Hier is Vlaanderen
Gemeenschappelijk Gebed
Ook Vlaanderen ligt op dit ogenblik
onder de sneeuw en dat is 'n pracht-
gezicht. Witte boorden omzomen de nu
grijze Schelde, waar de grauwe contou
ren van grote zeeschepen van tijd tot
tijd opdoemen uit de nevelige verte. De
landen rusten in de greep van de winter.
Eindeloos strekken zich de witte velden
uit, zo nu en dan onderbroken door de
bedoening van 'n hof, gemarkeerd door
de donkere plekken van huizen en schu
ren en het ragfijn patroon van bomen-
kruinen, die zich tegen de blauw-zwarte
lucht aftekenen, 'n Fijne sneeuw begint
te vallen, de wind wakkert aan en al
spoedig beneemt 'n jachend gordijn van
kleine vlokken haast alle uitzicht. De
ruitenwissers van onze auto werken
koortsig, de kachel blaast zoemend war
me lucht om bevriezen te voorkomen.
De chauffeur heeft het stuur vast in
handen, wat zeer nodig is nu de wagen
bij tijd en wijle glipt en elke bocht voor
onzekerheden plaatst. De grote weg heb
ben we sinds lang verlaten. We bevinden
ons diep in de polder, maar ons doel ligt
nog dieper. Dat is namelijk 'n kleine
boerderij, gelegen achter 'n hoge dijk in
'n, zelfs in betere getijden, zeer moeilijk
bereikbaar gebied. Men doet daar niet
veel aan de wegen en de sloten want het
is daar slechte grond met 'n hoog per
centage zand. Tot voor kort woonde daar
één lid van onze gemeente, 'n oude
vrouw. Ja, zij woonde daar, maar nu
woont ze in het Vaderhuis, daar zijn we
zeker van. Zij is gestorven en ze wordt
vandaag begraven en wij zijn daartoe
thans in deze barre winterwereld opge
nomen. Maar wij hebben het er gaarne
voor over, want we hebben allemaal zeer
veel van haar gehouden. Het geloof toch
van deze zuster in Christus was zó zui
ver als men het slechts zelden aantreft.
Daarbij had ze 'n bijzonder lief karakter.
Er ging dan ook altijd 'n zekere wijding
van haar uit, waarvan men steeds weer
onder de bekoring kwam. Met voorbeel
dige trouw verzorgde ze 'n dochter, die
reeds vele jaren ziek in 'n bedstede ligt.
Rijk met aardse goederen bedeeld was
ze niet, maar, om dit ene voorbeeld te
noemen, bij de halfjaarlijkse lichting was
het vaak haar V.U.-busje, dat de kroon
spande. Het is zelfs voorgekomen, dat
ze ér ongeveer veertig gulden in had
gespaardAangrijpende gedachte:
dat eenvoudige, volkomen onbekende,
niet rijke vrouwtje met haar vele zorgen
en haar groot verdriet, wonend in die
schier onbereikbare polder achter de
Schelde, die elke dag spaarde voor iets
als 'n Universiteit! Zélf vrijwel versto
ken van alle cultuur, werkte ze mee aan
wat men het toppunt van cultuur zou
kunnen noemen. Want ze kende Christus
en het Koninkrijk, dat met Hem op deze
aarde is gekomen, en ze achtte het zich
niet slechts 'n plicht, doch bepaald 'n
voorrecht, dat zij, in haar eenvoudigheid,
ook iets mocht doen om het Woord van
haar God tot gelding te brengen in die
hogere regionen, waarvan zij overigens
zo goed als niets wist of begreep. Wat
legt echter zulk 'n toewijding van zulk
'n eenvoudige ziel 'n verantwoordelijk
heid op aan de bestuurders der Vrije
Universiteit 0111 het pand, hun toebe-
trouwd en door zulke tere, vrome han
den mee-gedragen, trouw te bewaren bij
de dienst des HerenInderdaad, de
V.U. heeft in dit oude, fragiele vrouw
tje 'n enorme steun verloren, nog niet
in de eerste plaats wat haar stoffelijke
offers betreft, maar vooral wat haar
liefde en haar gebed aangaat.
Echter, dat verliest ook de gemeente,
(slot Kleine Vossen)
ingewijden, ingewikkelde machines won
derbaarlijke prestaties leverden.
We kregen veel respect voor die ver
nuftige uitvinders en ingenieurs, maar
ik dacht zo, dat al deze vervaarlijke en
indrukwekkende, lawaaimakende machi-
neriën tenslotte moesten werken om 't
alledaagse leven in huis en keuken te
dienen.
Maar ook kwamen we op de gedachte,
hoe begrijpelijk het is, dat onze jongens,
die daar urenlang niets anders doen, dan
een bepaald soort papiervulling in aan
de lopende band voorbijglijdende deuren
te stoppen, dat deze jongens 's avonds
niet bepaald enthousiast zijn om de ca
techismus te leren, maar eerder hunke
ren naar ontspanning in filmzaal of to
neel, om van lagere gelegenheden tot ver
tier maar niet te spreken.
Toch, ik dacht terug aan m'n jeugd,
toen wij van 's morgens 5 tot 's avonds
8 uur hadden te werken, en er toch meer
lust was om zich de belijdenis eigen te
maken of zich in te spannen voor een
inleiding op de J.V., dan nu 't geval is.
waartoe ze behoorde, in haar. Want wat
was ze trouw in haar kerkgang! Natuur
lijk kon ze zelf niet de lange weg naar
de stad afleggen, maar moest ze gehaald
worden. En, zo lang het, wat de toestand
van de wegen betreft, maar even moge
lijk was, gebeurde dat ook. En de broe
ders van de ,,afhaal-dienst" deden het
met grote liefde. Het was 'n hele op
gave. Want vele malen was de „weg"
naar haar huis één lange modderpoel,
waarin de auto's bleven steken
En nu waren we dan op weg naar
haar begrafenis. Moeizaam baande onze
auto zich 'n pad, maar ergens, nog 'n
eind vóór het doel, moesten we hem la
ten staan en gingen we verder per pedes
apostolorum. 'n Ijzige wind joeg ons de
scherpe korrel-sneeuw in het gelaat. De
kragen werden hoog opgezet en 'n grote
paraplu bood enig soulaas. Vanzelfspre
kend waren de schoenen er op bere
kend. De hoge hoed hadden we maar
thuis gelaten, al deed het even pijn, dat
we dit eerbetoon niet aan ons lief zus
tertje konden brengen. Maar we wisten,
dat zij weinig waarde hechtte aan uit
wendig betoon. Achter elkaar sjokten we
verder, tenslotte over de dijk, waar lo
pen nog het best mogelijk was. En zo
kwamen we, al glijdend en strompelend,
eindelijk op het boerderijtje. Vele men
sen waren daar reeds. De kist stond in
het smalle gangetje. Nog even hebben
we 'n blik op haar geworpen.Vredig
lag ze daar, ontslagen van al haar aardse
zorgen. Ik dacht aan wat de Catechismus
zegt: „dit, ons vlees.Maar ik dacht
ook aan de heerlijkheid, die nu haar
deel was, het deel van dit koningskind!
En daarvan heb ik gesproken in die volle
kamer, waar de warme kachel de natte
kleren deed dampen. In de bedsteê lag
haar dochter
Toen zijn we weer op weg gegaan,
bereikten onze wagen en reden, aan het
einde van 'n stoet van tien auto's, door
het winterse landschap naar de begraaf
plaats van Sluiskil, waar we ons om haar
graf schaarden. O, stadse collega's, waar
deert de aula's op de kerkhoven! Want
hier stonden we in 'n felle sneeuwjacht
in '11 moordend-koude wind te spreken.
Toen heb ik, denkend aan het lief, be
zorgd karakter van haar, wier tentwo
ning wij zo juist in de aarde hadden ge
legd, gesproken: „Ongetwijfeld zou zij,
wanneer ze ons hier kon zien staan in
dit barre weer, tot ons zeggen„Kinde
ren, gaat toch gauw naar huis, jullie
zult er nog ziek van worden". Maar toch
is Gods genade nog nog verheerlijkt bij
het graf van deze kleine naar de wereld
En toen zijn we weer teruggekeerd
naar wat eens haar huis was en hebben
daar „de dienst besloten", 'n Ware kop
koffie gaf ons nieuwe moed voor de
weg terug naar onze woningen. Het weer
was er niet beter op geworden. De auto
zat vast in de sneeuw op de helling van
'n dijk. Maar, zie, we ontdekten 'n bos
taaie twijgen, die nog even boven de
sneeuw uitstak, en we hadden de indruk,
dat die daar door Gods voorzienigheid
voor óns was neergelegd. De twijgen
werden achter de wielen geschikt, 'n
Rubber mat uit de auto daar overheen.
De motor ronkte. Wij duwden. Luctor
et. emergo! Hij deed het! In de auto
maakte iemand de opmerking: „Om do
minee te zijn, moét je toch ook lichame
lijk sterk zijn". Inderdaad is dat zo, al
denken we daar ook weinig om. De dag
tevoren had ik Avondmaalsdienst. En na
de begrafenis, waarvan ik u vertelde,
moest ik direct weer naar Hoek om daar
te catechiseren. En zo zijn er méér pre-
Nu weet ik wel, dat wij toen niet wis
ten van film en allerlei sport, maar we
hebben ons, vooral als ouders, ernstig
te bezinnen op 't feit, dat de jeugd van
heden veelal alle lust tot 't inleven in
Gods Woord en wat daar mee samen
hangt, ontviel.
Alles, hoe weinig ook, wat men van
de catechisanten vraagt, is al te veel.
Op vele plaatsen is de dominé wel ge
dwongen met wat oppervlakkige kennis
bij te brengen, hij is al erg blij, wanneer
drie-kwart van 't aantal verschijnt.
Bij het opgeven van een paar teksten
van buiten te leren, werd mij onlangs
gevraagd of ik van plan was „professo
ren" te kweken. Nee, de vos „oppervlak
kigheid" heeft ons danig te pakken en
deze „vos" zal niet uitvaren, dan door
bidden, of de Here Zijn Geest krachtig
wil laten werken, opdat er liefde ontsta
om te bedenken, niet allereerst wat 't
sportveld aangaat, maar de dingen, die
Godes zijn. „Professoren" hebben we
nodig, meer nog Godvrezende belijders
van 's Heren naam.
Uit het oude-Vossenland.
dikanten van mijn leeftijd, die nog ten-
volle werk van 'n jongere collega ver
zetten, ja, zelfs vaak méér dan dat.
Maar als er beroepen moet worden, oor
deelt men al spoedig: „Te oud
0, dat stomme generaliseren. Hoewel
er schijnt enige kentering te komen. Al
thans, de laatste tijd lezen we meer en
meer namen van doorknede dienaren, die
de vijf kruisjes achter de rug hebben en
toch nog wel degelijk 'n beroep waardig
worden gekeurd.
We maken dat in onze eigen Classis
mee. Immers, zondag a.s. preekt in Zaam-
slag Ds. D. Middelkoop afscheid. Hij
gaat ons ressort, onze provincie verlaten
om straks in het hoge Noorden, in Wor-
kum, z'n intree te doen. Enige tijd ge
leden hebben we op 'n coetus als colle
ga's afscheid van hem genomen in zijn
hu-is. We zullen hem, om zijn vrolijke
aard, maar ook om zijn werkkracht,
node missen, al gunnen we hem deze
verandering, die toch altijd verfrissend
werkt, van harte. En waar hij ook in
de provincie, op de Predikantenconferen
tie en op de Synode, geen onbekende
was, willen we hem ook op deze plaats
'n hartelijk vaarwel toeroepen. Geve God
hem nog vele jaren van schone arbeid
in zijn nieuwe standplaats!
En dan moge ik ook thans weer be
sluiten met 'n mededeling over Zoute-
spui. Eerst de nieuwe verantwoording.
L. J. te N. en SI.: ƒ5,G. v. W. te
M.5,— P. B. te A5,— K. v. S.
te K.: ƒ10,— C. J. M. te M.: ƒ3,—
1. v. W. te G.: ƒ10,— W. F. te G.
ƒ5,— N.N. te M.: ƒ5,— Gez. R. te
S.: 25,— Gez. M. te W.: ƒ5,— N.
Ik preekte er 's ergens. Dat lijkt wel
een beetje op de raadseltjesrubriek uit
sommige verslagen van kerkeraadsverga-
deringen. Maar toe dan maar. Voor deze
keer waag ik het er op. Veel nauwkeu
riger kan ik heus niet zijn. Wie weet,
is er misschien toch nog wel iemand,
die het raadseltje uitvindt.
En als je ergens preekt, dan praat je
ook een beetje over dit en dat. Dat is
altijd het prettige, dat de dienaar, die
„van elders tot ons kwam" dan weer
eens met andere mensen praat. Je steekt
er altijd wat van op. Sommige dingen
liggen in een andere gemeente heel an
ders dan bij je thuis. Soms ontmoet je
ook wel toestanden en verhoudingen, die
je in eigen gemeente helemaal niet kent
en dan denk je wel eens: „gelukkig
maar" en je bent dankbaar voor het goe
de in eigen huissoms ook denk je
„jammer", omdat sommige dingen in een
andere gemeente je met jaloersheid ver
vullen en je neemt je voor, het straks
thuis ook in die richting te sturen. Als
je van mooie en prettige dingen hoort,
terwijl je het thuis nooit zover kon krij
gen, dan denk je: „als het daar kan,
waarom dan bij mij niet". En met nieu
we moed pak je het werk weer aan en
zet je er de schouders weer onder.
Nu is dit maar een algemene inleiding,
want wat tussen mij en mijn gastheer
onderwerp van gesprek uitmaakte en
waar ik dan iets van zeggen wil, is van
niet zo ingrijpende betekenis, dat er het
welzijn van de kerk mee gemoeid zou
zijn. Ik wil er ook niet een bijdrage mee
leveren, om de vervlakking en verschra
ling te be-argumenteren. Het sein gaat
er niet mee op rood. Ik zou het meer
tot de „kleine" dingen willen rekenen.
Niettemin toch misschien niet van belang
ontbloot.
We hadden het samen over de viering
van het avondmaal en toen merkte mijn
gastheer zo even op, dat hij een sterk
gemeenschapsmens was.
Hij bedoelde dit: je ziet voortdurend,
dat sommige broeders en zusters, nadat
zij aangezeten hebben en weer op hun
plaats in de kerkbank zijn teruggekeerd,
persoonlijk gaan bidden en danken. En
hij meende, dat dit een verkeerde ge
woonte is in ons kerkelijk leven.
Eerlijk gezegd, kon ik niet anders dan
zijn zienswijze delen. Nog eens, dit is
nu niet iets, waar we ons bezorgd over
moeten maken of zo iets, maar goede
gewoonten zijn toch lang niet van belang
ontbloot en het is niet onnut, elkander op
te wekken, goede gewoonten in acht te
nemen.
Natuurlijk is het een wat teer punt,
want het gaat over bidden. En bidden
is zo persoonlijk. Maar dat is het nu
juist. Ik meen, dat in de kerk het per
soonlijke terug moet treden, omdat we
daar gemeenschappelijk handelen.
Onze kerkdienst is de samenkomst
der gemeente. Het is de openbare, pu
blieke eredienst. We komen er als ge
meente samen om met elkaar de Here
d. A. te O.: ƒ5,— C. d. H. te A.
10,A. d. P. te M.5,Met de
laatste opgave van 885,50 is het alzo
nu in totaal 'n bedrag van 983,50.
U ziet, nog 'n kleine stoot en we heb
ben de eerste duizend gulden bereikt.
Van de zeven duizend, die ik noemde.
Of we te hoog hebben gemikt Neen, dat
geloof ik niet. Maar we moeten geduld
oefenen en tevens bedenken, dat de
Zeeuwse Kerkbode helaas niet in al onze
gezinnen wordt gelezen. Nogmaals, als
de mensen het maar wistenDaarom
kunnen zij, die het wél weten en reeds
hun steentje bijdroegen, het aan anderen,
die het wellicht niet lazen, vertellen. Laat
men er met elkaar over sprekenE11
mogelijk speelt, na de dure december
maand, thans de, niet minder dure, uit
verkoopmaand ook 'n rol! Immers, als
we nu kopen, wat kunnen we dan 'n
geld uitsparen! Uitsparen.... ook voor
het kerkje in Zoutespui?!
Kom, laten we nog even alle zeilen
bijzetten. Vrijdagavond j.l. heb ik er met
de catechisanten 'n blik geworpen op het
reeds aangevangen werk.
„Dominee, ze zijn al bezigzeiden
de jongens. E11 wij kijken natuurlijk. En
één vroeg: „Hebt u de eerste duizend al
vol
G. v. W. te M., hierboven genoemd,
schreef op de bijdrage: „Geef mild aan
't werk voor Zoutespui's kerk!" Oók 'n
mooie slagzin. Als we dit allen betrach
ten, zal de, reeds vroeger genoemde, zin
in vervulling gaan: „IN 'T NIEUWE
JAAR, HUN KERK KANT EN
KLAAR!"
Mijn gironummer is onveranderd
166159. H. P.
lof te zingen en te verheerlijken, zijn
Woord te horen en in gebed en dank
zegging zijn Naam aan te roepen. Op
dat gemeenschappelijke valt dan alle na
druk en dat is ook zo bij de bediening
van de sacramenten. Zelfs bij de doop
is het zo, hoewel er toch heel dikwijls
(in kleine kerken) maar één kindje te
gelijk gedoopt wordt. Maar de doop heeft
in de gemeente plaats, in de vergadering
van Gods volk. Hoe strikt persoonlijk
dan ook, maar de doop is een zaak, die
de gemeente aanbelangt. Anders zouden
we onze kinderen wel thuis kunnen do
pen, maar we menen nog altijd, dat dit
onjuist is.
En ook het avondmaal vieren we in
de kerk. Het is een gemeenschappelijke
maaltijd, waar we wel individueel aan
deelnemen, maar toch in gemeenschap
met de andere broeders en zusters. Zelfs
de kinderen horen er bij, al is het, dat
ze nog niet persoonlijk mee aanzitten.
Ik wil het altijd zo graag zó zien, dat
de gemeente het avondmaal viert. Daar
om moeten ook de kinderen er bij zijn.
Vroeger kwam het wel eens voor (mis
schien nog wel hier en daar) dat de kin
deren en de jonge mensen, als de be
diening van het avondmaal begon, de
kerk verlieten. Soms ook bleven ze thuis
of werden ze met opzet thuis gelaten,
't Was immers toch „maar" avondmaal.
Ik ben erg blij, dat we deze verkeerde
gewoonte overwonnen hebben. Voorzover
ik tenminste de zeeuwse kerken ken,
meen ik, dat dit euvel hier niet gevonden
wordt. Met avondmaalsdiensten is de
kerk zeker niet minder bezet dan op de
andere zondagen.
Maar nu moeten we dit gemeenschap
pelijk ook ten volle laten gelden, ook met
betrekking tot het gebed. Ik heb het wel
eens meegemaakt, dat ieder persoonlijk
nog het gebed deed als hij aan tafel ging
aanzitten. De dominee moest dan eerst
de tafel eens rondzien, of men het per
soonlijk gebed wel beëindigd had, vóór
hij de liturgische handeling van de bre
king des broods kon verrichten. Naar ik
meen komt dat wel zowat nergens meer
voor, maar het persoonlijk gebed na het
aanzitten, ieder op z'n eigen plaats, heeft
zich nog wel hier en daar gehandhaafd.
Nog eens, het is een teer ding en ik
kan goed begrijpen, dat wij, als we zo
juist de tekenen van 's Heren offer
dood hebben mogen ontvangen, tot dank
zegging en aanbidding gestemd zijn.
Maar toch zeg ik met vrijmoedigheid,
dat ik het juister acht, als we dit per
soonlijk gebed nalaten. Het geeft dik
wijls ook storing. Andere broeders en
zusters, die van de tafel terugkomen,
willen in dezelfde kerkbank hun plaats
innemen, maar ze kunnen moeilijk pas
seren, omdat zeg op de 2e of 3e plaats
iemand in gebed is.
Laten we oog hebben voor het gemeen
schappelijke. Vóór de bediening aanving,
hebben we samen gebeden, straks, als
allen hebben aangezeten, gaan we ook
samen weer danken. „Dewijl de Here