Godsdienstonder wi j s
En toch kunnen danken
vrijdag 24 oktober 1958 Weekblad van de Gereformeerde Kerken in Zeeland veertiende jaargang n0. 17
MEDITATIE
ZEEUWSE KERKBODE
Berichten en opgaven Predikbeur
ten tot Dinsdagsmorgens te zenden
aan de drukkers Littooij Olthoff,
Spanjaardstraat 47, Middelburg.
Hoofdredacteur: Dr C. Stam, Westwal 2, Goes, Telefoon 2563.
Redacteuren: Ds A. Koning, Ds. PI. Pestman, Ds Y. J. Tiemersma, Drs A. Verschoor
MedewerkerDs D. J. Couvée, Bennekom.
Drukkers: Littooij Olthoff, Spanjaardstraat 47, Middelburg, Telefoon 2438, Giro 42280
Abonnementsprijs: ƒ3,per half
jaar (bij vooruitbetaling).
Afzonderlijke nummers 12 cent.
Advertentiën 12 cent per mm.
De Hervormde raad voor kerk en on
derwijs houdt zich intensief bezig met
de vraag, welke betekenis het godsdienst
onderwijs heeft op de middelbare scholen
en scholenvoor voorbereidend hoger
onderwijs.
Dit is toe te juichen, want aan dit
onderwijs behoort de uiterste zorg te
worden besteed. In de jaren, waarin de
jeugd het middelbaar onderwijs volgt,
begint het leven te rijpen en daarbij is
dan het onderwijs uit de Bijbel en in
verband met de Bijbel van groot belang.
Plet is mij tot hiertoe een vreugde ge
weest, dat ik een reeks van jaren zelf
daarbij betrokken was. Feitelijk kan men
dan pas zo'n beetje meepraten.
Begrijpelijkerwijs had een enquête,-
op verzoek van bovengenoemde raad in
gesteld door studenten-predikanten, mijn
bijzondere belangstelling. Deze predikan
ten zouden nagaan, bij de studenten, die
dus het M.O.achter de rug hebben, wat
het godsdienstonderwijs voor hen had
betekend. I11 het dagblad „Trouw" stond
hierover een kort verslag.
Zij mochten deze vraag op allerlei ma
nier beantwoorden. Het bleek bij ope
ning van de „papieren", dat een groot
deel beweerde, er „niets" aan gehad te
hebbenOm zo te zeggenverloren
uren
Nu zal de één daardoor meer over
rompeld worden dan de ander. Laat ik
dan maar eerlijk zeggen, dat het op mij
niet zo'n „daverende" indruk maakt. Dat
„niets" kan met veel andere dingen sa
menhangen. B.v. het gebrek aan belang
stelling van de kant van de leerling, die
allesbehalve zich inspant om „er bij" te
zijn.
Ja, maar dan moet de godsdienstleraar
de leerlingen zó trekken, dat zij er van
zelf bij zijn. Inderdaad, een aardige te
genwerping. Toe te passen op alle lera
ren, zowel in de exakte vakken als in
de talen en de geschiedenis, enz. Wie
telt de uren, die voorbijgaan, waaraan
meer dan één leerling niets heeft gehad,
eenvoudig omdat zij er niet bij waren.
Je kunt nu eenmaal niets opsteken, waar
ge geen moeite doet om wat aan te pak
ken.
Enkele antwoorden wijzen er op, dat
de vrucht van het gegeven onderwijs
nog al afhankelijk was van de orde, die
er heerste. Een enkele student maakte
de korte opmerking, dat hij één ding in
de lessen gemist had: orde.
Ook weer een zaak, die heus niet al
leen geldt voor godsdienstleraren. Maar,
dat glibberig pad van „orde in het alge
meen" gaan wij nu niet op.
Wel moet als vaststaande regel hier
worden opgemerkt, dat zonder orde van
behoorlijk lesgeven geen sprake kan zijn.
Zeker óók het godsdienstonderwijs ver
eist een sfeer van rust, waarin kan wor
den nagedacht en waarin bereikt kan
worden het kontakt tussen leraar en
leerlingen.
Deze dingen zijn wel zó belangrijk,
dat ze niet kunnen verwaarloosd worden.
Alleen waar „orde" is, kan een prettige
verhouding ontstaan. Niemand mene, dat
leerlingen wanorde op prijs stellen. Juist
andersom. Zij vinden het fijn, wanneer
de sfeer in de klas goed is.
Als we nu de antwoorden in „Op
dracht" nagaan, dan schijnt orde een
heel zwak punt te zijn. Het kwam op
menige leraarsvergadering ter sprake.
Het is moeilijk van te voren te zeg
gen, of iemand „het kan". De praktijk
wijst dat uit, waarbij iedereen een kleine
oefentijd doormaakt. Maar, blijkt na en
kele jaren, dat het kontakt met de mid
delbare schooljeugd de een of ander niet
„ligt", men trekkc dan de eerlijke con-
sekwentie en houde er mee op, eer het
te laat is.
Het mag niet spreekwoordelijk wor
den, dat er bij het godsdienstonderwijs
heel wat op door kan.
Orde, dan kan er ook iets van eerbied
zijn. Daarvan heeft onze Nederlandse
jeugd geen overvloedige voorraad. Uit
het kerkelijk leven weten wij daar ook
iets van.
Wanneer dan ook bij deze enquête de
opmerking kwam, dat een deel van de
jeugd op de middelbare scholen zoekt
naar een positieve bijdrage tot ontplooi
ing van het geloof, dan meen ik te mo
gen zeggen, dat de praktijk daar héél
vaak niet op klopt.
Daar is ook een hemelsbreed verschil
tussen de éne klas en de ander. I11 het
ene geval komt het gesprek als vanzelf.
In een ander geval zijn de leerlingen
daarvoor' beslist niet rijp. Uit eigen er
varing zou ik daarvan frappante voor
beelden kunnen noemen. Daarom is een
uniforme behandeling hier moeilijk voor
te schrijven.
Voor het bijbrengen van feitenkennis
zijn de eerste jaren bijzonder geschikt.
De jeugd verwacht dan zelf niet anders.
Toch is er ook in die jaren, bij de Bij
belse stof, voldoende gelegenheid om na
druk te leggen op de verkondiging.
Voor de hogere klassen ontbreekt
over het algemeen geschikt materiaal.
Zeker, er zijn wel boekjes uitgegeven,
soms door schrijvers, die zelf nooit voor
een middelbare klas stonden.
Het. „pakkende", het onderwijs „rond
personen", ontbreekt te veel. Wie in de
hogere klassen de leerlingen iets wil bij
brengen van de ontwikkeling sinds het
tijdperk der verlichting, moet dit door
eigen studie voorbereiden. Aan deze din
gen moet aandacht worden besteed.
Iemand, die met vreugde in dit onder
wijs is bezig geweest, zou daar een héél
werk aan hebben, maar bij een goede
toepassing van die methode was men
mogelijk voor jaren gered.
Bij een volgende enquête zou ik ook
een vraag willen toegevoegd zien over
de leerlingen zelf: hebben jullie je wel
voor zaken van godsdienst en geloof ge
ïnteresseerd
Dit waren zo maar enkele opmerkin
gen over een hoogst belangrijke zaak,
waardoor de geestelijke vorming van
onze jeugd gediend wordt. Alles, wat
daaraan ten goede komt, is waard om
overwogen te worden. C. St.
Doch gij zijl van Christus en Christus is van God.
I Kor. 3:'23.
Wie deze woorden van Paulus leest in het laatste vers van 1 Kor. 3
staat toch wel even wonderlijk te kijken, wanneer hij w., gelijkt
met de eerste woorden van hetzelfde hoofdstuk. Dat begin is nl. zo
rooskleurig niet. De Korinthische correspondentie zit vol spanningen.
Over en weer zijn er scherpe brieven geschreven. Het bruisende leven
van een heidense wereldstad is binnen gekomen in de kerk. En als
er dan orde op zaken gesteld moet worden, beroept ieder zich op zijn
man en wordt de gemeente door partijschappen verdeeld. Als Paulus
dan toch zijn betoog kan eindigen met de tekst, die we hier boven
afdrukten, dan moet hier wel ergens een geweldige wending te vinden
zijn. Want dit laatste rijke en bemoedigende woord wordt gesproken
tot dezelfde mensen, die hij in het begin van'dit hoofdstuk aanspreekt
met „vleselijke" mensen, nog „onmondigen".
Ondanks het evangelie, dat in hun harten is ingegaan, is hun leven
onveranderd gebleven. Nog net zo jaloers op elkaar, nog even on
verdraagzaam jegens elkaar. Zijn dit eigenlijk wel mensen op wie
het evangelie van vergeving en verlossing vat heeft gekregen? Leven
deze mensen vanuit het kruis der verzoening? De eerste indruk welke
hier de gemeente van Korinthe op ons maakt, is die van een mis
lukking. Nog maar net is het gemeenteleven daar op dreef, of de
zaak ligt al hopeloos uit elkaar.
En nu is er in feite niets veranderd, wanneer Paulus bezig is met
zijn brief aan deze twistende gemeente. Toch eindigt hij zo geheel
anders dan hij begon. Plierin schuilt het geheim van Paulus' kracht.
Er was reden te over geweest voor Paulus om de moed op te geven
en met een Elia tot God te zuchten: „neem mijn geest maar van mij".
Stel je voor, dat je met vakantie bent en van je gemeente zulke ge
ruchten zoudt vernemen. Elke predikant zou de eerste de beste trein
terug nemen. Maar Paulus is niet met vakantie, hij zit in de gevan
genis. Wat een toestand: persoonlijke moeilijkheden, stagnatie in de
arbeid, een breed op hem wachtend zendingsfront en een jonge ge
meente, die over de kop dreigt te gaan.
En Paulus blijft kalm. Neen, niet onbewogen. Zelf spreekt hij van
een brief „onder tranen geschreven". Maar alles ziet hij in hoger
licht, in Christus.
Gelukkig zien onze kerken er anders uit dan die van Korinthe.
Het zinnelijke heidendom wordt bij ons wel buiten de deur gehouden.
Verscheurende partijschappen zijn gelukkig niet aan de orde.
Maar durven wij te zeggen, dat de geest van de tijd op ons geen
vat heeft? Ploe is het met ons gebedsleven? Waar is de hunkerende
liefde tot het Woord van God? Kennen we nog offervaardigheid
voor de zaak des Heren? Zijn we niet bezig met elkaar rijk en ver
rijkt te worden, als mensen te leven, die aan geen ding gebrek hebben
En nu is er niets meer verlammend dan dat we tegen elkaar zuchten
„hoe is het goud verdonkerd".
Wat we echter ook kunnen doen, en dat willen we van Paulus leren,
dat is roemen in de kracht van Christus' genade. Dat de Kerk van
Christus bestaat en dat zij zal blijven bestaan tot het eind der eeuwen
is immers alleen uit het feit, dat Christus uit de doden is opgestaan.
Dit feit is onveranderlijk. E11 tegen alle aandrang van Satan in zal
de gemeente groeien en toenemen, omdat de Heilige Geest in haar
woont. Hoe de faq.ade er ook uitziet, aantrekkelijk of bekrompen,
bouwvallig of soliede, het is een tempel van de Heilige Geest.
Dit maakt de arbeid onder alle omstandigheden vreugdevol. God
is bezig in onze zwakheid Zijn kracht te volbrengen. Gesterkt en
verblijd door dit geloof zijn we weer het winterwerk begonnen. Zo
gaan we naar de kerk en zetten ons onder het Woord. Zo willen we
het Avondmaal vieren en de dienst der gebeden verrichten. Zo willen
we het Woord blijven uitdragen ook naar buiten uit, zelfs al is er
van binnen nog zoveel op te knappen. Zo verwachten wij het in alle
zwakheid en ootmoed van Hem alleen.
E11 als er veel zegen komt, dan willen we ook veel danken. £11 als
het niet altijd even florisant gaat, dan danken we ook. Want we zijn
toch vaft Christus en Christus is van God.
Middelburg. J- YTSMA.