Van de wijde, ruige Heide Bij het Middelpunt beginnen Gezichts vernauwing Kleine Vossen cïïloeder ^flach. Moeder Flach Gij kent ze niet? Maar het is de moeite waard haar te leren kennen, zoals ik ze gekend hel) en de oudsten uit mijn eerste gemeente. Als ik aan haar denk, denk ik aller eerst aan de oude staten-vertaling. Aan zo'n echte, folio-formaat, met zware, glimmend koperen sloten, zoals die je tegemoet glansden bij het binnen komen in haar huisje. Trouwens, alles aan vrouw Flach glansde. Haar gelaat, haar geloof, haar oog, haar liefde tot de Here Jezus en zijn gemeente. Ze moet een rappe dienstbode zijn ge weest bij vlasboeren in de omtrek van Ridderkerk. En toen, als dienstmeisje in die arme tijd, toen elke gulden nog 'n dure, zil veren gulden was en men er vooral op de boerderij heel wat dagen voor ploe teren moest, heeft zij van de vijf en twintig gulden, die ze moeizaam één voor één had opgespaardwat gekocht, denkt ge? 'n Mooie sjaal, waarmee arbeiderskin deren destijds toch liefst maar zo gauw mogelijk pronkten? Of 'n modieuze mantel, om vriendin nen er 'n beetje de ogen mee uit te steken Mis! Ze kocht voor haar zuur verdiende zilvergeld.... 'n statenbijbel. Dezelfde die er later, toen ze oud en gebogen in haar hoekje zat, als ik ze bezocht, lag boven op het ladenkastje, als 'n juweel, voor het nog steeds karig rondkomende oudje, glanzend meer dan al Engelands kroonjuwelen. ,,Boekvergoding" zou Harro Walter in Ulfers' bekende roman mogelijk heb ben geoordeeld. Maar hij lag daar bij haar niet nut teloos te pronk, gelijk op zo menige kan sel. Ja, natuurlijk had vrouw Flach als jong ding en zelfs als tachtigjarige vrouw niet het grondig besef, dat de staten vertaling slechts één van vele vertalingen was. Vóór haar was het wel zo ongeveer, dat het directe Woord van God daar in die oude germaanse letters haar toe sprak. Toch toonde zij, juist omdat zij 'n door de Geest lévend Christin was, meer begrip, meer gevoel voor dat Woord en de verkondiging daaruit, dan menig „in tellectueel", die zelfs over handschriften wil mee babbelen. Ik herinner mij, dat ik in mijn jonge ijver eens gepreekt had over de woorden al de Schrift is van God ingegeven. En ik had mij ingespannen de jonge mensen vooral te overtuigen van de be trouwbaarheid van Gods Woord. Het was 'n wat „droge" preek gewor den. 'n Betoog, zonder veel sap. Echte „dienst des Woords". Heel objectief. Zonder veel „toepassing". 's Maandags op bezoek bij moeder Flach, zei ze niet, zoals andere „schapen" in kuituurstreken, hun herder wel eens kunnen bemoedigen, soms vlak na de preek'k heb er niks aan gehad. Doch met wijs begrip van anderen en van haar tijd, begon ze'k heb zo gedacht, de dominee preekt van morgen niet voor mij, want aan de onfeilbaar heid van Gods Woord heb ik nog nóóit getwijfeld!, maar voor de jongens en meisjes. Nou, en als die er nou maar wat an hebbe gehad, dan is het mijn óók goed. Ze kón scherp zijn. Soms héél scherp. Maar die gave oefende zij nooit op 'n dominee die pas had gepreekt. Omdat zij, lévend mét de gemeente en oefenend de gemeenschap der heili gen, oud en jong, zich 's zondags niet alléén in de kerk wist en het er ook goed had, wanneer anderen eens 'n beurt kregen. Ieder op zijn beurt. Neen, dat was bij deze Godvrezende, die mee geholpen had 'n oude vlasschuur met juten zakken tot 'n kerkgebouw om te toveren, dat was bij haar geen boek- aanbidding. Ze had haar gave exemplaar stellig evenmin als de oude lompen koopman in de Lombardstraat van Flarro Walter, voor geen goud verkocht. Oók omdat er juist aan déze bijbel iets van haar, van haar zélf, van jaren lang verlangen en haar eindelijk bereiken was. Meest echter, omdat deze eenvoudige „dienstmeid" God en daarom ook zijn Woord had lief gekregen en dit nu ook „bestuderen" wilde uit haar énige kom- mentaar: de kanttekeningen. Dat had ze jong gedaan en dat deed ze nóg, op haar oude dag. Het met was gewreven Boek stond er maar niet voor de staatie. Ze las er in en at er uit. Denkelijk wist ze per slot van reke ning beter dan menig „heer" of „dame" thans, die soms meer vertrouwd is met realistische romans dan met de pas wér kelijk realistische heilige Schrift, dat het ook wel eens anders vertaald kon wor den, uit diezelfde kanttekeningen of reeds uit de kursieve letters in de tekst, die haar waarschuwdendit is door de vertalers ingevoegd. Zij lééfde bij dat Woord, en niet bij brood alleen. Hoe kinderlijk was haar verhaal van armoe, toen zij met haar man, dorps kleermaker, ging „doleren". Uit telkens weer 'n ander huis kwam de boodschap, dat zij niet meer op werk behoefden te rekenen. De één na de ander liet ze „zitten". En zo zaten ze, moeder Flach en haar kinderrijk gezin, zonder werk of geld. Of precieserlag zij eens naast de meelton en krabde tevergeefs op de bo dem. Er was niets meer. „En toen ben ik, dominee, bij die lege ton huilend -neergeknield en ik heb ge- zeid„Here, je heb toch in je Woord gezeid, dat de mens in het zweet zijns aanschijns brood zal ete. We wille wel zwete. Maar d'r is geen brood en werk. En toen ben ik vol vertrouwe van de lege ton opgereze en de eigenste avond was er werk en brood, dominee!" Zie, dat moet ge hebben zien en horen vertellen door moeder Flach zelf, terwijl ze zat voor 'n nog steeds armelijk maal van wat aardappelen en pap vrijwel al leen, om bij haar naam onmiddellijk weer te denken aan de weduwe te Zorfath of aan de hongerende Heiland in de woestijnniet alleen van brood zal de mens leven, maar van alle woord, dat uit de mond Gods uitgaat. Ik zie ze na haar sober verhaal aan tafel weer met haar stalen vork prikken in '11 bloemige aardappel en hóór haar zeggenen dan proef ik zo in mijn eten de goedheid Gods Bennekom. D. J. Couvée. Een dominee, die waarlijk herder is, zal het hart op z'n kudde zetten. En dan mag hij van die kudde geen enkele groep verwaarlozen, hoewel er ook wel som migen zullen zijn, die z'n bizondere zorg verdienen. Zo b.v. de lammeren der kudde. Nie mand zal het betwisten, dat aan hen speciale aandacht moet worden besteed. Dat heeft de kerk ook terdege begre pen. Ik denk aan de catechese. Ik geef direct toe, dat het niet is, wat het wezen moet; dat we, vooral wat de methodiek betreft, mijlen achter zijn en dat we ons dringend hebben te bezinnen op allerlei, dat om verbetering schreeuwt. Maar hoe gebrekkig dan ook, ze heeft zich toch altijd weten te handhaven. Het mag dan vaak wat stuntelig gaan met betrekking tot lokaliteit, hulpmiddelen en metho diek, maar er zal toch wel geen kerk zijn, waar men de catechisatie maar heel rustig heeft afgeschaft en gezegd heeft: we doen het maar niet meer. En elke dominee besteedt er een niet onbelang rijk deel van z'n tijd aan, 0111 de jonge leden van de kerk te onderwijzen en te leiden. En daarnaast zal ook de bediening des Woords met de jonge leden van de kerk rekening hebben te houden. Wat niet zeggen wil, dat zij steeds met name moe ten worden aangesproken en toegespro ken. Maar wel moet de preek zo zijn, dat ze de bevatting van de jeugd niet te boven gaat. De maaltijd moet zo wor den opgediend, dat ze door ieder te ge bruiken en te verteren is. Wat natuurlijk aan de koks wel zeer speciale eisen stelt, maar daar heb ik het nu vandaag niet over. Inderdaad hebben de mensen er recht op, dat het verteerbaar voedsel is. En als hier al te veel aan ontbreekt en bepaalde personen of ook groepen aan ondervoeding beginnen te lijden, dan moeten ze de mond maar open doen. Hoewel het toch ook weer voor ieder dezelfde spijze is. Het is hetzelfde éne, rijke evangelie, dat allen gepredikt wordt. Hetzelfde licht, dat in zoveel stroken breken moet, dat het valt in ieders hart. Fletzelfde levende water, waar iedere dorstige zich aan laven kan. Dezelfde Jezus, die allen gelukkig maken kan. Ik geef direct toe, dat aan de predi king als eis mag worden gesteld, dat het licht van Gods Woord komt te vallen over het hele, volle mensenleven, 't Moet immers alles naar zijn wetten horen en de Here Jezus is niet alleen Koning van ons hart, maar niet minder van ons le ven. Hoewel ik hier toch ook een gevaar zie dreigen. VooraUm een bewogen tijd als de onze heeft ieder zo z'n problemen. Wie ze niet heeft en rustig z'n weg door het leven gaat, begint allengs een rariteit te worden. En het zal wel niet doenlijk zijn, al die problemen in de preek te behandelen en op de preekstoel door te praten. Ik beklaag de collega's, die menen het te moeten proberen. Want ze komen er niet mee klaar. Wij moeten het evangelie prediken. Het volle, rijke Woord van God moeten we openen en voor de gemeente ontslui ten. Voor zover het in onze macht staat, het levende water binnen ieders bereik brengen. En wie er dan werkelijk dorst heeft, die neemt het wel tot zich en drinkt. Ik heb soms de indruk, dat er (onder jonge en oudere mensen allebei wel) ook wel eens wat gecoquetteer is. We vinden het allemaal erg gewichtig, om onze pro blemen te hebben. En daarbij praten we elkaar niet zelden kostelijk na. Vooral de laatste tijd is er weer heel wat infec tie in de lucht. En dan moet men ook een stevige gezondheid genieten, 0111 daar vrij van te blijven. Het is waarlijk geen wonder, als velen wat koortsig worden. En dan hoor je zo de ene „hartekreet" 11a de andere uit het benauwde gemoed losbreken. Nu, prachtig, als onze jonge mensen ergens mee in de knoop zitten, laat ze maar los komen. We willen graag weten, waar ze zo mee zitten en het is de vreug de van het ambtelijke leven, ze dan bij de hand te vatten en heen te leiden tot de enige Helper. E11 natuurlijk zal dan het oor open staan voor allerlei zwarigheden. Dan moeten we ook willen luisteren. En het ook niet kwalijk nemen al is het nog zo schots en scheef, wat er uit komt. Ze behoeven heus geen blad voor d'r mond te nemen, een herder is er, die zich er gert aan de kromme sprongen van zijn lammetjes. Als het hart er maar in spreekt. Als het maar oprecht is. En hier rijst wel eens enige twijfel. Als sommigen dan zoveel problemen en moeilijkheden hebben en zich misdeeld achten, zodat ze aan ondervoeding be ginnen te lijden, maar heel ontrouw naar de catechisatie komen, waar de kerk immers haar bizondere zorg aan de jeugd besteedt; als ze geen voet op de jeugd verenigingen zetten; als ze alle mogelijke cursussen volgen en met verscheiden di ploma's in de zak lopen, soms het mid delbaar onderwijs reeds met vrucht heb ben gevolgd en toch maar onmogelijk een vraag van de catechismus kunnen leren en van een eenvoudige preek zeg gen niets te kunnen begrijpen zie dan klopt er iets niet. Want al de moeilijkheden, die er zijn, ook de moeilijkheden van het jonge hart, zijn terug te leiden tot het grote probleem van zonde en verlossing. Op de bodem aller vragen ligt der wereld zondeschuld, ook de schuld van het eigen hart. En dan is er maar één weg„Heer, waar dan heen, tot U alleen, Gij zult mij niet verstoten". Wie werkelijk vermoeid en belast is, mag tot Jezus komen en dan zal hij rust vinden. Ik herinner me een nog jonge man, die met ontzaglijke moeilijkheden te wor stelen had, maar die z'n plaats in de kerk niet open liet. Hij zat daar te luisteren met open mond. En in een open ge sprek 11a de preek bleek het, dat hij de preek beter kende, dan de dominee zelf. Ik denk aan een jongen van nog geen twintig, die ook geen licht meer zag. Flij durfde geen stap meer doen, hij zag zich overal vast. En toen heeft hij de een zaamheid gezocht. Toen viel heel de we reld om hem heen weg en heeft hij zich in z'n grote armoede aan zijn Heiland overgegeven. Here, hier lig ik nu, ik kan niet meer, help me maar. Ik bedoel ditals we maar bij het mid delpunt beginnen. Als we ons maar met kinderlijk vertrouwen aan de Here Jezus overgeven, als we Gods Woord maar aangrijpen, dan vinden we wel rust. Dan laat de grote Herder der schapen ons niet zwerven en zwalken. In alle nood is er maar één evangelie, één bron, waar allen zich aan kunnen laven. Wie werkelijk vermoeid is, wie echt dorst heeft, wie heus geen uitweg ziet en in nood verkeert en uit het diepst van z'n hart tot God roept, die vindt wel rust voor z'n geprangde hart. Wie Hem aanroept in de noodvindt zijn gunst oneindig groot. Het centrale evan gelie is het levensbrood voor allen, voor jong en oud. K.-B. v. d. L. Als je veel „huisbezoek" gedaan hebt, dan raak je op de hoogte met de slimme vos „afleidingsmanoeuvre". Die kan je echter overal aantreffen. Een oud heer tje zat in de trein te lezen. Met een reisgenote zette ik me naast hem; hij sloot juist zijn boek. Ik vroeg hem, of hij wat wijzer geworden was uit de lec tuur? Hij antwoordde: „och m'nheer, als je oud bent, wordt je niet veel wij zei- meer. Je raakt je geheugen min of meer kwijt". „Nou", zei ik, „als we maar kunnen vasthouden, waarheen we op reis zijn." „Ja, dat weet ik goed, ik moet naar Rot terdam." „Zo, hebt U de reisgids goed nagekeken en hebt U de goede reisgids „En óf, ik heb een nieuw spoorboekje." „Da's in orde, maar voor de grote reis hebben we een spoorboekje, dat altijd nieuw blijft." „Ja, maar ik koop elk jaar ook een nieuwe." „Maar ik bedoel de gids voor de grote reis." „Nou Rotter dam is ook niet naast de deur." En toen kwam de mij verwonderende opmerking: „ik ben onder dienst geweest en dan leerden we ook wat afleidingsmanoeu- vre's waren". Ik keek 't oude heertje beduusd aan en dacht, dat is zeker een oud-ouderling. Toch niet, want hij wilde inderdaad lie ver niet spreken over „de. grote reis" en wist zelf, dat hij van dat onderwerp maar liever af kwam. Na nog wat gepraat te hebben en de medereiziger nog eens aanbevolen te hebben de goede „reisgids" te bestuderen, namen we afscheid. Het is wel heel bedroevend, dat oude mensen nog niet weten, of weten willen, waarheen de levensreis voert. Men doet al 't mogelijke om maar niet over het eind-station te praten. Allerlei afleidingsmanoeuvre's worden gehouden zeg dominé, wat denkt U van Osborn 't Jonge, dat is 'n prachtig zijpaadje, waarop de dominé wel een half uur kan afdwalen. Goed gevonden, het uur van huisbezoek is dan zo om. Een handige afleider is ook: hoe zit dat toch met die kwestie van broeder A. of zuster B.?, dat is toch wel een droéve historie, ik kan er soms niet van slapen, 'k Vermoed, dat 't met die slapeloosheid wel losloopt. Een andere, veelal geslaagde poging tot afleiding is de schijnbaar-vrome op merking: zou de prediking hedendaags niet oppervlakkiger zijn dan vroeger Een schot in de rooseen lange redene ring over wat de hoofdzaak is in de prediking. Maar een wijs huisbezoeker laat zich niet afleiden en komt tot de kernvraag: en, wat heeft het Evangelie niet de preek van A., B. of C. U te zeggen? Is 't Woord Gods voor U het richt snoer, de troostbron, de reisgids door het leven? 't Is de wijsheid om elke „af leider" om te zetten in een „aanleider". Maar niet altijd gelukt dat en gaat de huisbezoeker onbevredigd heen, omdat hij zich heeft laten afleiden van 't doel. Nee, de schapen zijn niet alle even volg zaam, er zijn heel wat vossen onder maar tot hun eigen schade. De vraag blijft klemmend: waarheen, pelgrim, waarheen gaat gij Uit het oude-Vossenland. Dezer dagen las ik in het Centraal Weekblad een ontboezeming. Er zat een klank in van een cri de coeur, een harte kreet van een gepijnigd mens. Wie was de snoodaard die deze mens zo in het nauw heeft gebracht Dat was de kerkeraad van eigen gemeente. Deze kerkeraad deed steeds maar weer een aanval op de evangelisatiecommissie van de gemeente. Niet in die zin dat hij dit evangelisatiewerk, dat immers van die kerkeraad uitging, onder trommelvuur van critiek plaatste geen sprake van. Maar de kerkeraad waagde het in euvele moed steeds maar weer broeders, welke verdien stelijk werk deden in de evangelisatie op het tal te zetten voor het ouderlingschap. En blijkbaar speelde de gemeente daar met de kerkeraad onder een hoedje, want de genomineerde broeders werden prompt gekozen ook. Dit heeft de toorn van die

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1958 | | pagina 2