iet feest m\ het KLEINE VOSSEN Kerknieuws Het Zaad zal HEM dienen de d udefaatsav-arid K.-B. v. d. L. Men kan over het Kerstfeest denken zoals men wil. Men kan op een gegeven moment heel die rommel, die er omheen gebouwd is als verfoeilijk aan de kant zetten. Zo deden die Methodisten in Ame rika, die de afgelopen zomer het Kerstfeest hebben gevierd, zo maar midden in augus tus met stampvolle kerken en in grote openlucht-meetings. Ze waren al die ge baarde Kerstmannetjes meer dan zat ge worden en hadden grote opruiming gehou den door het Kerstfeest eenvoudig een half jaar op te schuiven. Alleen het Kerst gebeuren was overgebleven. Misschien zouden velen ook hier zo te werk willen gaan. Wie schrijft ons voor het geboorte feest van Christus op de 25e december te vieren Het is geen geheim, dat deze feestdag is overgenomen uit het oud heidens ge bruik der Germanen. Zij vierden het feest van de zonnewende, het lichtfeest. Voor deze mensen, die zelfs nog geen olielampen kenden, was de terugkeer van het licht, het lengen der dagen dan ook wel uiter mate belangrijk. Toch geloof ik, dat wij echt blij kunnen zijn met de kerstening van het midwinter feest. Natuurlijk komt het er op aan hier de christelijke levensstijl te bewaren, maar dat is toch zeker voor mensen voor wie Lukas 2 op Kerstmis geen franje maar hoofdzaak is, geen moeilijkheid. Kerst-bals en -matinees laten wij graag voor wat zij zijn. Het Kerstmannetje heeft gelukkig, dank zij de goedheilig man van 5 decem ber, in ons land geen kans gekregen om de aandacht van het Kerstkind af te lei den. Maar dit hebben die zendelingen van vroeger goed gezien, dat geen feest zó in staat was om de mens te bepalen bij de reddende verschijning van het Licht der wereld, dan wel dit oude feest van de zonnewende. En hoe heeft het feest van de 25e de cember zijn plaats gekregen ook daar op aarde, waar van het lengen der dagen helemaal geen sprake is. Zo moeten we dan ook geen bedenkingen maken tegen een Kerstboom met kaarsjes. Immers op dit feest mag het feestlicht schijnen, om dat Hij in de wereld kwam, die de zwarte schaduw van de dood heeft verjaagd. Toen in Indonesië enkele jaren geleden de eerste verkiezingen werden gehouden, moest men vanwege de vele analphabeten de politieke partijen boven aan elke lijst markeren met een symbool. De Parkindo (Prot. Chr. Partij) kwam uit met het sym bool van de Kerstboom. Zij zagen dit als het symbool van het Licht der wereld verschenen in het Kind van Bethlehem. Laten wij onze wijze bedenkingen hier maar opzij zetten en vreugdevol met onze kinderen in de lichtjes staren. Geen feest zonder versiering. Én die Kerstboom is zo dwaas nog niet. Het moet op het loof huttenfeest geweest zijn, dat Jezus keek naar de kolossale fakkels die stonden te branden op de tempelzuilen Jachin en Boaz en toen wijzend op Zichzelf het uit riep ,,Ik ben het Licht der wereld. Wie Mij volgt zal nimmer in de duisternis wandelen, maar hij zal het licht des le vens hebben". J. YTSMA. De vos „ze moesten", die we vorige week signaleerden, moet een andere, edeler gedaante aannemen in het „wij moeten". Aan het einde des jaars, dat weer is bereikt, klinkt 't vaak verwijtend en schrijnend„wij moesten" anders ge handeld hebben. „Wij moesten" flinker geweest zijn, „wij moesten" in die zaak wijzer geweest zijn, „wij moesten" in dat conflict ge matigder of manlijker ons hebben gedra gen. Pijnlijker en nijpender, wanneer we in het afgelopen jaar een geliefde dode hebben te betreuren. Dan komt dikwijls het smartelijke, wijl vergeefse: „ik moest" dit of dat hebben toegegeven, „ik moest" nog liever voor m'n thans weg genomen Vrouw of Man zijn geweest; „ik moest' meer bedacht zijn geweest op 't scheiden; „ik moest" meer acht ge geven hebben op klachten en wensen van de patiënt, want die klachten tijdens het leven, worden nu aanklachten na het sterven. O, dat „ik moest" of „had ik maar" kan zo snerpend en snijdend zijn, omdat het foutieve, het onbedachtzame, het liefdeloze, het onoplettende onherstelbaar is. Eigenlijk moet die zelfaanklacht „ik moest", „had ik maar" elke Oudejaars avond worden gehoord. Hoeveel had an ders kunnen en moeten zijn. „Ik moest" trouwer ter kerk zijn gekomen, „ik moest" meer tijd beschikbaar hebben ge steld voor de Here en Zijn dienst, „ik moest" veel meer hebben gebeden, in- plaats van alleen maar te ploeteren om vooruit te komen„ik moest" veef meer acht gegeven hebben op m'n lijdende zus ter, op m'n verarmde familielid ik heb er 't hele jaar niet naar omgeke ken „ik moest" veel ernstiger hebben geleefd, terwijl er toch zovelen van m'n dorpsgenoten wegvielen en ik heb al leen me maar druk gemaakt met allerlei ni ets-betekenende dingen; „ik moest" meer getuigd hebben van m'n geloof en van de hope, die in ons is, maar ik heb in alle talen gezwegen, terwijl ik m'n tong duchtig weerde, als 't ging om eigen eer of voordeel. „Ik moest" m'n kinderen veel meer gewezen hebben op de ernst van het leven en veel hebben laten zien de blijdschap in het leven- dicht-bij-God. „Ik moest" veel meer de Heilige Schrift hebben gelezen in plaats van me verdiept te hebben in de krant, die na één dag al verouderd is. U ziet: een eindeloze reeks van „moes ten", die uitzichtsloos en troosteloos stemmen, ja, als die „moesten" zich gaan opstapelen een mens tot wanhoop zouden brengen. Want ieder jaar, waarin we voortgaan met ons te vergapen aan 't ij dele, lege leven-zonder-God en buiten Zijn Woord, stapelt zich de berg van „moesten" en „had ik maars" op, totdat we er niet meer tegenop of overheen kunnen komen en we neerstorten in de afgrond der vertwijfeling. „Neen, niet „ze moesten", maar wij moeten", „ik moest" moet op de Oude jaarsavond worden gehoord en als zelf aanklacht voor God worden uitgezegd, dan kan Ps. 1036 worden gezongen van de onpeilbare diepte en onmeetbare breedte van Gods genade; als we dan op Nieuwjaarsmorgen maar ons te bin nen brengen „ik moest", „ik moet" van nu voortaan mijn leven in Gods dienst stellen en ten aanzien van 't gezin, ten aanzien van m'n familie, ten aanzien van mijn werk, ten aanzien van Gods kerk doen, wat God van mij vraagt. Dan zal wel het nederig „ik moest" telkens met beschaming blijven, maar 't fel-verwijtende zal worden verzacht, als we leven bij het Evangelie: „moest" de Here Jezus niet voor mijn zonden lij den! Dan wordt het hemels „moeten" van Jezus tot een oorzaak van dank: „ik moest" alle dagen mijns leven Hem vol gen. Dan is en wordt het goed Uit het oude-Vossenland. We duchten geen tegenspraak, als we menen, dat de laatste tijd de vroeger vaak wat overdreven belangstelling voor het verstand wat aan het tanen is. Ik bedoel danwat het kerkelijk leven aangaat. Want verder geloof ik, dat het verstand nog wel aan z'n trekken komt, als ik de drommen zie, die de middelbare scholen bevolken. a Maar we hebben een tijd gehad, *dat het in de kerk alles mpest beredeneerd worden. Alles moest vóór het verstand duidelijk zijn. De rede,- vaak met een hoofdletter geschreven, gaf de toon aan. Preken waren leerredenen. En in die preken werd inderdaad heel wat gevraagd van het kerkpubliek, als de leraar voor verdeling en onderverdeling zo ongeveer alle letters van het alphabet nodig had, soms met het Hebreeuwse en Griekse er bij. Daar zijn we nu wat van af. Een streng dogmatische preek, waarbij het verstand de betoogtrant goed moet blij ven volgen, om te worden verstaan, vindt geen algemene waardering meer. Het moet nu alles wat losser en vlotter. Soms hebben we wel eens de indruk, dat een preek, waarbij blijkbaar niet al te diep is doorgedacht of waarbij misschien wel helemaal niet is gedacht, het meest bij de mensen in de smaak valt. We houden van de directe aanspraak. Er moet sug gestief worden gepreekt. Een woord uit het hart, met een paar pakkende voor beelden, direct op de man af, is je ware. Ik zeg er geen kwaad van. Het is zeker goed, dat we ook in de kerk onze tijd verstaan. We kunnen veel ballast van vroeger ook best missen. Maar toch blijkt zo nu en dan weer (en daar wilde ik even uw aandacht voor vragen) dat de belangstelling voor het intellect een taai leven heeft. Ik bezocht een gezin, waar een kindje geboren was. Een eersteling. Natuurlijk hartelijke blijdschap en diepe dankbaar heid. God had alles zo wél gemaakt. En wie zou dan niet danken 't Zijn vaak de prettigste bezoeken voor een dominee. Ik wees ook op de zegen des verbonds. Dat God zijn kerk bouwt. Wat een vreugd, als straks ook uw kind weer mee mag gaan naar de kerk. Maar toen merkte ik wel, dat dit voor de jonge ouders nog in het verre ver schiet lag. In ieder geval zou hun kind straks pas dan naar de kerk gaan, als het er wat van zou kunnen begrijpen. Ze bleken helemaal geen voorstanders van jonge kinderen in de kerk. Motieven: ze hebben er toch niets aan. Ze zitten anderen tot last. Zelf heb je ook niets aan de preek, met zo'n kleintje naast je, enz. enz. Nee, als het verstand en heel de ontwikkeling zo ver gevorderd is, dat ze er wat van kunnen begrijpen, dan kunnen ze wel er 's een keertje gaan. Ik noem dit overschatting van het verstand. Ik geef toe, dat we ook met het verstand de Here hebben te dienen. Ik ben hartelijk blij, dat we van veel romp slomp van vroeger af zijn, maar daarom zullen we ook nu, als we naar de kerk gaan, ons verstand niet thuis moeten laten. Maar mag ik eens een ondeugende opmerking maken Als we de vrucht van de bediening des Woords, ook bij volwassenen, zouden moeten afmeten naar wat ze er van onthouden, dan is het vaak, vrees ik, wel heel sober gesteld. Als Gods gemeente salnenkomt tot de dienst des Woords en der gebeden, dan zijn daar nog wel andere factoren, die een woordje meespreken. Het is immers de samenkomst van de Here met zijn gemeente. De Plere roept er zijn volk- samen. En tot die gemeente, tot dat volk, behoren ook de kinderen. We geloven, dat de Heilige Geest daar ■in ons midden is en zou die Geest de weg tot het hart van onze kinderen niet weten Iemand kan tegenwerpen, dat onze kinderen niet daarvoor vroeg naar de kerk hoeven te gaan. Immers, de Heilige Geest kan in het hart van jonge kin deren ook werken buiten de gewone kerk gang om. Maar dat lijkt veel op een be wering, die we ook nog wel eens tegen komen, n.l. dat God het zondaarshart ook wel bekeren kan achter de ploeg of op de wandeling. Veel wil ik hiervan maat niet zeggen. Ik hoop, dat u zonder meer van mij wilt aannemen, dat ik voor zo'n redenering nu niet bepaald veel respect heb. Het zieleleven van een mens is zo rijk gevariëerd. Het zou er wel droevig bij staan, als wij onze kinderen alleen maar iets konden bijbrengen langs de weg van het verstand. Wat zouden dan de niet- intellectueel ontwikkelde ouders in de opvoeding van hun kinderen hopeloos tekort schieten Denk eens aan het schoolleven. Na tuurlijk, de kinderen moeten op school leren. Het hoofd mofet er bij. Ze moeten hun hersenen leren gebruiken en daar zullen ze zich voor moeten inspannen. Maar van hoe onberekenbare invloed is, vooral in de laagste klassen van de school, maar ook nog in de hogere en zeker niet minder bij het middelbaar on derwijs, de persoonlijkheid, het karakter van hem, die voor de klas staat. De „overdracht" van dat, wat wij onze kin deren willen bijbrengen, geschiedt waar lijk niet alleen via het verstand. Van onberekenbare invloed is, wat ik met één woord zou willen noemende sfeer. Dat merken we in het gezin al. Als moeder het erg druk heeft en daar door wat prikkelbaar is, zijn de kinderen lastig, maar als zij haar taak aan kan en blij en opgewekt is, zijn de kinderen ook veel gemakkelijker. Het is een pu bliek geheim, dat er op elke middelbare school wel onderwijskrachten zijn, die geen orde kunnen houden. Wat is dat? Soms zijn het hoogst begaafde docenten, echt knappe koppen. Zo nu en dan, voor al na de vacantie's, hebben zij de beste voornemens. Zij zetten het beste beentje voor. En toch 'is liet direct weer mis. Daar schijnt een zekere innerlijke onrust te zijn, een onevenwichtigheid, die ook een heel nieuwe klasse direct aanvoelt. Ik noem maar een paar voorbeelden. Welnu, als nu God de Here zelf zijn gemeente bijeenroept om Hem te dienen en te eren en lof te zingen, als de Hei lige Geest dan in ons midden is, die (dat staat toch vast) bij elk van zijn kinderen zijn eigen weg gaat, zou die dan ook niet in het hart van jonge kinderen werken We horen dan wel zeggen: „ze heb ben er niets aan, ze nemeji er niets van mee en ze zijn maar lastig". Ja zie, wie van die „lastigheid" last heeft, die moet dan maar uitsluitend leven in een enkel- grote-mensen-maatschappij. 't Gemak dient een mens. Maar dat „ze hebben er niets aan" noem ik ronduit een dwaas heid. Kinderen hebben er ontzaglijk veel aan. Soms komt dan bij mij wel eens de ondeugende gedachte op: zouden zul ke ouders hiermee mogelijk, onwillens, een bekentenis afleggen Zouden ze mis schien alle dingen meten naar de maat staf van hen zelf? Zouden ze er mis schien zelf zo weinig aan hebben? Zou het hart van een kind er niet ge voelig voor zijn, als heel die gemeente zingt het Godgewijde lied? De meeste kinderen vinden zingen erg mooi. Als die gemeente in gebed en dankzegging haar God aanroept? Ze weten nog wel niet, wat het alles betekent, ze verstaan ook niet, wat de dominee zegt, maar dat Uren, dagen, maanden, jaren wij kennen het lied en ervaren de werkelijk heid van wat we zingen. Waar is het jaar 1958 gebleven Het is alweer bijna oude jaarsavond. Dan zal ook dit jaar weer tot het verleden behoren. Tot het verleden behoren niemand weet wat dat eigenlijk is. Het heden van ons leven is het bijna ondeelbare ogen blik, waarin verleden en toekomst elkaar raken. Het verleden is dat onafzienbare, dat achter ons ligt, waar als het ware een dikke mist zich boven samentrekt. Het verleden zinkt weg in de mist der vergetelheid. En de toekomst is een mysterie, waarvan we niet weten wat het ons brengen zal. Het gaat al voorbij en er is niets in het leven dat wij kunnen vasthouden. De wedstrijd met de tijd is een strijd die wij móéten verliezen. In onze jeugd menen we onze tijd vooruit te zijn. We hebben onze idealen en onze pretenties. We vinden onze ouders maar ouderwets. Wij zullen het anders en beter doen. Totdat we in de leeftijd der volwasenen mede verant- doordelijkheid voor de gang van zaken dragen. Dan gaan wij met onze tijd mee zeggen we. De tijd en wij gaan schouder aan schouder. Wij willen bij zijn en bij blijven. Maar dat laatste is een illusie. Wij houden de tijd niet bij. De tijd haalt ons 'in. En eer wij het weten en willen toegeven, raken we achterop. Dat is de tragiek, maar tegelijk ook de werkelijkheid van het leven, waaraan niemand ontkomt. Het gaat al voorbij dat is de taal van de oudejaarsavond. Er is niets dat blijft. Er is niets dat standhoudt. O, het leven is bekoorlijk. Het kent zijn rijke bloei in jeugd en volwassen heid. Maar het is zo vergankelijk en kort van duur. In psalm 103 wordt het vergeleken met de veldbloemen, die in de regentijd prachtig tot bloei komen. Maar er moet geen hete woestijnwind komen. Want dan is het met die prach tige bloei in een ogenblik gedaan. Dan verdorren de bloesems in een dag tijd tot stof. Zó zelfs, dat er op de plaats waar zij bloeiden niets meer van terug- te vinden is. Zo gaat het met het mensenleven ook. Ga maar eens navraag doen hoeveel men u nog kan vertellen van uw overgroot vader, die toch destijds zijn rol gespeeld heeft, zoals u nu zélf uw plaats inneemt in het leven. Men weet hoegenaamd niets meer van hem 'in de stad of in het dorp, waar hij zijn leven heeft doorgebracht. We kunnen het ons misschien niet in denken, maar over weinige tientallen ja ren zijn ook wij volkomen vergeten. Zelfs haar plaats kent haar niet meer. Dat geldt van die prachtige veldbloem. Maar het geldt niet minder van ons. We moeten ons dan ook maar niets verbeelden. Want wij zijn bestemd om te verdwijnen in de mist der vergetelheid. Wat blijft en wat ons in de stroom van de vergankelijkheid alléén houvast kan geven, is de genade van God in Jezus Christus. Zijn goedertierenheid en Zijn trouw zijn onvergankelijk. Van eeuw tot eeuw, van geslacht tot geslacht, is Gods goedertierenheid gega randeerd voor allen die Hem vrezen. Hij houdt Zijn trouwverbond aan kindskin deren. Hij schenkt Zijn barmhartigheid aan duizenden van hen, die Hem liefhebben en Zijn geboden onderhouden Daarin zullen wij dus de zin van ons leven meer en meer moeten zoeken. Wij zullen Gods verbond „houden" en aan Zijn bevelen „denken" om die te „doen". Houden denken doen. Altijd weer ook bij de wisseling der jaren terugvallen op de trouw van God Zélf aan Zijn Verbond. Zijn beloftewoord en genadewet dag en nacht overpeinzen om dié in praktijk te bren gen. Wat we ons aan het einde van dit jaar beschaamd afvragen is dit: heeft ons le ven wel aan die hoge eis van de omgang met God in Zijn verbond beantwoord? Waren wij er werkelijk op uit Gods verbond te houden en hadden wij een lust en liefde tot Zijn dienst? Het is in die verlegenheid van ons le ven, dat de Here ons in diezelfde psalm komt troosten: zover het Oosten is van het Westen zó ver doet Hij onze overtredingen van ons. Met alle vragen, klachten en aanklach ten van ons schuldig leven mogen wij ons veilig weten onder de koepel van de ontferming van God, die zich als een Vader ontfermt over die Hem vrezen. Als wij op de scheidingslijn der tijden, in de verlegenheid van onze schuld, de Here vragen hoe het nu verder 'moet, dan krijgen wij hetzelfde antwoord, dat God aan Mozes gafBarmhartig en ge nadig is de Here, lankmoedig en groot van goedertierenheid. Vertrouw u daar nu maar aan toe, geef U aan Hem nu maar helemaal over. Dan zal Hij u de weg wijzen en u voorgaan met het licht van Zijn heil. Zó, dat ge Hem nog lóven zult„Loof den Here, mijne ziel". A. V. Tweetal te Hoogeveen (vac. L. H. Kwast), M. J. C. Bosscha te Westerbork en M. N. de Wolf te Kalazienaveen. Beroepen te Tholen-Poortvliet, W. H. van Halsema, kand. te Zwolle te 's-Gravenhage-Moerwijk, D. Bouwknegt te Wolphaartsdijk te Bergen (N.H.), R. van den Berg, kand. te Arnhem te Grouw-Irnsum, G. O. N. Veenhuizen, kand. te Ede te Vroomshoop, A. Wiersinga te 's-Graveland te Wit- marsum, W. LI. van Halsema, kand. te Zwolle te Eindhoven (6e pred. pl.), J. Couvée te Velp. Aangenomen naar Georgetown (On tario, Canada) (Chr. Ref. Church), D. C. Los te Ferwerd naar Bozum (te vens voor de Evangelisatie-arbeid), W. F. 'Bolt, kand. te Groningen naar Steen wijk, R. Reitsma te Warns (Fr.) naar Moordrecht, J. H. Nawijn, kand. te Katwijk aan Zee naar Lollum en Waaxens, C. H. van den Berg, kand. te Hilversum. Bedankt voor Appingedam (vac. A. J. Janssens) en voor Bergum (2e pr. pl.), J. Boonstra te Zwaagwesteinde voor Anna Jacobapolder, Hol werd, Nieuwer- brug a. d. Rijn en voor Ten Post (Gr.), J. H. Nawijn, kapd. te Katwijk aan Zee voor Balk, Echten (Fr.), Harmeien en voor Reitsum (Fr.), C. H. van den Berg, kand. te Hilversum. Geen verdere beroepen. Kand. Th. P. van Belzen te Arnemuiden kan geen verdere beroepen in overweging nemen. Examens. Aan de Theologische Llogeschool te Kampen is geslaagd voor het kandidaatsexamen de heer G. A. Westerveld te Slagharen. De classis Zutphen heeft peremptoir geëxamineerd en toegelaten tot de dienst des Woords en der Sacramenten de heer G. de Jong, kand. te Nijega en beroepen predikant te Neede. vervolg: Het zaad zal Hem dienen hindert toch niet? De eerbied, de toon, heel de sfeer is van zo grote betekenis. Liet zijn allemaal middelen,, waarvan de Heilige Geest zich bedienen wil, om zijn werk te werken in het hart van de kin deren des verbonds. Ik weet van kinderen, die van hun al- lervroegste jaren, toen ze er zeker nog niets van begrepen, wat het avondmaal eigenlijk is, toch van de avondmaalsvie ring een diep-geestelijke en zuivere in druk hebben meegedragen, heel hun le ven door. Natuurlijk niet onder woorden te brengen, maar niettemin zuiver. Mis schien alleen maar het besef van iets heel moois en teers, iets, dat je zo blij maakt. Waren we maar wat meer als de kinder- kens. En dan nog, onze kinderen meenemen naar de kerk is een tastbare beleving van het verbond der genade. Ze thuis willen laten noemde ik zoëven een overschatting van het verstand, maar zou hier ook niet kunnen zijn een niet recht zien van de rijkdom van Gods verbond En alzo eigenlijk weer een gebrek aan echte vroomheid Daarmee oordeel ik niet over het hart. Het komt ons niet toe, uit te maken, wie straks in de hemel zullen komen en wie niet. En ik weet, dat Gods kinderen gro te gebreken kunnen vertonen. Ons allen moet heel veel vergeven worden. Maar we zullen moeten ijveren naar de beste gaven. En naar mijn vaste over tuiging behoort daar dit toe, dat we onze kinderen, zodra ze zich in het publiek netjes kunnen gedragen, meenemen naar de kerk. Wie het niet doet, onthoudt z'n kinderen zo veel. Terwijl ze hun anders in het leven toch zoveel willen meegeven, als maar mogelijk is. Wat is het schoon, die kleintjes in de kerk! Wat hebben ze veel te zien en straks te vertellen, thuis, vooral met avondmaalsdiensten. En wat kunnen ze zingen, als dominee eens een psalm op geeft, die ze net van moeder geleerd heb ben of op de kleuterschool. En wie weet, hoe vroeg op deze wijze misschien reeds de grond gelegd wordt voor oprechte, tere godsvrucht, voor een kinderlijke vreze van de Naam des He ren. Hoe hier de eerste schatten verza meld worden en weggelegd, die straks onder de dauw des hemels mogen aan groeien tot een geestelijk kapitaalde ware rijkdom en blijdschap in de dienst van onze God.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1958 | | pagina 2