RUST
Iets over het Bidden
Hem te zeggen„Heiland, ik heb er zo'n
spijt van, dat ik in dit jaar U zo dik
wijls bedroefd heb" bestaat altijd.
En juist als we dit tegen Hem zeg
gen, zullen we opnieuw beseffen, hoe
goed Hij voor óns is geweestLaten
we dan ook danken, dat Hij dit gehele
jaar onze stille Kracht was, waardoor we
ons kruis konden dragen en niet hopeloos
bij de pakken neerzaten.
Vele mensen houden niet van de Oude
jaarsavond, omdat deze het stempel
draagt van de ernst, die welhaast onaf
wendbaar de weemoed met zich brengt
en daardoor neigt naar droefheid. Maal
ais we dat bedenken, wat de Heiland voor
ons was en deed, wel, dan zal de gouden
gloed van Zijn genade zó zeer vallen
over die avond van weemoed en herinne
ring, dat het toch 'n heel mooie en 'n
heel goede avond zal worden, 'n avond
ook, die rijk is aan belofte.
Want als we dan, met name in deze
tijd, met enige huiver overschrijden de
drempel naar het nieuwe jaar, dan zul
len we die stap toch moedig zetten, we
tend dat Jezus Christus in 1958, op de
dorpel, in. 1959 én tot in eeuwigheid
Dezelfde is, de Goede Herder, die Zijn
schapen bij name kent en niet zal ge
dogen, dat één van hen verloren gaat
En mag ik u nü nog iets vertellen van
Zoutespui? Want, ja, voor de broeders
en zusters daar is het, als Gemeente,
wel 'n zeer schone OudejaarsvandVele
reacties immers ontving ik op mijn schrij
ven van 'n paar weken geleden, de één
al ontroerender dan de ander. Ach, ik
heb het ook wel gezegd: als de mensen
het maar wistenEn nu zou ik eigenlijk
wel al die reacties apart willen memore
ren, ontvangen brieven willen overschrij
ven enz. Maar dat gaat natuurlijk niet.
Toch wil ik trachten van enkele cle kern
weer te geven. Uit 'n brief„En wensen
de zusters en broeders in Zoutespui Gods
zegen en goeden moed toe". Uit 'n an
dere „Toch heerlijk dat onze God toch
nog zulk een zegen geeft aan hen, die
trouw zijn in dienst". Iemand stuurt
10,„voor een paar spijkers", 'n An
der wenst„Gods zegen op uw werk".
Dan lees ik: „Het bedrag is wel niet
groot, maar ik hoop, dat er nog 1000
zullen volgen, en al was het dan maar
2,50. En er kunnen er wel 7000 zijn
van 1,Mochten nog vele harten ge
opend worden voor dit mooie werk." Ve
len noemen hun bijdrage „een steentje",
maar in werkelijkheid zijn er dat dan
vele méér. Iemand zendt 7,en
schrijft er bij: „Voor elke ƒ1000,te
kort 1,voor kerkbouw Zoutespui.
Eén van de teerste dingen in ons
christen-leven is wel het bidden.
Over het gebed is al veel geschreven
en het is mijn bedoeling niet, aan al deze
vaak zeer voortreffelijke gedachten nog
veel toe te voegen.
In alle bescheidenheid wilde ik er
slechts een paar opmerkingen over ma
ken. Allereerst is het opmerkelijk, dat
het onder ons als een vaststaande, alge
mene opinie geldt, dat het gebed niet
onder kritiek valt. Doorgaans zijn we
met onze kritiek nog al royaal. Daar is
waarlijk niet veel, wat zich aan onze
beoordeling onttrekt. We zijn gewoon,
elkaar nog al eens onder het mes te ne
men. Al ons doen en laten valt onder
de beoordeling van onze medemensen en
vooral, wie in het publiek optreedt, moet
zich daar maar op voorbereiden. Hij
moet er maar rekening mee houden, dat
het oordeel, dat men over hem velt, vaak
niet mals- is. En voor hem persoonlijk
zal het goed zijn, wanneer hij maar niet
van de eerste de beste opmerking of te
rechtwijzing onderst boven ligt.
Die kritiek is een goed ding. Ze mag
natuurlijk nooit fitterig zijn, maar als
ze goed bedoeld is en als de achtergrond
liefde en waardering is, dan kunnen we
er veel door leren. Het zou echt niet
zo best zijn, als ons de kritiek bespaard
bleef. Wat zouden we gauw een eigen
dunk krijgen en menen, dat wij het al
leen weten en eigenlijk zowat onverbe
terlijk zijn.
Maar het gebed, nee, dat valt buiten
alle kritiek. Nu valt dat ook wel te be
grijpen, want bidden is spreken tot God
en met God. Het is de verborgen om
gang met God. Eigenlijk is het bidden
iets van de binnenkamer. Dan zoekt
Gods kind de gemeenschap met zijn he
melse Vader en het spreekt wel vanzelf,
dat we hierin geheel onszelf kunnen en
mogen zijn. Er is ook geen derde bij
tegenwoordig, die met kritische oren zou
toeluisteren en straks zijn beoordeling
zou geven.
Ik acht dit een grote zegen. Elk mens
heeft er behoefte aan, zichzelf te kunnen
De beste wensen voor uw actie." Van
ver uit het land kwamen soms de zen
dingen. Ook mijn eerste gemeente liet
zich niet onbetuigd. En dan, tenslotte,
lees ik op 'n gïrostrook: „IN 'T NIEU
WE JAAR: HUN KERK KANT EN
KLAARVindt u dat geen prachtige
slagzin?! Ik denk dat Johan Bodegraven
er indertijd 'n tien voor had gegeven.
Nu, dat doe ik niet minder.
En thans de geregelde verantwoording
Fam. G. N. te G: ƒ17,50; A. d. K. te
V.ƒ10,Fam. B. te S. L.ƒ5,
J. F. te S.: ƒ5,— A. P. K. te V.
ƒ5,— D. S. te W.ƒ5,— li. W. M.
te H.7,— C. M. te P.5,— Mevr.
N.N. te C.: ƒ5,— N.N. te G.50,
N.N. te M.: ƒ4,— Wed. T. F.—L. te
O.: 10,Mevr. N.N. te D. 100,
J. M. te G. ƒ1,— E. C. O. te A.
ƒ10,— J. J. S. te 's-G.: 2,50; J. H.
te S.: ƒ5,S. C. te M.: ƒ20,Mej.
E. J. te T.: ƒ5,— M. J. C. te C.
ƒ5,C. O. te G.ƒ10,Mevr.
d. IC.—A. te D.: ƒ5,— Mej. M. v. E.
te S.: 2,50; P. A. T. te M.2,50;
A. d. F. te O.10,(U hebt er dus
nog goede herinneringen aanG. N.
te M.2,50; Mej. J. D. te M.10,—
C. Z. te IC.: ƒ10,— C. B. te G.ƒ5,—
F. D. G. P. te V.: 25,— J. IC. te IC.:
ƒ10,— P. Z. te K.: 100,—W. M.
te V.10,— A. H. V. te M.10,—
D. v. W. te T.: ƒ5,— C. M. te T.
10,— J. R. te N.: 2,50; L. b. d. V.
te B.ƒ1,P. B. Jr. te S.ƒ2,50;
N.N. te S. L.: ƒ25,— Mej. L. B. te
M.: ƒ5,— A. d. W. te B.o.Z.ƒ2,50;
Dames R. en S. te LI.: 50,M. v. d.
W. te H.50,— N.N. te S. F. 10,—
Echtpaar te M.ƒ5,van iemand
te M., wiens initialen ik niet ontcijferen
kan: 2,50; N.N. te 's-G.: ƒ5.— N.N.
te K.: ƒ10,— H. R. te T.20,—
P. L. te W.: ƒ2,50; LI. B. te 's-G.:
100,—.
Vindt u het, voor de eerste ronde, al
niet prachtig?! Als ik goed heb geteld,
is het in totaal 798,Bovendien belde
'n broeder mij op, om mij te melden, dat
men over enige tijd in zijn gemeente 'n
extra collecte voor dit doel zou houden
En dat, terwijl men het in die gemeente
zélf finantieel waarlijk ook niet zo ge
makkelijk heeft.
Zie, zulke dingen maken stil.
Maar nu moet ik eindigen. Onthoudt
dus de slagzin: „IN 'T NIEUWE
JAARHUN ICERIC ICANT EN
KLAAR
En mijn gironummer is 166159.
LI. P.
zijn. Vooral als iemand eigenlijk altijd
in het publiek verkeert, wat kan hij er
dan naar snakken, ook eens een ogen
blik heel alleen te zijn en niet door an
deren te worden bespied en beoordeeld.
Hieraan zou ik direct deze opmerking-
willen verbinden, dat het persoonlijk ge
bed ook altijd blijven moet. Ik denk b.v.
aan het gezinsleven. We weten allemaal
wel, dat we grote waarde hechten aan
het gezinsgebed. In het gezin heeft vader
de priesterlijke roeping van het gebeds
leven, maar het mag nooit zo zijn, dat
dit het persoonlijk gebed verdringt. De
band tussen ouders en kinderen, tussen
man en vrouw, is wel heel nauw, maar
ik aarzel niet te zeggen, dat de band
tussen God en zijn kind nauwer is.
Neem nu het huwelijksleven. Hoe
nauw die band ook is, maar man en
vrouw blijven toch altijd twee zielen. Als
het goed is, zulltn ze voor elkaar geen
vreemden zijn. Goed, in het dagelijks le
ven bespreken en overleggen ze alles sa
men, ze kennen elkaar door en door, ze
zijn eigenlijk altijd samen, maar ik kan
er goed inkomen, dat ieder voor zich
er ook wel eensbehoefte aan heeft, al
leen te zijn. Want diep in ons innerlijk
blijven we toch altijd ons eigen ik. Die
vrijheid moeten we elkaar ook gunnen.
Ze doet aan de liefde zeker geen afbreuk.
Tenminste in het geestelijk leven. Daar
hebben we zeker recht, onszelf te zijn.
Als in het huwelijksleven de goede ge
woonte gevolgd wordt, dat de man aan
tafel hardop bidt, als hij ook het gebed
weer doet bij het ter ruste gaan, dan kan
de vrouw een gevoel van bevoogding
krijgen, dat haar hindert. Dan zal zij
sterk kunnen verlangen naar een ogen
blik van alleen zijn en als er rechte liefde
is, zal haar man haar die vrijheid van
harte gunnen. Want al is het, dat wij
ook in het geestelijk leven elkaar hebben
leren verstaan, dat wij elkaar kennen en
liefhebben als broeder en zuster in de
Here, dat wij ook gemakkelijk met el
kaar kunnen spreken over het leven met
de Here en wij ook, in innige dankbaar
heid, de rijke zegen kennen van het
samen-bidden, dit alles heft het persoon
lijk gebed nooit op. Dan ook blijven daar
nog altijd dingen, die ik, heel persoon
lijk, wel eens wil zeggen tot mijn God
of waarvoor ik Hem hartelijk wil dan
ken.
Dit strikt persoonlijk gebed onttrekt
zich inderdaad aan alle kritiek. Alleen
als man en vrouw van elkaar merken,
dat het zou ontbreken, dan zullen zij
elkaar daartoe moeten opwekken. Of
als men bemerkt, dat dit persoonlijk ge
bed binnen enkele seconden weer beëin
digd wordt, dan zal de inhoud natuurlijk
wel buiten kritiek blijven, maar dan mo
gen wij elkaar toch wel vriendelijk en
liefdevol vragen, hoe het toch mogelijk
is, om in het gebed zó gauw klaar te zijn.
Is het dan zo weinig, wat wij onze he
melse Vader hebben te vragen of te ver
tellen
Maar nu denk 'ik even aan het pu
blieke gebed. Hier gaat, naar mijn be
scheiden mening de regel„op het ge
bed geen kritiek" niet op. Het spreekt
vanzelf, dat de algemene regel, die aan
kritiek altijd mag worden gesteld, hier
wel bijzondere klem heeft, nl. dat de
beoordeling altijd liefdevol en opbou
wend moét zijn.
Ik hoorde eens van een man, die aan
tafel, in het gezinsleven, altijd dezelfde
woorden en uitdrukkingen gebruikte,
maar die het niet hebben kon, als zijn
vrouw daar eens een vriendelijke opmer
king over maakte. Dan was het maar
aanstonds„geen kritiek op het bidden"
en „ieder heeft z'n eigen gaven". Ik
meen, dat in zulk een geval een vrouw
zeker het recht heeft, daar met haar man
over te spreken, alweer natuurlijk, als
ze de tact heeft, het met liefde te doen.
Eigenlijk kan ik het me haast niet in
denken, dat we elkaar hierin niet zouden
verstaan. Man en vrouw, die beiden
Gods kinderen zijn (goed, dat strikt per
soonlijke, waar ik zoéven iets van zei,
wil ik handhaven) zijn toch zo nauw
samen verbonden en leven zo dicht bij
elkaar, dat zij hier open en terlijk met
elkaar over moeten kunnen spreken. En
als zij het niet kunnen, zelfs als zij al
een hele poos getrouwd zijn, dan zou
ik hun ernstig willen raden: „dan moet
u het leren". We moeten elkaar immers
helpen en bijstaan in alle dingen, die tot
het tijdelijk en geestelijk leven behoren.
Elkaar ook opvoeden en vriendelijk en
liefdevol corrigeren, zeker in de leer
school des gebeds.
Er is natuurlijk een gevaar, dat het
gebed steeds dezelfde bewoordingen
kiest. Zo heel erg is dat ook niet, als
het maar niet tot sleur wordt en het hart
er maar in blijft kloppen.
Voor het gezinsgebed zou ik wel sterk
willen pleiten voor het vrije gebed. Ik
weet, dat in sommige gezinnen nooit an
ders dan het „Onze Vader" gebeden
wordt. Nu omvat het „Onze Vader" zeer
zeker al onze noden, dat wordt ons in
het laatste stuk van de catechismus wel
duidelijk. De Here Jezus heeft het zelf
ons geleerd, maar ik geloof niet, dat het
zijn bedoeling geweest is, dat we nooit
anders zouden bidden, dan uitsluitend
met deze woorden. Hoe heilig het vol
maakte gebed ook is, maar ik ben erg
bang, dat het dan tot sleur wordt.
Je kunt natuurlijk gemakkelijk zeg
gen het „Onze Vader" sluit alles in,
wat wij nodig hebben. Maar als we
's zondags in de kerk komen, niet alleen
om naar de preek te luisteren, maar ook,
om er samen te bidden en de dominee
bad nooit anders dan uitsluitend het
„Onze Vader", ik geloof, dat hij dan
wel heel spoedig van ouderlingen en ge
meenteledden een vriendelijke opmerking-
kreeg, wat meer aandacht te schenken
aan allerlei dingen in het leven der ge
meente en ook deze in het gebed voor
de Here te brengen.
En dat geldt ook van het gezinsgebed.
Maar voor deze keer heb ik weer mijn
plaatsruimte verbruikt.
K.-B. v. d. L.
UIT DE PERS
Storingen in de dienst zijn ongewenst
en onvermijdelijk.
Er moet voor gewaakt worden, dat ze
de rust niet uit de dienst wegnemen.
Met deze rust bedoel ik niet de goede
voortgang van de dienst, de stilte, de
plechtigheid, de orde die wij handhaven,
maar het bewustzijn van veiligheid en
vrede, dat voortkomt uit de verzoening
met God.
Aan deze rust is de stilte en plechtig
heid van de kerkdienst en ook de orde
van-dienst ondergeschikt.
Als de gemeente leeft uit en naar deze
rust, kan er onder kerktijd veel gebeuren
zonder dat ze uit het lood wordt geslagen.
Doordat de leiding geheel en het woord
grotendeels berust bij de predikant, is hij
tijdens de dienst de centrale, beslissende
figuur in de demonstratie dezer rust.
Hij in de eerste plaats moet er voor
oppassen, dat niet de storingen zijn rust
aantasten.
Dieren in de kerk en plasregen op
het dak lijden de aandacht af. Vooral
op jonge kinderen heeft een fladderend
vlindertje een machtige aantrekking.
Och, gun het ze!
Onweer werkt ook nadelig in op de
aandacht. Dat is voor de predikant niet
prettig. Als je met veel moeite een goede
preek hebt samengesteld, en je bent er
van overtuigd, dat de gemeente die preek
ook móét horen, dan kan zo'n natuur
verschijnsel je danig dwars zitten.
Anderzijds moeten de predikanten be
denken, dat er mensen in de kerk zitten,
die vanwege het onweer zorg hebben
voor de kinderen thuis; of voor het
vee en het bedrijf.
Het lijkt me onder zulke omstandig
heden niet verkeerd, als de dominee zijn
preek onderbreekt en de gemeente er op
wijst, dat geen haar van hun hoofd wordt
gekrenkt zonder de wil van hun Hemelse
Vader; en dat hij vervolgens deze spe
ciale nood in gemeenschappelijk gebed
voorlegt aan de Here.
Dan zal de rust kunnen weerkeren in
de harten, zodat de gemeente weer in
staat is, te luisteren naar de preek.
Enig begrip voor de gedachten en ge
voelens der kerkgangers moet er altijd
zijn. Tijdens de preek gebeurt het wel
eens, dat er iemand onwel wordt en moet
worden weggedragen. Gevolgaandacht
weghalzen rekken zichgefluisterver
menigvuldiging van veronderstellingen en
gedachten.
Het moest regel zijn, dat de dominee
dan even vertelt, wat er aan de hand is
en wie het betreft. De koster of een
ouderling kan hem zo nodig inlichten.
Als de dominee na de stoornis weer aan
dacht wil hebben, zal hij eerst de opge
wekte nieuwsgierigheid moeten bevredi
gen. Dit is een zeer natuurlijk verlangen.
De predikant moet zich tegenover de
kerkgangers niet gedragen zoals een
schoolmeester ten opzichte van zijn klas.
Eens werd een kerkganger, vlak voor
de dienst, onwel. De dominee was juist
op de preekstoel gekomen. Terwijl men
sen van de G.G.D. bezig waren, de man
weg te dragen later bleek, dat hij toen
reeds was overleden liet de dominee
zijn gemeente uit volle borst zingen
„Looft God, looft zijn naam alom!"
Zulk zingen verstoort véél meer de
rust dan het wegdragen van een dode
zou doen.
Over de rust en rustverstoring wil ik
nog één ding zeggenen wel, ten be
hoeve van de jongelui.
Ze kunnen lastig zijn. Hinderen. Op
zettelijk (doen alsof ze) niet luisteren.
Een andere kant uitkijken. Altemaal be
wijzen, dat het Woord hen raakt. Ze
willen onder het beslag er van weg ko
men, maar ze kunnen (nog) niet.
Juist zij moeten gevoelen, dat ze de
rust toch nooit kunnen verstoren.
Terwijl een dominee z'n preek maakt,
moet hij vooral ook aan deze „lastige
leeftijd" denken. Niet alleen terwille van
zijn woordkeus en zinsbouw, maar vooral
opdat hij van het begin van de dienst
af zal staan in de blijde zekerheidik
heb iets, dat jullie me toch niet kunnen
ontroven; ik heb iets, dat ook voor jullie
van de grootste waarde is. De predikan
ten moeten de jeugd, als ze in de lastige
jaren is, niet loslaten, maar vasthouden
in het gebed en besluiten in het hart.
En nooit moeten predikers zich laten
verleiden tot opmerkingen als:- „Willen
die jongens op de achterste bank...."
Dat is onsportiefDeze jongens kunnen
zich tegen dit publiek vermaan niet ver
dedigen. Ze zijn weerloos. Ze zien veler
blikken op zich gericht, en ze moeten
zwijgen.
Publiek vermaan kan bij de jongelui
een verharding tengevolge hebben. Op
z'n minst zullen ze tegen de betrokken
predikant blijven wrokken. Hij zal bij
hen voor lange tijd geen goed meer kun
nen doen.
Er is maar één geneesmiddelde jon
gelui er van overtuigen, dat ze vrij zijn.
Zolang ze rondlopen met de gedachte:
ik moet naar de kerk; ik moet naar de
catechisatie, is de sfeer ongeschikt voor
het aankweken van verantwoordelijk
heidsgevoel en voor het wekken van een
vrijwillige beslissing ten gunste van het
christelijk geloof.
Predikanten, die de gemoedstoestand
en gedachtengang van de jongelui weten
te peilen, zullen het juiste woord weten
te vinden in de omgang en dan ook een
verantwoorde houding tijdens de dienst.
Een onderbreking van de preek voor het
plaatsen van een opmerking over het ge
drag der jongelui behoeft niet altijd
verkeerd te zijn. Voorwaarde is echter,
dat deze opmerking voor derden geen