijt de sekte
dat de kerk daaraan niet ,,doet".
Indien ik die gave zou ontvangen
hebben, zou ik niet verzuimd hebben ze
in mijn gezin toe te passen. Nu ik ze
niet bezit, mag ik niet op grond van
één of andere tekst ze afdwingen of
mij zelf suggereren, doch maak ik, God
daarvoor dankbaar, gebruik van de véle
gaven in al knapper dokters en in al
beter geneesmiddelen, waarmee de
Heer zegent over rechtvaardigen en
onrechtvaardigen, sedert Zijn opvaart
in de hoogte. Penecilline, welk'n gave
Gods Maar de „gebedsgenezer" wil
dokter noch medicijn. Dat zou „onge
loof" zijn
Meent u ook niet, dat Paulus het in
kracht en volharding van gebed ons zal
hebben overtroffen
Maar ofschoon de Here pas nog op
mijn armzalig gebed en het hartelijk
smeken van vele trouwe vrienden, mij
weer kerngezond heeft gemaakt èn op
de preekstoel gebracht bad de grote
apostel drie zeker niet korte gebedstij
den om verlossing van de doorn in het
vlees, zonder te worden verhoord
Tenminste in de zin van de „gebeds
genezers".
Want verhoord werd hij toch Gods
genade was genoeg om hem, zij het met
onderbrekingen door ziekte gelijk in
Galatië, de wereld rondom de Middel
landse zee voor zijn Heiland te winnen.
Maar hij zelf, ondanks zijn groot ge
loof, groter dan het mijne, blééf onder
worpen aan één of andere hinderlijke
kwaal
Zie, dat hebt ge helemaal uit het oog
verloren. En dat doen de z.g. „gebeds
genezers" herhaaldelijk.
Neen, de kerk kan geen kerk van
Christus zijn zonder persoonlijke over
gave aan Zijn liefde. Want dat is de
eerste taak van de kerk, haar eigenlijke
taak. Zo geeft de kerk antwoord op het
Woord van God, waar we lezen „Zijn
geméénte heeft Hij liefgehad en voor
haar heeft Hij zich overgegeven".
Op dit „voor haar dat zijn wij!
zich overgeven" van de liefde van
Christus, moet onze „overgave" het
antwoord zijn.
Christus liefde liefhebben, zich daar
in als het ware nestelen, zich geheel en
al daaraan toevertrouwen dat is de
typische geloofsactiviteit, die de kerk
tot kerk maakt.
Alle andere activiteiten van de kerk
ontvangen van hieruit hun zin en be
tekenis öf ze worden van hieruit geoor
deeld en in hun on-zin en betekenis
loosheid aan de kaak gesteld.
Want alleen de typische gelóófsacti-
viteit, van het zich overgeven aan de
liefde van Christus, moet de hartstocht
zijn van allen, die het ambt dragen, de
roeping en de plicht hebben, ontleend
aan de bevoegdheid die de genade
Gods verstrekt, om gelovigen te mogen
zijn in deze wereld.
Het ambt der gelovigen is te gelóven.
Zoals het ambt van notaris is te noté-
ren en het „ambt" van de timmerman
te timmeren. Zo mag en moet de ge
lovige geloven en niets dan gelóven.
Steeds maar inhaken op dat woord,
dat wonderlijke woord, waarin ons
Christus' liefde wordt verklaard „Zijn
gemeente heeft Hij liefgehad"Niet
maar met het woord, maar met de daad.
Want „voor haar gaf Hij zich over"...
Ook op de conferentie op de Dikken-
berg hier, wierp ik één der vrienden
van „Stromen van kracht" dit tegen.
Hij wist mij alleen te antwoorden,
dat dit bij Paulus iets heel aparts was
Wat 'n dooddoener
Dat zal wel, iets „aparts". Ik heb
geen doorn in het vlees, zoals de apos
tel en word niet door 'n satanengel met
vuisten geslagen, hoe dikwijls ik ook
geslagen ben.
Deskundigen en bepaalde zieken ech
ter herkennen in Paulus' beeldspraak
'n bepaalde ziekte van het zenuwstelsel,
die 'n mens tijdelijk, maar periodiek
buiten gevecht stelt.
Volgens Osborn en zijn volgelingen
kan dit nooit naar de bedoeling van
onze hemelse Vader zijn en heeft men
slechts in geloof te bidden en de sata
nische ziekte wijkt.
Bij de gelovige bidder Paulus echter
week de vuist van de satansengel niet.
En de apostel begreep het tenslotte ook:
opdat hij zich „niet te zeer zou verhef
fen" (2 Kor. 12:7).
In plaats dat ieder bijbellezer hieruit
nu de enig-juiste conclusie trekt (naast
wat Mark. 16 ons leert), dat de Here
als Vader ons soms één of ander lijden
oplegt, om ons te leren, ieder op eigen
bescheiden plaats, dat Gods genade ons
altijd genoeg, méér dan „genoeg" moet
zijn, in plaats daarvan, duwt men de
met-herstellenden in de hoek der niet-
of onvoldoende gelovigenDit lijkt
mij, ten spijt van mogelijk de beste be
doelingen, satanswerk Zo hindert men
waarlijk niet alleen de klein-gelovigen.
De bijbel knakt het gekrookte riet niet.
Het volle evangelie, hoe gebrekkig
onze kerken ook zijn, wordt daarin tel
kens gepredikt, wanneer in de avond
diensten bijv. wordt verkondigd „dat
loof en gras, regen èn droogte, vrucht
bare èn onvruchtbare jaren, spijs en
drank, gezondheid èn ziekte, rijkdom
èn armoede, en alle dingen, niet bij ge
val, maar van Zijn vaderlijke hand ons
toekomen."
En als ze daaronder bij u in de kerk
met „verveelde gezichten" zitten, dan
ligt het minstens zoveel aan die onge
voelige hoorders als aan de dominee.
Ziekteook al tracht satan Job en
ons daardoor tot struikelen te brengen,
komt van onze Vader, die in de heme
len is.
Prijs de Here voor het herstel van
uw Vrouw.
En wanhoop maar niet, indien zij
ooit weer ziek mocht worden. Dat over
kwam ook de uit de doden verrezen
Lazarus.
Doch prijs God nóóit ten koste van
Zijn kerk.
Houd u mèt Vrouwen en kinderen
aan héél de heilige Schrift, Schrift met
Schrift vergelijkend.
Bennekom. D. J. Couvée.
Hier past maar één reactie persoon
lijke overgave, voor het leven, voor
eeuwig. Zó, dat we steeds meer leren
erkennen de liefde van Christus is mij
allesZij is het, die het leven zinvol
maakt en, in zijn uitgang, hoopvol.
Want er is geen groter zékerheid dan
de gratie van God.
Als dit het ambt der gelovigen is en
de gelovigen nemen hun ambt waar,
zij doen wat van hen verwacht mag
worden, waartoe ze geróépen zijn, zij
geven zich metterdaad over aan Chris
tus' liefde - dan bloeit het kerkelijk
leven Dan behoeven we ons daar ver
der geen zorg over te maken. Dan is
onze enige zorg houden zo Dan is
dat de zorg van predikanten, ouder
lingen, diakenen, en van alle leden on
derling, ook ten aanzien van de jeugd
Laten wij ons verliezen aan de liefde
van Christus Dat is de bruidsvreugde
van de kerk, waarbij zij tranen van
blijdschap schreien kan, échte bruids
tranen.
Zij is van de liefde van haar Bruide
gom zekeren in de overgave aan die
liefde is haar leven geborgen. Voor al
tijd
Wanneer het kerkelijk leven zo
bloeit, vanuit de gelóófsovergave aan
de liefde van Christus, dan is de zeker
heid des geloofs in ons midden geen
probleem. Dan zullen steeds minder
mensen daar moeite mee hebben. Want
voor het waarachtig geloof smelt de
onzekerheid weg, als sneeuw voor de
zon.
Hier kunnen de zgn. bijzondere amb
ten in de kerk de gelovigen geweldig
tot steun zijn öf in de weg staan. Al
naarmate de opvattingen over de eigen
lijke taak van de kerk schriftuurlijk zijn
of niet.
Als die éne zorg hoe houden we
de mensen bij de liefde van Christus
vervangen wordt door vele andere
zorgen, door allerlei activiteiten om
mensen bezig te houden en mensen te
behagen en mensen zekere afleiding te
geven of in hun religieuze zelfstreling
en eigenwaan tegemoet te komen, dan
wordt de kerk een maatschappelijk-cul-
turele instelling, die met de bijbelse
openbaring omtrent de kerk heel weinig
meer gemeen heeft. Dat gevaar is aan
wezig.
De mensen zijn moeilijk tegenwoor
dig en veel-eisend. Men kan ook zeg
gen, dat ze weinig eisend zijn. Brood
en spelen. Dat is genoeg. Daar moet
de kerk ook in mee-spelen, in dat spel,
dat „wereldse" spel.
Van de kerk verwacht men van alles
en nog wat, behalve datgene wat de
kerk moet zijn en presenteren in de
wereld.
De kerk moet de liefde van Christus
uitroepen in het mensenleven èn dat
mensenleven aan die liefde binden. Dat
is de taak van de kerk.
Wanneer de kerk die taak die ty
pische kèrktaak laat liggen, en zich
laat denatureren tot een of andere cul
turele instelling, die bepaalde mense
lijke behoeften bevredigt met name
de behoefte aan zekere religiositeit
dan is er geen Zijn gemeente liefheb
bende Christus èn een zich aan die
liefde overgevende gemeente meer. Dan
is die verhouding, Bruidegom-bruids-
kerk, verdrongen door de velerlei acti
viteiten van een religieus vennaak-cen-
trum, waarbij de bruidskerk zich met
alles en nog wat bezig houdt, behalve
met datgene waarmee zij zich, als kerk,
speciaal moet bezigh houden de liefde
van haar Bruidegom.
Dan zal er van het geloof niet veel
anders kunnen overblijven, dan een
„waarheid", die ten diepste buiten ons
leven staat, om van persoonlijke zeker
heid, vreugde en verwachting maar he
lemaal niet meer te spreken.
Ik meen dat hiermee de oorzaak
van heel wat kerkelijk verval en daar
mee geloofsverval en verval der zeker
heid d.es heils is aangewezen.
Het ambt der gelovigen functioneert
niet zoals het behoort en de bijzondere
ambten heulen vaak mee in de verkeer
de richting. De gelovigen raken uitge
keken op de liefde van Christus, en een
kerkelijke bearbeiding, die hen daaraan
binden wil, raken zij beu.
Het bijzondere ambt gaat „met zijn
tijd mee", gooit het roer om en vraagt
„Wat wénst U Gevolg de bruid
gaat spelevaren zónder de Bruidegom.
Zij vergeet, dat het Zijn liefde is, die
de zin van haar leven is. De kerk wordt
gezelligheidskerk, traktatiekerk, uit-
gaanskerk, toogdagkerk enz. enz. En
Christus mag toezien hoe Zijn bruid
genoeg heeft aanzichzélf. Dit is
de ondermijning van het geloof en van
alle zekerheden, die de overgave aan
de liefde van Christus zou kunnen ver
schaffen.
Alles op verzoek van de „gelovigen",
die als gelovigen hun ambt laten varen.
Ingewilligd door het met zijn tijd mee
gaand bedrijf van „kerkelijke" instan
ties, het bijzonder ambt vertegenwoor
digende, die meer de bruid dan de Brui
degom naar de ogen zien en, in plaats
van leidinggevend en daarin Christus
dienend orgaan te zijn, tot service-in
stelling worden.
De zekerheid des geloofs is al
leen te redden door een totale bekering
der kerk in de richting van de liefde
van Christus, die haar tot aanzijn riep.
Deze bekering zal de gemeenschap der
heiligen in de ware zin des woords
stichten, d.i. bouwen
Blijft deze bekering uit bij kerk
leden en ambtsdragers dan zal de
kerk van Christus verdwijnen in de
veelheid der culturele instellingen en
mee ondergaan in de ondergang van
het Avondland.
Vergissen wij ons nietZeker zal
Christus' kerk door Hem bewaard blij
ven tot aan het einde der geschiedenis,
maar dat wil niet zeggen dat zij vol
macht zou hebben ontvangen haar
eigen karakter tot in de grond te be-
dèrven, door de liefde van Christus als
het hart van haar bestaan te verloo
chenen.
Laten wij ernst maken met ons ge
loof. De liefde van Christus, die over
onze afval triumfeert, uitroepen in het
mensenleven. Daaraan binden èn ons
laten binden. Dan zal de kerk weer
kerk, het geloof weer geloof, de waar
heid weer waarheid, de zekerheid weer
zekerheid zijn.
Het geloven zal onze rechtvaardiging
en het belijden zal onze ZALIGHEID
zijn. Van NU aan En wiegend op de
liefde van Christus, zullen wij roemen
in wat EEUWIG ZEKER is.
A. V.
Er is een spreekwoord, dat zegt
„doe wel en zie niet om". Als je wat
doet, dat naar je mening goed is, moet
je niet her- en derwaarts kijken om te
zien of iedereen het wel goed vindt.
Want er is licht iemand, die er toch
wat op af te dingen heeft.
U kent 't verhaaltje van Spurgeon
Als U 't kent, is 't nog niet erg, wan
neer 't nog eens hoort. De legende ver
telt er was eens een man, die met z'n
zoon naar de markt wilde gaan in een
nabije stad. Ze namen de ezel mee en
de zoon zeiVader, gaat U maar op
de ezel zitten, ik kan wel lopen. En
de vader zat op de ezel en de jongen
liep er naast. Ze waren een eindje op
weg en daar roept een voorbijganger
zeg, ouwe heer, ben jij een vader en
laat je zoontje lopen om zelf gemakke
lijk te rijden Ja, zegt de vader, die
man heeft gelijk, en hij stijgt af en zet
z'n jongen op de ezel, hij is ook nog
zo jong.
Even verder hoort de jongen een
schimpscheut van een wandelaar hé,
kwajongen, luiwammes, ben jij een vent
om je oude vader te laten lopen, je
moest je schamen De jongen zegt ja,
die man heeft gelijk en stapt af. Toen
liepen ze beiden naast de ezel voort.
Het duurt niet lang of daar horen ze
een paar kooplieden luidop lachen
kijk nu toch eens aan, waar hebben die
lui een ezel voor, ze ontzien dat dier,
dat wel een hele familie dragen kan
Ja, zeggen vader en zoon, ze hebben
toch eigenlijk gelijk. En ze zetten zich
samen op de ezel. Maar nog is 't niet
uit. Nauwelijks rijden ze genoegelijk
een paar honderd meter, of daar horen
ze lelijke uitroepen zeg, dierenbeulen,
moeten jullie nu samen op zo'n klein
ezeltje zitten, 't is een schande, het dier
bezwijktJa, zeggen vader en zoon,
die mensen hebben gelijk en ze stappen
af. Maar wat nu Eén er op mag niet,
vader alleen niet, jongen alleen niet,
samen naast de ezel gaat niet, samen
op de ezel mag niet, ja, we zullen dan
de ezel de poten maar binden. Zo ge
zegd, zo gedaan. De ezel ligt met ge
bonden poten op de weg, ze steken een
stok achter de touwen en dragen nu
het lastdier elk aan een eind van de
stok. Ze naderen de stadsgracht, maar
nu horen ze zo'n uitbundig hoongelach
over deze vertoning, dat ze 't dier weer
neerleggen en zeggen ja, die stads
mensen hebben - schoon gelijk, 't is al
te gek. En van arremoede nemen ze de
ezel op en gooien hem in de gracht
Aan dit tafreeltje dacht ik, toen ik
een brief kreeg uit de Bevelanden, waar
men blijkbaar nog al „beverig" is, waar
in een broeder critiek uitbracht op mijn
„goede" daad een kapotte fles van de
weg in de sloot te schuiven immers,
nu kon een baggeraar later zijn laarzen
of wel zijn handen er aan bezeren
Had ik dan die venijnige fles in m'n
zak moeten steken, of had ik dat vieze
ding in m'n mooie nieuwe fietstas moe
ten stoppen, of had ik eerst moeten
wachten tot er een vuilniskar kwam
aangeredengewis, 't ding lag er
nog
En daarom floep met dat gevaarlijk
projectiel het was een „goede" daad.
en ik kijk niet om Een luttel geval,
hoor ik brommen, maar die brommers
laat ik brommen, en ik zal de dag dei-
kleine zaken niet verachten en ga voort
„kleine" vossen te vangen er lopen
er nog genoeg
Uit het oude-Vossenland.
Tweetal te Amsterdam Zuid-Sloter-
vaart, W. Dekker te Ijlst en H. R.
Zijlstra te Koudekerk a. d. Rijn.
Beroepen te Williamsburg (Ontario,
Canada), H. van der Plaat te Dieren
te Winschoten (vac. R. J. de Jong),
A. Wiersinga te 's-Graveland te
Belleville (Ontario, Canada) (Chr.
Ref. Church), J. E. F. Dresselhuis te
Lobith, tevens verbonden aan het schip
perscentrum „Gelderland" te Warns
en te West-Terschelling en Midsland,
K. Bisschop, kand. te Zeist te Wom-
mels, P. M. Brouwer te Schildwolde