Wat voorbij gaat.,. en wat komt Gods plannen voor 1959 Hier is Vlaanderen vrijdag 2 januari 1959 Weekblad van de Gereformeerde Kerken in Zeeland veertiende jaargang No. 27 MEDITATIE ZEEUWSE KERKBODE Berichten en opgaven Predikbeur ten tot Dinsdagsmorgens te zenden aan de drukkers Littooij Olthoff, Spanjaardstraat 47, Middelburg. Hoofdredacteur: Dr C. Stam, Westwal 2, Goes, Telefoon 2563. Redacteuren: Ds A. Koning, Ds. H. Pestman, Ds Y. J. Tiemersma, Drs A. Verschoor MedewerkerDs D. J. Couvée, Bennekom. DrukkersLittooij Olthoff, Spanjaardstraat 47, Middelburg, Telefoon 2438, Giro 42280 Abonnementsprijs3,per half jaar (bij vooruitbetaling). Afzonderlijke nummers 12 cent. Advertentiën 12 cent per mm, „En Hijdie op de troon gezeten iszeide: „Zie, Ik maak alle dingen nieuw" Openbaring 215a. Iiet is dus weer zover. Wij hebben onze nieuwe agenda weer gepakt en de scheurkalender is weer dik. De oude werd al dunner en dunner, en de dag kwam, waarop wij het laatste blaadje vast moesten laten zitten. En nu gaan we ons weer vergissen, boven onze brieven schrijven we 1958 en bij het overlezen (als we er erg in hebben) een streep door de acht, en er vlug een negen van gemaakt. Wij willen het oude nog vasthouden; wij zijn wel een nieuw jaar ingestapt en wij proberen ons aan de kalender aan te passen, maar ons onderbewustzijn met al zijn herinneringen (goede, slechte, ver drietige, vrolijke) komt traag achterop. Maar wij moeten met de nieuwe kalender mee. Nee, niet, omdat ónze kalender het aangeeft, maar omdat er een andere Kalender is, de Hemelse. Die Hemelse Kalender loopt misschien niet gelijk met onze, maar dat doet er niet toe. Wij moeten dan toch met de Hemelse Kalender mee. En dat vraagt van ons, dat wij het oude moeten los laten, voorzover dat kan. Wij hebben een nieuw jaar gekregen, omdat God bezig is alles nieuw te maken. Wij moeten met Gods Kalender en met Gods Agenda mee. En boven Gods Kalender staat: Ik maak alle dingen nieuw. Dat zijn Gods plannen voor het jaar 1959. Er staat voor ons misschien veel op programma voor het jaar 1959. Wij hebben allerlei plannen. Maar laten wij er even aan denken, dat er ook een Goddelijk programma is. En het jaar 1959 zal dan voor ons een goed jaar worden, als wij ons programma regelen naar Gods programma. God heeft de bedoeling alles nieuw te maken. Er staat nietIk zal alles nieuw maken, maar Ik maak alles nieuw. God is dus bezig; God is nu bezig alles nieuw te maken. Daarvoor heeft God ook het jaar 1959 nodig, om alles nieuw te maken: het moet naar de nieuwe hemel en de nieuwe aarde toe. En dat is Gods programma voor 1959. Zal God daarvoor nog heel het jaar nodig hebben? Of komt God misschien klaar in mei of augustus 1959? God zal dit nieuwe jaar dus gebruiken om alles klaar te maken voor de nieuwe hemel en aarde. Misschien zullen we er niet veel van begrijpenvoor ons gevoel wordt er wellicht meer afgebroken in dit jaar; misschien moet er heel wat Stuk. En dan kunnen we toch moei lijk zeggen, dat God bezig 'is alles nieuw te maken? Ja, maar als er een gebouw wordt gerestaureerd, snapt U er dan iets van, als de vaklui bezig zijn Plet lijkt soms wel, alsof zij de ravage nog groter maken. Maar kom eens als ze klaar zijn. Zo gaat het misschien in 1959 ook. En vergeet niet: Plij, die op de troon gezeten is, zegt het. Wij kunnen gerust zijn. Gods plannen voor 1959 zijnvernieuwen. Het zint God niet, zoals de wereld er uit ziet. Enzoals wij er uit zien. Gods plannen zijn ook de mensen vernieuwen. God wil ook ons vernieuwen. Wordt het dan niet een- mooi jaar? Dan wordt het een Gelukkig Nieuwjaar. P. MELSE. Terwijl dit artikel geschreven wordt staan we weer voor de drempel van een nieuw jaar. Men kan zich afvragen, of deze oude- en nieuwjaarsbezinning iets te maken heeft met het kerkelijk leven. Is het niet een beetje sentimenteel om te doen, alsof men dan ineens bespeurt dat de tijden verglijden en dat we toch allemaal maar vergankelijke mensen zijn? Inderdaad zou een gebruikelijk jaar wisselingswoord in de kerk misplaatst zijn. Daarvoor ligt het in de kerk anders dan in de wereld. Als van de kerk wel eens gezegd wordt, dat zij overal achter aan komt, dan moeten we hier integen deel constateren, dat ze de wereld een ronde vóór is. Plet kerkelijk nieuwjaar begon immers reeds op de le advents zondag. En het geboortefeest van Hem, Die ons de jaartelling heeft gegeven, heeft al plaats gehad voordat het laatste cijfer van het jaartal verwisselt. De we reld loopt dus zeker een paar dagen ach ter, want God is met deze wereld op nieuw begonnen op het Kerstfeest. En daar hebt u dan meteen de zin van een kerkelijke viering van de jaarwisseling. Die zin ligt in het komen Gods in het Kind van Bethlehem. Hier heeft God de geschiedenis van deze wereld in tweeën gesneden. Voortaan spreken we van vóór en na Christus. We vieren dus als het goed is de jaarwisseling in de kerk niet als een gevoelvol moment, dat het waard is om samen te beleven. De oudejaars dag is zeker geen soort grote verzoen dag, waardoor we net zo gaaf het nieuwe jaar kunnen binnen stappen als die gave baby, waardoor het nieuwe jaar wordt afgebeeld. En de nieuwjaarsdienst is geen wijdingsdienst van mensen die nu opnieuw mogen en willen beginnen. Want Kerstfeest was het begin. Het begin is nooit dat wij beginnen, maar dat God begonnen is met ons. Voorbijgaan en komen. In het licht van het bovenstaande zijn dit bijbelse begrippen geworden. En daarom bezin nen we ons hierop in de kerk. Wat ging voorbij en wat zal komen? De vraag die deze bezinning stelt is gelijk aan die van de wereld. Maar het antwoord verschilt wezenlijk. De wereld is geneigd om te zeggen, dat wat voorbij ging toch altijd nog redelijk goed was. We kunnen het in ieder geval nog navertellen. En over veertig jaar zullen we misschien zeggen: die goeie ouwe tijd; En wat zal komen? Wie zal 't zeggen? 't Lijkt in ieder ge val allemaal niet al te best. 't Geluid van hen, die in deze wereld tot verantwoordelijke posities geroepen zijn, klinkt niet erg jubelend. Maar nu de BijbelAls „voorbijgaan" en „komen" bijbelse begrippen zijn ge worden, wat zegt het getuigenis van de Schrift ons dan hiervan? En nu doe ik slechts een greep. Maar die greep is een centrale bijbelse ver kondiging. Op de vraag, waar op het platte vlak van de wereld ieder het zijne meent te kunnen zeggen, is Romeinen 13 vers 12 het antwoord: „de nacht is ver gevorderd, de dag is nabij". Met an dere woorden, Paulus zegt hierwat voorbijgaat, dat is de nacht; wat komt, dat is de dag. Ik geloof, dat niemand dit lukraak op onze jaarwisseling zal durven toepassen, 't Mocht waar zijn, dat met 1958 ook de nacht ons verlietHier zou de wens de vader der gedachte zijn, dat 1959 een jaar van licht zou betekenen. De wach ters op de wachttorens van deze wereld zullen moeten antwoorden op een vraag als in Jes. 21„Wachter wat is er van de nacht?" „Het is nog nacht." En toch is de nacht ver gevorderd en de dag is nabij. Maar dit is geen con stateren van de wereldtoestand en zelfs geen vermelding van de innerlijke gees telijke groei der Gemeente. Want het woord „dag" wordt volgens de Bijbel al leen bepaald door hetgeen God heeft ge daan. De zonne voor wier stralen het nacht'lijk duister zwicht En die zal zegepralen, is Christus 't eeuwig licht. De hemel is zich met de aarde gaan bemoeien, dat alleen is het licht, maar dat is het dan ook volkomen. Daar kan de nacht niet tegen op. Daarom is de nacht in de afgang. Hoe geladen de nacht ook is en vol. van sombere activiteit en duistere krachten, de vorst der duisternis moet wijken. Daarom licht het in het Oosten en is de dag nabij. God heeft getriumfeerd. Het licht, dat eens herders verblindde, verblindde drieëndertig jaren later soldaten. En zoals achter kribbe en kruis het open graf zichtbaar is, zo ver schijnt aan de kim achter de eerste komst in Bethlehem in armoede de wederkomst met de wolken des hemels in heerlijkheid. De eeuwige dag is in aantocht, want Hij, Die in Bethlehem begon, voleindigt in het Nieuwe Jeruzalem. Met minder dan deze troost kunnen we in een wereld van ruimtevaart en massa-vernietigingswapenen niet toe. Maar het kan zijn, dat behalve de troost deze verkondiging ons ook een schok geeft. Dit was de schok die Augustinus op liep, toen hij in zijn tuin te Milaan de kinderstem hoorde, die zong„Neem en lees". En wat hij las, toen hij greep naar het boek dat voor hem lag, was het woord uit Romeinen 13: „De nacht is ver gevorderd, de dag is nabij". De schok kwam, toen hij onmiddellijk in zijn ziel dezelfde konsekwentie trok die Pau lus neerschrijft: „laten wij dan de wer ken der duisternis afleggen en aandoen de wapenen des lichts". Als wij getroost naar de komende dag- toe leven, dan kunnen we in geen enkel opzicht meer vergenoegd zijn met de nacht. Ploe de slaap dan ook in ons woelt, de ogen uitgewreven! Dan gaan de nachtkleren uit. „Want een ieder, die deze hoop op Hem heeft, die reinigt zich, gelijk Hij rein is" (I Joh. 3:3). Dan gaat de wapenrusting Gods aan in de strijd, niet tegen de ander, maar tegen onszelf, tegen onze loomheid, matheid en moedeloosheid. En dan ook tegen de ander om voor de ander te betekenen een lichtbaken in een duistere, maar dan ook verdwijnende nacht. En zo gaan we dan rustig het oude jaar uit: weer een jaar dichter bij het bevrijdende licht. En zo reizen we het nieuwe jaar in. Een jaar dat ons veel zal brengen, waar wij nog geen vermoe den van hebben. Maar wat wij wèl we ten is, dat ook dit jaar de nacht nog verder zal doen vorderen op weg naar de eeuwige dag. J. YTSMA. Alice Nahon, de Vlaamse dichteres die zo jong is gestorven en wier gedichten zo zeer ademen de geest van Guido Ge- zelle, die ze dan zelf ook haar „meester" noemde, zong eens: ,,'t Is goed in 't eigen hert te kijken nog even vóór het slapen gaan, of ik van dageraad tot avond geen enkel hert heb zeer gedaan Laten wij dat eveneens doen op de avond van het jaar, op de Oudejaarsavond. Hoe vele harten zullen wij zeer ge daan hebben? Waarschijnlijk weten we het niet meer. We kunnen immers zo vlug en als in het voorbijgaan iemand pijn doen, zodat het ons eerlijk verbaast wanneer 'n medemens later tegen ons zegt: „Je hebt me toen toch zo'n pijn gedaan, toen je dat tegen me zei". Neen, hóé velen we zeer gedaan heb ben, zullen we wel niet meer weten en dat zullen we wel naar waarheid kunnen getuigen, maar dit geldt toch zeker niet van onze allernaasten, met wie we da gelijks verkeerden.... Wel, dan is er de Oudejaarsavond om tegen hen te zeg gen, dat het ons leed doet, dat we „hun ogen deden schreien en weemoed op hun wezen legden". En zo kunnen we dan nog veler droefenis genezen en om me nig hoofd, dat eenzaam is, onze armen winden. Doch er zullen er ook zijn, tot wie we dat niet meer kunnen zeggen omdat ze niet meer hier zijn, op deze aarde, waar de mensen elkaar zoveel verdriet kunnen doen. En juist hun afwezigheid zal ons doen beseffen, dat we van één hart heel- zeker weten, dat we het vaak zeer deden, namelijk van het hart van onze lieve Heiland Eens weende Hij over Jeruzalem om dat het zich van Hem niets had aange trokken. Moet Plij misschien op de Oude jaarsavond van 1958 ook over ons we nen, omdat wij ons in dit jaar, op de keper beschouwd, niets van Hem hebben aangetrokken Laat dan ons gebed op die avond allereerst zijn '11 vragen om vergeving. Want, ja, Hij is er in elk geval nog wèlDe gelegenheid om tegen

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1959 | | pagina 1