nJL/
Als Uzelve
Kleine Vossen
Kamperen
Het Vaticaan en het
Oecumenisch Vraagstuk
'n bevredigende oplossing schijnt te
kunnen komen, namelijk de zaak van
het beroepen. Immers, er zijn nog zo
vele collega's, die in soortgelijke om
standigheden verkeren, waarbij ik dan
speciaal denk aan hen," die alleen staan
in 'n vrij grote gemeente, reeds vele
jaren, en voor wie 'n „promotie" nut
tig enook billijk zou zijn. Maar,
ja, wie naar billijkheid zoekt in het be-
roepingswerk, zoekt meestal tevergeefs.
Want billijkheid is slechts daar, waar
„stijl" is en dit laatste is er in de regel
niet bij. Stijl is er b.v. in de militaire
wereld, waar men geen piepjong 2de
luitenantje tot chef van 'n divisie bom-
Zoals bekend heeft Paus Johannes
XXIII het voornemen een oecumenisch
concilie voor te bereiden, waar het
vraagstuk van de eenheid der kerk in
groot verband zal worden bezien. Hoe
groot dat verband zijn zal is voorlopig
onzeker. Er hangt een onplezierige mist
over het pauselijk plan. Wat zal de
aard van deze grote kerkelijke verga
dering zijn Welke kerken of kerken
groepen zullen een uitnodiging ontvan
gen
Zal Rome het kerkelijk monopolie,
dat zij voor zichzelf opeist, in de waag
schaal stellen Kunnen valse kerken
voor de duur van het samenzijn als
ware kerken worden erkend Wat zijn
de preciese bedoelingen van het Vati-
caan met deze opzienbarende aankon
diging
Ze zullen er voorlopig wel niet zo
heel veel van horen. De Paus is van
plan de spanning er in te houden, zo
is van officiële zijde meegedeeld.
Wel zijn er van diverse kerkengroe
pen reacties in de pers verschenen. De
Oosterse kerkdie sinds 1054 het con
tact met Rome verbrak, denkt er niet
over water in de wijn te doen. Men
heeft reeds laten weten dat er van een
overbrugging van het grote leerverschil
geen sprake kan zijn. Dat de Westerse
kerk gelooft dat de Heilige Geest mede
van de Zoon is uitgegaan, is in de
ogen van de Oosterse kerk aan te mer
ken als de lastering tegen de Heilige
Geest, die geleid zou hebben tot een
ontkerstening van het christendom. De
spanningen tussen dit kerkelijk Oost
en West zijn sinds 1054 nooit opge
heven. En de Oosterse kerk heeft haar
tanden reeds laten zien. Mocht het
voorgenomen oecumenisch congres be
doeld zijn als een op het Oosten ge
richt vredesoffensief, dan moet Rome
daar maar niet te veel van verwachten.
En wat de protestantse kerken be
treft, de Internationale Raad van bij -
belgetrouwe) christelijke kerken heeft
reeds afwijzend beschikt. Op grond
van de zegeningen die de reformatie
van de 16de eeuw gebracht heeft, moet
elke poging tot overbrugging van de
kloof als ongehoorzaamheid en ontrouw
worden veroordeeld. De grote beginse
len van de reformatie„alléén de
schrift, alléén de genade, alléén het ge
loof" staan aan iedere vorm van samen
gaan in de weg. De Internationale
Raad heeft dan ook een duidelijk
„Neen" bij voorbaat laten horen. Men
zou met een invitatie uit Rome in geen
enkel opzicht te verblijden zijn.
Een héél andere houding neemt de
Wereldraad van Kerken aan. Daar
heeft men de pauselijke voornemens
met gevoelens van blijde verrassing
vernomen. En hoewel niemand weet of
het ook maar enigszins in de bedoeling
ligt de Wereldraad op bedoelde bijeen
komst uit te nodigen, heeft men toch,
om op alle dingen voorbereid te zijn,
alvast maar een commissie in het leven
geroepen, die de consequenties van een
eventuele uitnodiging moet bestuderen,
om van advies te kunnen dienen inzake
de vraag wélke houding men daarte
genover zou hebben aan te nemen.
Men ontkomt niet aan de indruk, dat
de Wereldraad wel héél graag in aan
merking komen zou dit grootse gebeu
ren te Rome mee te maken.
Een pijnlijke bijzonderheid daarbij is,
dat de Wereldraad van Kerken zélf
destijds Rome welbewust heeft uitge
schakeld. Op de vergadering te Am
sterdam in 1948 heeft de bekende theo
loog Karl Barth de opmerking gemaakt,
dat men daar maar geen „onnutte tra
nen" over vergieten moest, dat er geen
kardinaal van het Vaticaan aan de
voorzitterstafel zat. Een opmerking, die
hem van R.K. zijde ernstig kwalijk ge
nomen is. Met deze „onverschilligheid"
heeft men het katholieke hart zwaar
verwond, schrijft Jean Daniélou.
bardeert. Trouwens, als het mocht ge
beuren, zouden toch de meer-ervarenen
het eigenlijke werk moeten doen. Maar
„ervaring" schijnt voor het zo bij uit
stek geestelijke werk van 'n predikant
'n mis-baar element te zijn, met name
in de grote steden, waar de geestelijke
nood het grootst heet te zijn
Over Zoutespui hoop ik u 'n volgend
maal weer te schrijven en daarbij 'n
nieuwe „verantwoording" te geven, ook
die van de gelden, welke de boekhouder
van Spui de laatste tijd mocht ontvan
gen. Met de bouw van het kerkje schiet
het heerlijk op H. P.
Karl Barth heeft tot zijn verdediging
gezegd, dat men niet tegelijkertijd de
R.K. aanspraken de alleen-ware en al
leen zaligmakende kerk te zijn ernstig
kon nemen en tevens er om treuren, dat
Rome op de vergadering van de We
reldraad niet was uitgenodigd. Waar
immers Rome de andere kerken niet als
kerken erkent, mocht het Vaticaan geen
andere houding van de Wereldraad
verwachten. Blijkbaar is in de kringen
van de Wereldraad deze verdediging
van Barth niet als het laatste woord
beschouwd, zodat men, mocht er van
de andere kant een uitnodiging komen,
die zeker in welwillende overweging
nemen zou. Blijkbaar veranderen de tij
den en de kerken met hen
Overigens is er tussen Rome en de
kerken van de reformatie wel heel veel
aan het veranderen, wat de wijze van
denken en spreken over elkander be
treft. Er is veel meer wederzijdse be
langstelling, meer openheid en eerlijk
heid in de beoordeling gekomen. Óp
hoog niveau zijn er zeer veel persoon
lijke en wetenschappelijke contacten,
die in dit opzicht zeker vruchtdragend
zijn, zodat ver-tekening van eikaars op
vattingen en van de historische posities
zoveel mogelijk kunnen worden gecor
rigeerd. Het gaat er immers om elkaar
dingen te verwijten, die op een onjuiste
voorstelling van zaken berusten.
Een prachtig artikel daarover van de
hand van Prof. Berkouwer kan men
vinden in „Mededelingen der Kon.
Ned. Academie van Wetenschappen",
Nieuwe Reeks, Deel 20, waar hij uit
voerig op dit vraagstuk ingaat. Zijn er
inderdaad „Nieuwe perspectieven in de
controversRome-Reformatie", zoals
de titel van bedoeld artikel luidt
We willen een volgend maal wel
eens trachten iets van het antwoord,
dat Prof. Berkouwer hierop geeft, aan
U door te geven, al zal dat in verband
met de aard van ons blad maar zeer
ten dele en in aanmerkelijke verdun
ning mogelijk zijn. A. V.
De vos W.W., die loopt in de wer-
kelozenwet, zou men op geestelijk ge
bied beter kunnen betitelen met
„K.W.", dat is kerkelijke werkeloos
heid.
Nu is 't een feit, dat een werkeloze
licht kan uitgroeien tot een werkschu
we. Men vindt het dan nog niet zo
kwaad om zonder arbeid aan de kost
te kunnen komen. Hiermede spreek ik
volstrekt geen kwaad van de werk-
grage-werkeloze, die het een gruwel is
niets om handen te hebben.
Maar op 't erf der kerk zijn er in
derdaad vele werkschuwen. En er is
werk te over werkeloze christenen be
hoeven er niet te zijn, maar men wil
't werk niet zien, men schuwt het.
Er zijn zelfs, zo schrijft men, ambts-
schuwen, mensen, die zich onttrekken
aan de roeping tot het ambt.
Maar daar wil ik 't niet over hebben.
Er was in den lande een samenkomst
van broeders en zusters. Men besprak,
wat te prijzen valt, 't kerkelijk leven
ter plaatse. Maar men waagde zich op
glad ijs, toen men kwam te praten over
de kerkelijke tucht. Het was toch wel
heel erg, dat die en die nog volop le
den van de kerk heten, terwijl ze geen
stap in de kerk doen.
Daar moest de kerkeraad veel stren
ger tegen optreden je hoorde er nooit
wat van. Daar heb je toch een dominé
en ouderlingen voorNee, dat leek
nergens op
Nu is er op 't erf der kerk niets moei
lijker dan tucht oefenen, maar ook niets
gemakkelijker.
Wanneer men in afwezigheid van
tucht-waardige broeders of zusters de
staf over hen breekt, dan is dat een
prettige bezigheid. Ja, men groeit er
bij het is alsof dan een zeer gunstig
klimaat geschapen wordt, waarin de
plant „zelfbehagen" weelderig groeit
men gaat zelf toch maar trouw ter kerk,
mist nooit, en die lui zie je nooithet
is ook nog voordelig, want thuis krijg
je geen zakje onder de neus.
Maar zulk tuchtoefenen is wel erg
gemakkelijk, ja pleizierig-; evenwel ver
geten zulke tuchtigers, dat ze de eerste
stap op de weg der ware tucht nog
moeten zetten.
Immers allereerste eis voor echte
tucht is de „liefde", is de „liefde tot
het verdoolde". Ze hebben weinig weg
van de Vader, die uitzag naar de terug
keer van de verloren zoon, maar kij
ken de grendels na of de huisdeur wel
goed gesloten is. Men vergeet, dat men
behoort tot de K.W., de kerkelijke
werkschuwen, die de eerste stap op 't
werkterrein van de kerkelijke tucht nog
moeten zetten.
Velen schuwen het werk van Matth.
18 om dwalenden te bezoeken en te
vermanen. Ze lopen in de W.W., en
oefenen bovendien kritiek uit op de
werkwilligen, die in alle stilte pogen
om ontrouwen op te wekken tot trouw.
De vos „K.W." brengt veel schade
teweeg in den hof van 's Heren ge
meente, waar de leden immers te volgen
hebben Hem, Die zeide mijn Vader
werkt tot nu toe en Ik werk ook. Za
lig de werkwilligen, die medearbeiders
Gods willen zijn.
Uit het oude-Vossenland.
Het is geen geringe opdracht, die
God ons in zijn wet geeft, dat we de
naaste even lief zullen hebben als ons
zelf.
Het komt mij voor, dat we er in de
praktijk ook nog wel eens wat moei
lijkheid mee hebben.
Een moeilijkheid, die stellig ook wel
voortkomt uit een gebrekkig verstaan
van deze goddelijke opdracht.
Het wil mij voorkomen, dat we vaak
onder dit tweede en grote gebod ver
staan, dat we de naaste heel erg moe
ten liefhebben, zó lief, als we onszelf
liefhebben. En dan bedoelen we daar
mee wellicht, laat ik maar zeggen de
hoeveelheid liefde, de maat van liefde,
die er in ons hart moet zijn tegenover
de naaste. En dan is het bekend ge
noeg, dat we nog al veel met onszelf
op hebben we staan zelf op het eerste
plan we denken eerst aan onszelf en
pas daarna aan de ander. We zoeken
voor onszelf het goede en zoeken ons
zelf te bevoordelen en nu menen we,
dat het tweede gebod bedoelt, dat we
op dezelfde manier, in dezelfde mate
ook het goede moeten zoeken voor de
naaste. Waar we dan natuurlijk licht
in tekort schieten.
Hoe kan het ook anders. Stel, we
hebben eens op de een of andere ma
nier een extraatje gehad en nu verwen
nen we onszelf eens. We schaffen ons
iets aan, waar we eigenlijk allang zin
in hebben gehad, maar het kon er maar
nooit van komen. Het kon niet lijden.
Maar nu kan het en waarom zouden
we het niet doen. Daarin schuilt na
tuurlijk een zekere zelfliefde, die stellig
niet misplaatst is. Waarom zouden we
onszelf niet mogen goed doen Maar
nu komt het gebod van de naasten
liefde ons zeggen, dat we de naaste
even lief zullen hebben als onszelf.
Dezelfde verrassing dus, die we onszelf
hadden toegedacht, zullen we ook hem
moeten gunnen. En gunnen niet alleen,
we zullen moeten zorgen, dat hij het
ook krijgt, zodat hij straks net zo blij
is, als wij hopen te zijn. Maar wie is
dan onze naaste Onze vrienden, onze
buurman, onze familieleden, die maat
schappelijk misschien een klein trapje
beneden ons staan en van wie we we
ten, dat zij geen extraatje gehad heb
ben Zij zullen zichzelf dus die ver
rassing niet kunnen bereiden, maar ze
zouden het ook wel heel graag willen,
mogelijk zullen ze zelfs, als onze plan
nen doorgaan, wel een klein beetje ja
loers zijn op ons. Welnu, we moeten
hen immers even lief hebben als ons
zelf, we zullen dus voor hen hetzelfde
moeten kopen, als we voor onszelf
dachten te kopen. En wég is ons ex
traatje, het smelt weg als sneeuw voor
de zon. We vonden het eerst nog al
vrij belangrijk, maar straks blijkt, als
we de kring een beetje ruim nemen, dat
we voor ieder maar nauwelijks een lol-
lie kunnen kopen. Och, och, wat is het
toch ook moeilijk, dat gebod van de
naastenliefde.
Ik weet ook niet, of de Wetgever
dit wel bedoeld heeft met zijn heilig
gebod. Ja, als we zelf in weelde leven
en de naaste komt van gebrek om en
we laten de zaak voor wat ze is, dan
komen we stellig met dit gebod in con
flict. Maar ik meen toch ook, dat Jezus'
eis tot de rijke jongeling „ga heen,
verkoop al wat ge hebt en geef het de
armen", geen algemene geldigheid
heeft.
Zouden we niet een eind verder ko
men, als we deze eis des Heren niet
verstaan van de hoeveelheid, de mate
(kwantitatief), maar van de aard der
liefde (kwalitatief)? Dat we dus de
naaste liefhebben op dezelfde wijze als
we onszelf liefhebben.
Wat dan allereerst zeggen wil, dat
we hem tenvolle respecteren. Hem als
onze naaste, als onze evenmens erken
nen, als schepsel Gods, die naast ons
is gesteld op onze levensweg, met wie
we hebben te rekenen, met wie we moe
ten omgaan, met wie we moeten wer
ken, wie we ook op z'n tijd uit de weg
zullen moeten gaan, kortom die we als
persoon naast ons hebben te eerbiedi
gen. We zullen hem als persoon net zo
ernstig hebben te nemen als we gewoon
zijn dit onszelf te doen.
We stellen er prijs op, zelf geëer
biedigd te worden. We willen, dat men
rekening met ons houdt. We hebben
een eigen wil en vormen ons eigen
wilsbesluit. We hebben onze eigen
aanleg, ons karakter, ons verleden, we
hebben onze eigen problemen, we heb
ben volle belangstelling voor de bizon-
dere krachten, die we menen, dat er in
ons schuilen en we menen, dat er bij
ons ook nog wel verscholen krachten
liggen die vroeg of laat nog wel eens
tot ontwikkeling zullen komen.
Welnu, zó lief als we nu onszelf heb
ben, zullen we ook de naaste moeten
liefhebben, d.w.z. we zullen hem op
dezelfde wijze moeten eerbiedigen en
hem als persoon in z'n waarde moeten
laten.
Dan zullen we hem dus met alle
achting tegemoet moeten treden, hem
als schepsel Gods naast ons moeten
erkennen en hem zijn plaats laten. Dat
sluit dus in alle liefde en hoogachting
en het sluit uit alle miskenning en ver
treding en gevoelens van minderwaar
digheid.
Ik geloof niet, als iemand een auto
en een televisietoestel koopt en hij
koopt er voor zijn minderbedeelde buur
man of familielid geen, dat hij dan zon
digt, maar hij zondigt wél, als hij zich
daarin ook maar een streepje boven die
naaste verheft en denkt„ik ben meer
dan jij".
Dit zal ons ook bedachtzaamheid le
ren in de omgang met de naaste. Want
we leven nog in een gebroken wereld
en we zullen de volmaaktheid niet be
reiken. We blijven zelf gedurig bene
den de maat, maar we zullen moeten
erkennen, dat de naaste dat ook doet.
Want als ik voor mezelf ik ben, dan
is de naaste jij, maar die naaste zegt
ook van zichzelf ik en ik ben voor hem
jij. En als ik zelf voortdurend een beet
je de neiging heb, wat in het middel
punt te staan, dan zal dat met de naas
te ook wel zo zijn. Dan moet ik niet
anders verwachten, dan dat ik voor
hem mogelijk ook maar een stipje aan
zijn horizon ben, gelijk hij het voor mij
is.
Dit alles leert ons bescheidenheid in
de omgang met elkander.
Ja, Gods gebod is wel heilig en groot.
Het brengt ons wel op de knieën. Wat
laat het ons onze kleinheid zien en wat
leert het ons alle grootheid af te leggen.
Natuurlijk zullen we in de kracht
Gods en onder de bijstand des Heiligen
Geestes moeten jagen naar de vol
maaktheid, maar wat zullen we in deze
onvolmaakte wereld met bescheidenheid
onze weg gaan.
Als we werkelijk de naaste liefheb
ben „als onszelve", zou het ons niet
voor veel conflicten bewaren
K.-B. v. d. L.
Het met spanning verwachte C.J.C.-
prospectus „Kamperen 1959" is uitge
komen. „De Witte Hei" biedt hierin
een zéér ruime keuze van bijzonder
aantrekkelijke kampeermogelijkheden.
53 weken bieden een kans om te ge
nieten van mooi, boeiend, gezellig kam
peren in de maanden juli en augustus.
Er zijn kampen in Nederland (in de
bossen, aan zee, op de Friese meren),
in België (de Ardennen), in Duitsland,
Zwitserland, Oostenrijk er zijn bijbel
kampen, fietstrektochten leiden uit
Noord-Brabant België in. Er is een
trainingskamp voor het paspoort-tent
kamperen.
De prijzen zijn zo bescheiden moge
lijk gehouden.