Hier is.,. Vlaanderen
KLEINE VOSSEN
te-weinig geloof hebben. Alsof het ge
loof per pond werd uitgewogen of per
el werd uitgemeten!
Ach, wij weten wel beter
We hebben het toch wel in de Bijbel
gelezen ook
De apostelen zijn onder indruk van
hun machtige taak en ze zien er geen
mogelijkheid toe die aan te vatten. Nu,
het IS ook bij mensen onmogelijk!
Maar ligt de mogelijkheid niet in het
gelóóf
En is het geloof iets anders dan iets
doen op bevel van Jezus!?
Op bevel van Jezus kan men alles
doen! Dan is er geen „onmogelijk!"
Zonder MIJ kunt gij NIETS doen..
Dat is de éne kant van de zaak. Het
geloof en zijn MOEILIJKHEDEN. De
roeping is onoverkomelijk, als de gelo
vige zich verwijdert van Zijn Opdracht
gever en de opdracht in eigen kracht wil
volbrengen. Dan ziet hij er van af onder
allerlei vrome voorwendsels, onder meer.
deze, dat hij zo weinig geloof heeft
Maar er is ook nog een andere kant:
het vol-brengen van GODS kracht in
ónze zwakheid. Dan is de genade van
God altijd toereikend, als men dóór
Christus alles vermag.
Het gaat er niet om, zegt de Heiland,
veel of weinig geloof te hebben, maar
het gaat er om gelóóf te hebben. Het
gaat niet om de kwantiteit, de hoeveel
heid of hoegrootheid van het geloof,
maar het gaat om de kwaliteitde hoe
danigheid, de geaardheid van het geloof.
Is het wel werkelijk geloof in Jezus
Christus, de van God gezondene? Of is
het geloof in ons „geloof"? Ten diepste
geloof in ons-zèlf, in ónze vroomheid,
in ónzebraafheid, in ónze geestelijke
kracht, dat ons leidt. In het laatste geval
komen we teleurgesteld uit. In het eerste
geval is geen teleurstelling mogelijk.
Indien gij een geloof hebt als een mos-
Dankbaar terugdenken.
Een halve maand is het al weer ge
leden, dat we de heer A. Hofman heb
ben begraven.
De lezers van de kerkbode zullen allen
weten, dat hij sedert jaren werkzaam
was als directeur van het Centraal Dia
conaal Bureau te Utrecht.
De eerste kennismaking met hem
vond plaats door middel van het „Dia
conaal Correspondentieblad".
Wie de moeite neemt de tientallen
jaargangen van dit blad door té blade
ren, zal getroffen worden door het
steeds weer lezen van deze naam.
Uit dit blad valt reeds veel op te ma
ken omtrent de activiteiten van deze di
recteur.
Met name valt op de gestadige uit
breiding van aandacht.
Het is niet eenvoudig vast te stellen
of de diaconieën door hun contact met
het Centraal Bureau, door hun proble
men, gezorgd hebben voor de noodzake
lijke uitbouw van het diaconale werk
terrein, of dat de heer Hofman de dia
conieën juist even vóór was en perspec
tieven opende.
We nemen aan dat hier steeds sprake
was van een gezonde wisselwerking.
In onze verbeelding zien we de heer
Hofman bezig vanuit een centrale ge
dachte de actieradius van het diaconaat
vergroten.
De stemmen van veel diaconieën, de
stemmen van vele diakenen, maar vooral
wat hier achter ligt, de roep van mensen
in nood vond weerklank in zijn hart.
Het opvallende bij hem was, dat hij
niet berusten kon in het lijdelijk aan
schouwen en aanhoren.
Hij moest een oplossing vinden.
Hij wilde er iets aan doen.
En hier ontplooide hij een verrassende
doortastenheid, een gevoel voor het nood
zakelijke en een zakelijke instelling ten
aanzien van het bereikbare.
Hij kon improviseren dank zij een
grootse fantasie, maar tevens zocht hij
naar verantwoorde vormen om een be
paalde gedachte van een stevig raamwerk
te voorzien.
Een groot organisator, maar wars van
perfectionisme dat dodelijk kan worden,
wanneer het kloppend hart plaats maakt
voor een mechanisme.
Dit is het vooral wat als nalatenschap
bewaard moet blijvenhet persoonlijke
in de hulpverlening.
Het typerende van het diaconale werk
gaat verloren, indien een machinerie van
organisaties, ogenschijnlijk feilloos lo
pend, de plaats gaat innemen van het
priesterlijke hart.
Vanuit het diaconaat werd het maat
schappelijk werk opgebouwd en we kun
nen zonder voorbehoud stellen dat de
heer Hofman hier de bezielende geest
is geweest.
terdzaad dat is een onogelijk zaadje
bij de zaadhandel, maar zie eens hoe
kiemkrachtig dat zaad is en wat er uit
voortkomt! ge zoudt tot deze moer
beiboom zeggenword ontworteld en in
de zee geplant en hij zou U gehoorza
men En reken er op dat zo'n moer
beiboom vastzitMaar het menselij
kerwijs onmogelijke gebéurt, als het in
het geloof dat is: op bevel en in
dienst van Christus gebeuren moet. Het
gebéurt
Niet, dat de Here Jezus een wonder
doet om kunsten te vertonen of van zijn
apostelen kermisgasten maakt. Maar
waar het voor de komst van Zijn Rijk
nódig is, zal elk obstakel wijken. En
geen onmogelijkheid blijft een onmoge
lijkheid, als Christus zijn bevelen geeft
en gelovigen die opvolgen.
En dan is geloof gelóófEen mos
terdzaad is voldoende. Omdat het niet
om de omvang, maar om de kracht gaat,
die in het geloof schuilt. CHRISTUS'
kracht in onze zwakheid. Er zijn dus
geen onmogelijke taken meer. Omdat er
„geen grenzen zijn aan Jezus' macht".
Zo zou het dan toch kunnen, dat men
sen Gods medearbeiders worden. Het
dwaze Gods aan onze handen toever
trouwd. Zeker, wij zullen daarom het
kruis moeten dragen. Ook het kruis van
de vijandschap der wereld. Het onbegrip
van hen die de dingen van Gods Geest
belachelijk vinden, omdat ze ze niet kun
nen onderscheiden. Maar onder het kruis
zullen we vrolijk zijn, omdat het geloof
niet alleen als klein-geloof zijn
moeilijkheden kent, maar ook, als geloof-
zonder-meer, zijn machtige mogelijkhe
den. Door Christus, die ons kracht geeft
Laten wij dan met volharding lopen
de loopbaan, die ons is voorgesteld. En
ook voor „onmogelijke" taken niet uit
de weg gaan.
Nooit kan het geloof teveel verwach
ten A. V.
En zo kwamen we tot de persoonlijke
kennismaking.
De ramp van 1953 was voor hem aan
leiding tot een doeltreffende poging con
creet de helpende hand te bieden.
Iiij is het geweest die het initiatief
nam tot het organiseren van een extra
diaconale collecte op de zondag volgend
op 1 februari.
Dit fonds heeft op velerlei manier
verlichting gebracht.
Dankbaar denken nog tientallen huis
vrouwen terug aan de periode van ont
spanning die haar werd geboden, na we
ken van spanning en zorg.
Een zeer goed team gezinsverzorg
sters, met mej. van der Meulen aan het
hoofd, deed zijn intrede in het ramp
gebied.
Op zeer practische wijze werd het
Gereformeerde gezinsverzorgingswerk in
onze provincie geïntroduceerd.
De provincie Zeeland is aan hem veel
dank verschuldigd, niet alleen voor het
geen hier tijdelijk aan hulp is geboden,
niet alleen voor wat hier dank zij hem
is gegroeid, maar vooral omdat het eigene
van het Gereformeerde maatschappelijke
werk nadrukkelijk is gesteld.
Het gaat hier niet om invloed van
Gereformeerden, het gaat niet om het
zich laten gelden als groep.
Het gaat om het levendig houden van
de schriftuurlijke gedachten rondom de
mens en diens nood.
De overtuiging een eigen geluid te
kunnen laten horen, de overtuiging de
eigen gedachten ook te kunnen verwer
kelijken, het geloof dat deze schriftuur
lijke visie van wezenlijk belang is voor
de hulpverlening, dit alles drong hem
hiervan te getuigen overal waar hij maar
een plaats kon vinden.
Dit bracht voor hem mee grote ver
antwoordelijkheid, een veel te groot aan
tal vertegenwoordigingen in allerlei lan
delijke organen, een voortdurend worste
len met de spanningen tussen theorie en
practijk, een waakzaamheid zonder ein
de, een ploeteren door een wirwar van
financiële en administratieve prikkel
draadversperringen, in het kort een pio
nierswerk, waarbij hij vooral in het be
gin alleen de weg moest zien te vinden.
Intussen is een en ander opgebouwd.
In veel opzichten blijft het nog een
zoeken en tasten, maar er kan voortge
bouwd.
Er zal een grotere spreiding komen in
het dragen van verantwoordelijkheid op
landelijk niveau.
Het zal, hoe de ontwikkeling verder
ook moge zijn, vóór alles moeten blijven
gaan om het priesterschap van onze Hei
land.
Deze verbondenheid zal het hart moe
ten blijven van het gereformeerde dia
conaat en het gereformeerde maatschap
pelijke werk. Y. J. T.
Voor mij is op dit ogenblik Vlaande
ren niet „hier", maar „ver in 't Zuiden".
Ik schrijf dit namelijk in „Holland", of,
zo u wilt „in 't midden des lands", maar
dan in „de randstand Holland". Want
ik zit in 'n huis in Scheveningen, dat,
sinds mijn jongensjaren, ook al weer
geweldig veranderd is.
De „pier" is er niet meer, de pier,
waar vroeger de ene helft van de bad
gasten, zittend op de banken langs het
glazen tussenschot, de andere, de flane
rende, monsterde en besprak. Vele Ha
genaars betreuren het feit, dat deze pier
verdwenen is, ten zeerste en ook ik heb
er prettige herinneringen aan, niet zo
zeer vanwege de boven bedoelde revue
als wel vanwege de gelegenheid, die men
er had, „midden in zee" te staan mijme
ren en te staan genieten van het spel der
golven. Of ook vanwege het leutige vis
sen met 'n groot vierkant net, dat men
er, tegen 'n matige vergoeding, kon be
drijven.
Maar, al versta ik zo de droefheid van
de Hagenaars om het sneuvelen dezer
pier in de tweede wereldoorlog, toch kan
ik het niet enkel verlies noemen. Want
nu is, vanaf de boulevard, het uitzicht
op de zee onbeperkt en de lijn van de
horizon ongebroken. Aan die horizon
ziet men soms, heel vaag, de contouren
van 'n schip, dat in de verte passeert.
Wat is dat clan bij ons, in Vlaanderen,
aan de oever van de Westerschelde, heel
andersDaar immers varen geregeld de
modernste oceaanstomers in al hun pracht
voorbij, a.h.w. aan uw voeten. Want,
staande op één der havenhoofden van
Terneuzen, ziet men heel duidelijk zelfs
het beweeg van bemanning en passagiers
aan boord en hoort men het doffe ge
dreun der zwoegende machines. Maar
daar heeft men hier in „Holland" geen
flauw idee van. Dat bleek mij gisteren
nog weer. Ik preekte toen in Delft, waar,
vóór de dienst, in de consistorie, één der
broeders zei„Dominee, wat woont u
toch in 'n uithoek". Nu, toen heb ik hun
iets verteld van die „uithoek", waar ze
zeer verbaasd over waren. Ja, Vlaande
ren, ik heb je verdedigd, alsof ik zelf
'n zoon van je was. En ik heb, in 't al
gemeen, iets laten zien van het onwaar
deerbare voorrecht 0111 in deze tijd er
gens aan de peripheric te wonen (als
men het dan persé zo noemen wil) en
niet in de één of andere grote stad.
Reeds Frederik van Eeden zei van de
grote steden, dat daar woonde „de mens
heid en haar weedom" en hoe veel te
sterker geldt dit woord in onze tijd
Den Haag van mijn jeugd was 'n dorp
in vergelijking met Den Haag van nu.
Of men het wil of niet, maar in deze
Een mens heeft licht de neiging om
eigen lot en leven te vergelijken met dat
van anderen, maar dan doorgaans ver
gelijken we ons levenslot met dat van
hen, die het naar ons oordeel zoveel be
ter getroffen hebben dan wij.
Deze vos „vergelijken" kan ons hu
meur, onze gemoedsgesteldheid erg in
de war brengen. Een schaduw van dit
vosje meende ik gesignaleerd te hebben
op m'n studeerkamer 't was maar een
schaduw, hoorHet gebeurde enkele
maanden geleden, tijdens het conflict bij
de K.L.M., dat in de dagbladen de loon
schaal van de salarissen van de vliegers
stond afgedrukt.
Daar ik niet 't minste verstand van
de vliegerij heb, dacht ik in m'n onno
zelheid, dat die loonschaal op en neer
gaat naar de hoogte, waarop men vliegt.
Een laagvlieger, zo eventjes boven de
kerktorens, heeft een salaris je van plm.
10.000,Een midden-hoogvlieger telt
men 20 a 30 mille neerterwijl een
stratosfeervliegenier met een tractement
van 40 a 50.000 gulden naar huis vliegt.
Ik heb m'n ogen eens uitgewreven en
m'n bril wat schoongeveegd, maar af
gezien dan van de hoogte 't stond er.
Toen dacht ik zo: wat zijn wij, do-
miné's, toch maar laagvliegers; we ko
men bijna niet boven een fabrieksschoor
steen uit, vergeleken bij die luchtridders
van de K.L.M.
En toch er was ook een loonconflict
en daarom staakt men onder meer. Met
wie die heren-vliegers zich vergeleken
hebben, weet ik niet, misschien wel met
die rijke Griek Onassis
Ik begreep er niets van, maar ja, die
lucht- en wolkenklimmers hebben wel
licht alle kijk op aardse verhoudingen
.uit het oog verloren. Misschien hebben
moderne grote stad wordt men 'n massa
mens. Men slingert mee in de bussen,
men deint mee in de menigte. De deuren
rijen zich aaneen. Alles en iedereen is
'n nummer. Hoge flats verrijzen als
paddestoelen uit de grond.
Er is nog altijd woningnood en de
mensen zijn daarom al heel blij met 'n
deel van zulk 'n flat, vier- of vijf hoog,
met 'n balcon van 'n paar vierkante me
ter. Geen wonder, dat met de weekends
alles naar buiten trekt, waar men, zo
maar ergens aan de kant van de weg,
waar tenminste nog wat groen is, „kam
peert". En in deze moderne wereld leeft
de kerk van Christus en moet vechten
om haar bestaan, strijden om haar men
sen, haar ouderen en haar jongeren,
vast te houden, bij de dienst van God
te houden. Het lijkt soms 'n verloren
zaak. Maar wij weten, dat het nooit 'n
verloren zaak kan zijn omdat wij de be
lofte van Christus hebben. En zo is er
ook hier, zelfs hier, 'n jonge garde, die
als morgendauw uitgespreid ligt over de
velden der kerk. Ik heb bewondering
voor de kerk-jeugd van de grote stad.
Wie er in de middagdiensten ontbreken
moge, zij nietZeker, zij vraagt 'n pre
diking, die afgestemd is op de noden
van deze tijd, niet in herhaling valt, za
kelijk is, maar toch ook waardig. Doch
vraagt dit zelfde óók niet de jeugd van
Zeeland, van Vlaanderen Is er in de
grond van de zaak wel zo veel verschil?
Het oude Evangelie moet nieuw gebracht
worden, ongetwijfeld, maar het wezen
blijft onveranderd. Omdat de mens van
vandaag in wezen dezelfde is als die van
vijftig jaar geleden.
Wel geloof ik, dat het dichter leven
bij de natuur meewerkt aan het dicht
leven bij God. Zo hebben wij in onze
„uithoek" 'n groot voorrecht. Jonge
Zeeuwen, bedenkt dat! Verlaat niet an
ders dan „uit bittere noodzaak" je pro
vincie om in de randstad-Holland te gaan
wonen en leven, 'n Mens doet wel eens
domme dingen. Men stelt zich dan voor,
dat het leven in Holland veel rijker is,
maar eigenlijk werpt men dan 'n kwartje
weg om 'n dubbeltje op te rapen. De
mens hier in 't Westen sparen 'n heel
jaar om veertien dagen te kunnen ge
nieten dat, wat wij 'n heel jaar door
kunnen beleven. Neen, hef is niet al goud
wat er blinkt! Weest dankbaar, dat God
je doet leven onder 'n wijde hemel, in 'n
zuivere lucht, aan frisse stromen, tussen
ruisende korenvelden, bij brede stranden.
„Alles woelt hier om verand'ring en
betreurt ze dag aan dag; hunkert naar
hetgeen men zien zal en verlangt te
rug hetgeen men zag!" H. P.
ze al een maan-loonschaal op 't oog
Intussen kwam de schim van de vos
„vergelijken" om de hoek gluren, wan
neer je de loonlijst dezer luchtvaarders
vergelijkt met die van hen, die toch veel
hoger stijgen dan enkele kilometers bo
ven onze woonplaneet!
Spoedig echter kwam ik tot het in
zicht, dat ik dwaselijk handelde; want
mij bleek, dat, hoe hoger deze vliegers
stijgen, los van de aarde, hoe meer ze
blijkbaar aan het „aardse slijk" ver
knocht zijn. Dat is toch wel wonderlijk:
hoe verder van de aarde, hoe meer aard-
verbonden
Dit alles, natuurlijk, in mijn „fan
tastisch" brein, want ik wil geen ruzie
hebben met deze hoog-gaande lieden.
Maar alleen al 't „denkbeeld" was fout
om onze positie te vergelijken met die
van de vliegende Hollanders. Neen
ik deed beter, toen ik het leven van ons
in de pastorie vergeleek bij 't leven van
Paulus, de verheven vlieger-tot-boven-de-
sterren. En zie, deze begenadigde knecht
van God kende geen loonschaal, geen
salarisregeling, geen gemeubileerde pas
torie, maar zat 's nachts op een kruk in
een schuur tentzeil te fabriceren. En ik
dacht aan zijn woord: als we voedsel en
deksel hebben, dan zullen we daarmee
vergenoegd zijn.
En dan: onze Heiland zond Zijn dis
cipelen uit zonder geldbuidel. Toen ik
hieraan dacht en m'n leven en lot daar
mee vergeleek wiekten alle vliegers
met hun loonschalen uit m'n verbeelding
weg en trachtte ik op te klimmen tot
een hoogte, waarvan sommige K.L.M.-
vliegeniers geen begrip hebben en joeg
de vos „vergelijk", althans zijn schim,
de studeerkamer uit!
Uit het oude-Vossenland.