iet feest m\ het
KLEINE VOSSEN
Kerknieuws
Het Zaad zal
HEM dienen
de d udefaatsav-arid
K.-B.
v. d. L.
Men kan over het Kerstfeest denken
zoals men wil. Men kan op een gegeven
moment heel die rommel, die er omheen
gebouwd is als verfoeilijk aan de kant
zetten. Zo deden die Methodisten in Ame
rika, die de afgelopen zomer het Kerstfeest
hebben gevierd, zo maar midden in augus
tus met stampvolle kerken en in grote
openlucht-meetings. Ze waren al die ge
baarde Kerstmannetjes meer dan zat ge
worden en hadden grote opruiming gehou
den door het Kerstfeest eenvoudig een
half jaar op te schuiven. Alleen het Kerst
gebeuren was overgebleven. Misschien
zouden velen ook hier zo te werk willen
gaan. Wie schrijft ons voor het geboorte
feest van Christus op de 25e december
te vieren
Het is geen geheim, dat deze feestdag
is overgenomen uit het oud heidens ge
bruik der Germanen. Zij vierden het feest
van de zonnewende, het lichtfeest. Voor
deze mensen, die zelfs nog geen olielampen
kenden, was de terugkeer van het licht,
het lengen der dagen dan ook wel uiter
mate belangrijk.
Toch geloof ik, dat wij echt blij kunnen
zijn met de kerstening van het midwinter
feest.
Natuurlijk komt het er op aan hier de
christelijke levensstijl te bewaren, maar
dat is toch zeker voor mensen voor wie
Lukas 2 op Kerstmis geen franje maar
hoofdzaak is, geen moeilijkheid. Kerst-bals
en -matinees laten wij graag voor wat zij
zijn. Het Kerstmannetje heeft gelukkig,
dank zij de goedheilig man van 5 decem
ber, in ons land geen kans gekregen om
de aandacht van het Kerstkind af te lei
den.
Maar dit hebben die zendelingen van
vroeger goed gezien, dat geen feest zó
in staat was om de mens te bepalen bij
de reddende verschijning van het Licht
der wereld, dan wel dit oude feest van
de zonnewende.
En hoe heeft het feest van de 25e de
cember zijn plaats gekregen ook daar op
aarde, waar van het lengen der dagen
helemaal geen sprake is. Zo moeten we
dan ook geen bedenkingen maken tegen
een Kerstboom met kaarsjes. Immers op
dit feest mag het feestlicht schijnen, om
dat Hij in de wereld kwam, die de zwarte
schaduw van de dood heeft verjaagd.
Toen in Indonesië enkele jaren geleden
de eerste verkiezingen werden gehouden,
moest men vanwege de vele analphabeten
de politieke partijen boven aan elke lijst
markeren met een symbool. De Parkindo
(Prot. Chr. Partij) kwam uit met het sym
bool van de Kerstboom. Zij zagen dit als
het symbool van het Licht der wereld
verschenen in het Kind van Bethlehem.
Laten wij onze wijze bedenkingen hier
maar opzij zetten en vreugdevol met onze
kinderen in de lichtjes staren. Geen feest
zonder versiering. Én die Kerstboom is
zo dwaas nog niet. Het moet op het loof
huttenfeest geweest zijn, dat Jezus keek
naar de kolossale fakkels die stonden te
branden op de tempelzuilen Jachin en
Boaz en toen wijzend op Zichzelf het uit
riep ,,Ik ben het Licht der wereld. Wie
Mij volgt zal nimmer in de duisternis
wandelen, maar hij zal het licht des le
vens hebben".
J. YTSMA.
De vos „ze moesten", die we vorige
week signaleerden, moet een andere,
edeler gedaante aannemen in het „wij
moeten".
Aan het einde des jaars, dat weer is
bereikt, klinkt 't vaak verwijtend en
schrijnend„wij moesten" anders ge
handeld hebben.
„Wij moesten" flinker geweest zijn,
„wij moesten" in die zaak wijzer geweest
zijn, „wij moesten" in dat conflict ge
matigder of manlijker ons hebben gedra
gen.
Pijnlijker en nijpender, wanneer we
in het afgelopen jaar een geliefde dode
hebben te betreuren. Dan komt dikwijls
het smartelijke, wijl vergeefse: „ik
moest" dit of dat hebben toegegeven, „ik
moest" nog liever voor m'n thans weg
genomen Vrouw of Man zijn geweest;
„ik moest' meer bedacht zijn geweest op
't scheiden; „ik moest" meer acht ge
geven hebben op klachten en wensen van
de patiënt, want die klachten tijdens het
leven, worden nu aanklachten na het
sterven.
O, dat „ik moest" of „had ik maar"
kan zo snerpend en snijdend zijn, omdat
het foutieve, het onbedachtzame, het
liefdeloze, het onoplettende onherstelbaar
is.
Eigenlijk moet die zelfaanklacht „ik
moest", „had ik maar" elke Oudejaars
avond worden gehoord. Hoeveel had an
ders kunnen en moeten zijn. „Ik moest"
trouwer ter kerk zijn gekomen, „ik
moest" meer tijd beschikbaar hebben ge
steld voor de Here en Zijn dienst, „ik
moest" veel meer hebben gebeden, in-
plaats van alleen maar te ploeteren om
vooruit te komen„ik moest" veef meer
acht gegeven hebben op m'n lijdende zus
ter, op m'n verarmde familielid ik
heb er 't hele jaar niet naar omgeke
ken „ik moest" veel ernstiger hebben
geleefd, terwijl er toch zovelen van m'n
dorpsgenoten wegvielen en ik heb al
leen me maar druk gemaakt met allerlei
ni ets-betekenende dingen; „ik moest"
meer getuigd hebben van m'n geloof en
van de hope, die in ons is, maar ik heb
in alle talen gezwegen, terwijl ik m'n
tong duchtig weerde, als 't ging om
eigen eer of voordeel. „Ik moest" m'n
kinderen veel meer gewezen hebben op
de ernst van het leven en veel hebben
laten zien de blijdschap in het leven-
dicht-bij-God. „Ik moest" veel meer de
Heilige Schrift hebben gelezen in plaats
van me verdiept te hebben in de krant,
die na één dag al verouderd is.
U ziet: een eindeloze reeks van „moes
ten", die uitzichtsloos en troosteloos
stemmen, ja, als die „moesten" zich gaan
opstapelen een mens tot wanhoop zouden
brengen. Want ieder jaar, waarin we
voortgaan met ons te vergapen aan 't
ij dele, lege leven-zonder-God en buiten
Zijn Woord, stapelt zich de berg van
„moesten" en „had ik maars" op, totdat
we er niet meer tegenop of overheen
kunnen komen en we neerstorten in de
afgrond der vertwijfeling.
„Neen, niet „ze moesten", maar wij
moeten", „ik moest" moet op de Oude
jaarsavond worden gehoord en als zelf
aanklacht voor God worden uitgezegd,
dan kan Ps. 1036 worden gezongen
van de onpeilbare diepte en onmeetbare
breedte van Gods genade; als we dan
op Nieuwjaarsmorgen maar ons te bin
nen brengen „ik moest", „ik moet" van
nu voortaan mijn leven in Gods dienst
stellen en ten aanzien van 't gezin,
ten aanzien van m'n familie, ten aanzien
van mijn werk, ten aanzien van Gods
kerk doen, wat God van mij vraagt.
Dan zal wel het nederig „ik moest"
telkens met beschaming blijven, maar 't
fel-verwijtende zal worden verzacht, als
we leven bij het Evangelie: „moest" de
Here Jezus niet voor mijn zonden lij
den! Dan wordt het hemels „moeten"
van Jezus tot een oorzaak van dank: „ik
moest" alle dagen mijns leven Hem vol
gen. Dan is en wordt het goed
Uit het oude-Vossenland.
We duchten geen tegenspraak, als we
menen, dat de laatste tijd de vroeger vaak
wat overdreven belangstelling voor het
verstand wat aan het tanen is. Ik bedoel
danwat het kerkelijk leven aangaat.
Want verder geloof ik, dat het verstand
nog wel aan z'n trekken komt, als ik de
drommen zie, die de middelbare scholen
bevolken.
a Maar we hebben een tijd gehad, *dat
het in de kerk alles mpest beredeneerd
worden. Alles moest vóór het verstand
duidelijk zijn. De rede,- vaak met een
hoofdletter geschreven, gaf de toon aan.
Preken waren leerredenen. En in die
preken werd inderdaad heel wat gevraagd
van het kerkpubliek, als de leraar voor
verdeling en onderverdeling zo ongeveer
alle letters van het alphabet nodig had,
soms met het Hebreeuwse en Griekse
er bij.
Daar zijn we nu wat van af. Een
streng dogmatische preek, waarbij het
verstand de betoogtrant goed moet blij
ven volgen, om te worden verstaan, vindt
geen algemene waardering meer. Het
moet nu alles wat losser en vlotter. Soms
hebben we wel eens de indruk, dat een
preek, waarbij blijkbaar niet al te diep
is doorgedacht of waarbij misschien wel
helemaal niet is gedacht, het meest bij
de mensen in de smaak valt. We houden
van de directe aanspraak. Er moet sug
gestief worden gepreekt. Een woord uit
het hart, met een paar pakkende voor
beelden, direct op de man af, is je ware.
Ik zeg er geen kwaad van. Het is zeker
goed, dat we ook in de kerk onze tijd
verstaan. We kunnen veel ballast van
vroeger ook best missen.
Maar toch blijkt zo nu en dan weer
(en daar wilde ik even uw aandacht voor
vragen) dat de belangstelling voor het
intellect een taai leven heeft.
Ik bezocht een gezin, waar een kindje
geboren was. Een eersteling. Natuurlijk
hartelijke blijdschap en diepe dankbaar
heid. God had alles zo wél gemaakt. En
wie zou dan niet danken 't Zijn vaak
de prettigste bezoeken voor een dominee.
Ik wees ook op de zegen des verbonds.
Dat God zijn kerk bouwt. Wat een
vreugd, als straks ook uw kind weer mee
mag gaan naar de kerk.
Maar toen merkte ik wel, dat dit voor
de jonge ouders nog in het verre ver
schiet lag. In ieder geval zou hun kind
straks pas dan naar de kerk gaan, als
het er wat van zou kunnen begrijpen.
Ze bleken helemaal geen voorstanders
van jonge kinderen in de kerk. Motieven:
ze hebben er toch niets aan. Ze zitten
anderen tot last. Zelf heb je ook niets
aan de preek, met zo'n kleintje naast je,
enz. enz. Nee, als het verstand en heel
de ontwikkeling zo ver gevorderd is, dat
ze er wat van kunnen begrijpen, dan
kunnen ze wel er 's een keertje gaan.
Ik noem dit overschatting van het
verstand. Ik geef toe, dat we ook met het
verstand de Here hebben te dienen. Ik
ben hartelijk blij, dat we van veel romp
slomp van vroeger af zijn, maar daarom
zullen we ook nu, als we naar de kerk
gaan, ons verstand niet thuis moeten
laten. Maar mag ik eens een ondeugende
opmerking maken Als we de vrucht
van de bediening des Woords, ook bij
volwassenen, zouden moeten afmeten
naar wat ze er van onthouden, dan is het
vaak, vrees ik, wel heel sober gesteld.
Als Gods gemeente salnenkomt tot de
dienst des Woords en der gebeden, dan
zijn daar nog wel andere factoren, die
een woordje meespreken. Het is immers
de samenkomst van de Here met zijn
gemeente. De Plere roept er zijn volk-
samen. En tot die gemeente, tot dat volk,
behoren ook de kinderen.
We geloven, dat de Heilige Geest daar
■in ons midden is en zou die Geest de
weg tot het hart van onze kinderen niet
weten
Iemand kan tegenwerpen, dat onze
kinderen niet daarvoor vroeg naar de
kerk hoeven te gaan. Immers, de Heilige
Geest kan in het hart van jonge kin
deren ook werken buiten de gewone kerk
gang om. Maar dat lijkt veel op een be
wering, die we ook nog wel eens tegen
komen, n.l. dat God het zondaarshart ook
wel bekeren kan achter de ploeg of op
de wandeling. Veel wil ik hiervan maat
niet zeggen. Ik hoop, dat u zonder meer
van mij wilt aannemen, dat ik voor zo'n
redenering nu niet bepaald veel respect
heb.
Het zieleleven van een mens is zo rijk
gevariëerd. Het zou er wel droevig bij
staan, als wij onze kinderen alleen maar
iets konden bijbrengen langs de weg van
het verstand. Wat zouden dan de niet-
intellectueel ontwikkelde ouders in de
opvoeding van hun kinderen hopeloos
tekort schieten
Denk eens aan het schoolleven. Na
tuurlijk, de kinderen moeten op school
leren. Het hoofd mofet er bij. Ze moeten
hun hersenen leren gebruiken en daar
zullen ze zich voor moeten inspannen.
Maar van hoe onberekenbare invloed is,
vooral in de laagste klassen van de
school, maar ook nog in de hogere en
zeker niet minder bij het middelbaar on
derwijs, de persoonlijkheid, het karakter
van hem, die voor de klas staat. De
„overdracht" van dat, wat wij onze kin
deren willen bijbrengen, geschiedt waar
lijk niet alleen via het verstand.
Van onberekenbare invloed is, wat ik
met één woord zou willen noemende
sfeer. Dat merken we in het gezin al.
Als moeder het erg druk heeft en daar
door wat prikkelbaar is, zijn de kinderen
lastig, maar als zij haar taak aan kan
en blij en opgewekt is, zijn de kinderen
ook veel gemakkelijker. Het is een pu
bliek geheim, dat er op elke middelbare
school wel onderwijskrachten zijn, die
geen orde kunnen houden. Wat is dat?
Soms zijn het hoogst begaafde docenten,
echt knappe koppen. Zo nu en dan, voor
al na de vacantie's, hebben zij de beste
voornemens. Zij zetten het beste beentje
voor. En toch 'is liet direct weer mis.
Daar schijnt een zekere innerlijke onrust
te zijn, een onevenwichtigheid, die ook
een heel nieuwe klasse direct aanvoelt.
Ik noem maar een paar voorbeelden.
Welnu, als nu God de Here zelf zijn
gemeente bijeenroept om Hem te dienen
en te eren en lof te zingen, als de Hei
lige Geest dan in ons midden is, die (dat
staat toch vast) bij elk van zijn kinderen
zijn eigen weg gaat, zou die dan ook niet
in het hart van jonge kinderen werken
We horen dan wel zeggen: „ze heb
ben er niets aan, ze nemeji er niets van
mee en ze zijn maar lastig". Ja zie, wie
van die „lastigheid" last heeft, die moet
dan maar uitsluitend leven in een enkel-
grote-mensen-maatschappij. 't Gemak
dient een mens. Maar dat „ze hebben
er niets aan" noem ik ronduit een dwaas
heid.
Kinderen hebben er ontzaglijk veel
aan. Soms komt dan bij mij wel eens
de ondeugende gedachte op: zouden zul
ke ouders hiermee mogelijk, onwillens,
een bekentenis afleggen Zouden ze mis
schien alle dingen meten naar de maat
staf van hen zelf? Zouden ze er mis
schien zelf zo weinig aan hebben?
Zou het hart van een kind er niet ge
voelig voor zijn, als heel die gemeente
zingt het Godgewijde lied? De meeste
kinderen vinden zingen erg mooi. Als
die gemeente in gebed en dankzegging
haar God aanroept? Ze weten nog wel
niet, wat het alles betekent, ze verstaan
ook niet, wat de dominee zegt, maar dat
Uren, dagen, maanden, jaren wij
kennen het lied en ervaren de werkelijk
heid van wat we zingen. Waar is het jaar
1958 gebleven Het is alweer bijna oude
jaarsavond. Dan zal ook dit jaar weer
tot het verleden behoren.
Tot het verleden behoren niemand
weet wat dat eigenlijk is. Het heden van
ons leven is het bijna ondeelbare ogen
blik, waarin verleden en toekomst elkaar
raken. Het verleden is dat onafzienbare,
dat achter ons ligt, waar als het ware
een dikke mist zich boven samentrekt.
Het verleden zinkt weg in de mist der
vergetelheid. En de toekomst is een
mysterie, waarvan we niet weten wat het
ons brengen zal.
Het gaat al voorbij en er is niets in
het leven dat wij kunnen vasthouden.
De wedstrijd met de tijd is een strijd
die wij móéten verliezen.
In onze jeugd menen we onze tijd
vooruit te zijn. We hebben onze idealen
en onze pretenties. We vinden onze
ouders maar ouderwets. Wij zullen het
anders en beter doen. Totdat we in de
leeftijd der volwasenen mede verant-
doordelijkheid voor de gang van zaken
dragen. Dan gaan wij met onze tijd mee
zeggen we. De tijd en wij gaan schouder
aan schouder. Wij willen bij zijn en bij
blijven. Maar dat laatste is een illusie.
Wij houden de tijd niet bij. De tijd haalt
ons 'in. En eer wij het weten en willen
toegeven, raken we achterop.
Dat is de tragiek, maar tegelijk ook
de werkelijkheid van het leven, waaraan
niemand ontkomt.
Het gaat al voorbij dat is de taal
van de oudejaarsavond. Er is niets dat
blijft. Er is niets dat standhoudt.
O, het leven is bekoorlijk. Het kent
zijn rijke bloei in jeugd en volwassen
heid. Maar het is zo vergankelijk en
kort van duur. In psalm 103 wordt het
vergeleken met de veldbloemen, die in
de regentijd prachtig tot bloei komen.
Maar er moet geen hete woestijnwind
komen. Want dan is het met die prach
tige bloei in een ogenblik gedaan. Dan
verdorren de bloesems in een dag tijd
tot stof. Zó zelfs, dat er op de plaats
waar zij bloeiden niets meer van terug-
te vinden is.
Zo gaat het met het mensenleven ook.
Ga maar eens navraag doen hoeveel men
u nog kan vertellen van uw overgroot
vader, die toch destijds zijn rol gespeeld
heeft, zoals u nu zélf uw plaats inneemt
in het leven. Men weet hoegenaamd niets
meer van hem 'in de stad of in het dorp,
waar hij zijn leven heeft doorgebracht.
We kunnen het ons misschien niet in
denken, maar over weinige tientallen ja
ren zijn ook wij volkomen vergeten.
Zelfs haar plaats kent haar niet meer.
Dat geldt van die prachtige veldbloem.
Maar het geldt niet minder van ons.
We moeten ons dan ook maar niets
verbeelden. Want wij zijn bestemd om
te verdwijnen in de mist der vergetelheid.
Wat blijft en wat ons in de stroom
van de vergankelijkheid alléén houvast
kan geven, is de genade van God in Jezus
Christus.
Zijn goedertierenheid en Zijn trouw
zijn onvergankelijk.
Van eeuw tot eeuw, van geslacht tot
geslacht, is Gods goedertierenheid gega
randeerd voor allen die Hem vrezen. Hij
houdt Zijn trouwverbond aan kindskin
deren.
Hij schenkt Zijn barmhartigheid aan
duizenden van hen, die Hem liefhebben
en Zijn geboden onderhouden
Daarin zullen wij dus de zin van ons
leven meer en meer moeten zoeken.
Wij zullen Gods verbond „houden" en
aan Zijn bevelen „denken" om die te
„doen".
Houden denken doen.
Altijd weer ook bij de wisseling
der jaren terugvallen op de trouw
van God Zélf aan Zijn Verbond. Zijn
beloftewoord en genadewet dag en nacht
overpeinzen om dié in praktijk te bren
gen.
Wat we ons aan het einde van dit jaar
beschaamd afvragen is dit: heeft ons le
ven wel aan die hoge eis van de omgang
met God in Zijn verbond beantwoord?
Waren wij er werkelijk op uit Gods
verbond te houden en hadden wij een
lust en liefde tot Zijn dienst?
Het is in die verlegenheid van ons le
ven, dat de Here ons in diezelfde psalm
komt troosten: zover het Oosten is van
het Westen zó ver doet Hij onze
overtredingen van ons.
Met alle vragen, klachten en aanklach
ten van ons schuldig leven mogen wij
ons veilig weten onder de koepel van
de ontferming van God, die zich als een
Vader ontfermt over die Hem vrezen.
Als wij op de scheidingslijn der tijden,
in de verlegenheid van onze schuld, de
Here vragen hoe het nu verder 'moet,
dan krijgen wij hetzelfde antwoord, dat
God aan Mozes gafBarmhartig en ge
nadig is de Here, lankmoedig en groot
van goedertierenheid.
Vertrouw u daar nu maar aan toe,
geef U aan Hem nu maar helemaal over.
Dan zal Hij u de weg wijzen en u
voorgaan met het licht van Zijn heil.
Zó, dat ge Hem nog lóven zult„Loof
den Here, mijne ziel". A. V.
Tweetal te Hoogeveen (vac. L. H.
Kwast), M. J. C. Bosscha te Westerbork
en M. N. de Wolf te Kalazienaveen.
Beroepen te Tholen-Poortvliet, W. H.
van Halsema, kand. te Zwolle te
's-Gravenhage-Moerwijk, D. Bouwknegt
te Wolphaartsdijk te Bergen (N.H.),
R. van den Berg, kand. te Arnhem
te Grouw-Irnsum, G. O. N. Veenhuizen,
kand. te Ede te Vroomshoop, A.
Wiersinga te 's-Graveland te Wit-
marsum, W. LI. van Halsema, kand. te
Zwolle te Eindhoven (6e pred. pl.),
J. Couvée te Velp.
Aangenomen naar Georgetown (On
tario, Canada) (Chr. Ref. Church), D.
C. Los te Ferwerd naar Bozum (te
vens voor de Evangelisatie-arbeid), W.
F. 'Bolt, kand. te Groningen naar
Steen wijk, R. Reitsma te Warns (Fr.)
naar Moordrecht, J. H. Nawijn, kand.
te Katwijk aan Zee naar Lollum en
Waaxens, C. H. van den Berg, kand.
te Hilversum.
Bedankt voor Appingedam (vac. A. J.
Janssens) en voor Bergum (2e pr. pl.),
J. Boonstra te Zwaagwesteinde voor
Anna Jacobapolder, Hol werd, Nieuwer-
brug a. d. Rijn en voor Ten Post (Gr.),
J. H. Nawijn, kapd. te Katwijk aan Zee
voor Balk, Echten (Fr.), Harmeien
en voor Reitsum (Fr.), C. H. van den
Berg, kand. te Hilversum.
Geen verdere beroepen. Kand. Th.
P. van Belzen te Arnemuiden kan geen
verdere beroepen in overweging nemen.
Examens. Aan de Theologische
Llogeschool te Kampen is geslaagd voor
het kandidaatsexamen de heer G. A.
Westerveld te Slagharen. De classis
Zutphen heeft peremptoir geëxamineerd
en toegelaten tot de dienst des Woords
en der Sacramenten de heer G. de Jong,
kand. te Nijega en beroepen predikant
te Neede.
vervolg: Het zaad zal Hem dienen
hindert toch niet? De eerbied, de toon,
heel de sfeer is van zo grote betekenis.
Liet zijn allemaal middelen,, waarvan de
Heilige Geest zich bedienen wil, om zijn
werk te werken in het hart van de kin
deren des verbonds.
Ik weet van kinderen, die van hun al-
lervroegste jaren, toen ze er zeker nog
niets van begrepen, wat het avondmaal
eigenlijk is, toch van de avondmaalsvie
ring een diep-geestelijke en zuivere in
druk hebben meegedragen, heel hun le
ven door. Natuurlijk niet onder woorden
te brengen, maar niettemin zuiver. Mis
schien alleen maar het besef van iets heel
moois en teers, iets, dat je zo blij maakt.
Waren we maar wat meer als de kinder-
kens.
En dan nog, onze kinderen meenemen
naar de kerk is een tastbare beleving van
het verbond der genade. Ze thuis willen
laten noemde ik zoëven een overschatting
van het verstand, maar zou hier ook niet
kunnen zijn een niet recht zien van de
rijkdom van Gods verbond En alzo
eigenlijk weer een gebrek aan echte
vroomheid
Daarmee oordeel ik niet over het hart.
Het komt ons niet toe, uit te maken, wie
straks in de hemel zullen komen en wie
niet. En ik weet, dat Gods kinderen gro
te gebreken kunnen vertonen. Ons allen
moet heel veel vergeven worden.
Maar we zullen moeten ijveren naar
de beste gaven. En naar mijn vaste over
tuiging behoort daar dit toe, dat we onze
kinderen, zodra ze zich in het publiek
netjes kunnen gedragen, meenemen naar
de kerk. Wie het niet doet, onthoudt z'n
kinderen zo veel. Terwijl ze hun anders
in het leven toch zoveel willen meegeven,
als maar mogelijk is.
Wat is het schoon, die kleintjes in de
kerk! Wat hebben ze veel te zien en
straks te vertellen, thuis, vooral met
avondmaalsdiensten. En wat kunnen ze
zingen, als dominee eens een psalm op
geeft, die ze net van moeder geleerd heb
ben of op de kleuterschool.
En wie weet, hoe vroeg op deze wijze
misschien reeds de grond gelegd wordt
voor oprechte, tere godsvrucht, voor een
kinderlijke vreze van de Naam des He
ren. Hoe hier de eerste schatten verza
meld worden en weggelegd, die straks
onder de dauw des hemels mogen aan
groeien tot een geestelijk kapitaalde
ware rijkdom en blijdschap in de dienst
van onze God.