u#«Strta Mogen wij met de belijdenis argumenteren KLEINE VOSSEN rustig lezen en elke zin daarvan tot z'n recht laten komen. Er werd in de genoemde vier huwe lijksdiensten zeer aandachtig geluisterd, wat uiteraard ook wel z'n oorzaak zal hebben gevonden in „het vreemde", maar ik geloof toch te mogen zeggen, dat, ook wanneer dit „vreemde" geen rol meer speelt omdat het niet meer „vreemd" is, de gespannen aandacht blijven zal, mits (het zij nogmaals gezegd) de liturg het rustig leest. Maar dan de bruiloftsdis. Daar heerste, zoals ik reeds schreef, 'n gepaste vreugde, waarbij ernst en luim met elkaar in harmonie waren. Doch wat mij vooral ook weer getroffen heeft, en wat ik gaarne eens naar voren wilde brengen, was de zuivere kunstzin van de Zeeuws-Vlamingen. Dat is bij hen blijk baar werkelijk iets aangeborens, wat his torisch ook te verstaan valt. Ik herinner mij dat ik, toen ik hier nog slechts korte tijd was, met 'n bus vol jongelui naar Aardenburg reed, waar 'n jeugdmeeting zou worden gehouden en waar ik zelf spreken moest. Het was midden in de winter en vinnig koud. De bus (het was nog kort na de oorlog) was niet verwarmd en de ruiten waren dik met „bloemen" bezet. Bij de brug van Sluiskil moesten we 'n hele tijd wachten, maar, zie, spontaan begonnen de jongeren te zingen! Het ene lied na het andere klonk. En alles werd, meer stemmig, zó zuiver en zó gevoelvol ge zongen, dat ik dacht: „Dit moesten mijn vroegere gemeenteleden van Rijswijk nu eens kunnen horen, ja, dit moesten, in 't algemeen, de „Hollanders" eens kun nen horen Die vroege indruk nu is in de loop der jaren versterkt. Er is hier 'n alge mene kunstzin, 'n zin voor het schone en harmonieuze. Zo valt het b.v. ook al tijd weer gasten uit andere delen van het land op, dat de vrouwen en meisjes hier zo bijzonder smaakvol gekleed gaanmen ziet zo goed als nooit kleren dragen, die, wat snit of kleur betreft, met elkaar vloeken. Men beleeft (ik geloofzonder dat men zich dit bewust is) z'n vreugde aan mooie dingen, aan muziek, aan schil derijen. En dit alles als „vanzelf". Zo gaven aan de bedoelde dis 'n jon gen en 'n meisje enkele duo's op accor deon ten beste, terwijl ieder van hen ook 'n solo-nummer speelde. Nu is accordeon helemaal niet mijn lievelingsinstrument, maar aan dat diner heb ik met klimmende verbazing geluis terd. Welk 'n virtuositeit en vooral: wat 'n zuiver aanvoelen van de rhythmiek! Later vroeg ik het meisje, hoe lang ze daarin les had gehad en dat bleek niet langer te zijn dan drie jaar, van haar Over de waarde van de belijdenis is heel wat te zeggen en er is al heel wat van gezegd. We kunnen letten op haar ontstaan, op haar noodzakelijkheid, haar gezag, haar akkoord van kerkelijke ge meenschap en zoveel andere dingen meer. Maar, is het ook geoorloofd, in het ge sprek met andersdenkenden met de be lijdenis te argumenteren? Het is van genoegzame bekendheid, dat wij de belijdenis nog al hoog hebben. Er zijn ook mensen, over wier persoon lijk geloof ik me niet graag een oordeel zou aanmatigen, ja die ik zelfs heel graag als broeders wil aanvaarden, die hier een beetje vrijer tegenover staan. Niet, dat zij nu alles op losse schroeven zetten, dat niet, maar ze achten er zich niet zo aan gebonden als wij, in de regel. Willen we dat verschil nu statisch en dynamisch noemen, mij best, U weet wel zo on geveer, wat ik bedoel. Maar hoe hoog wij nu ook met de be lijdenis lopen, wij zeggen toch ook altijd het is geen bijbel. De bijbel is alleen het onfeilbaar Woord van God, enig richt snoer des geloofs en kenbron van de weg der zaligheid. En de belijdenis is uit de Schrift afgelezen. Ze is neerslag van het kerkelijk en dogmatisch denken. De be lijdenis zegt ons, hoe wij de bijbel ge lezen hebben en verstaan hebben en hoe, naar onze overtuiging, God zich in zijn Woord openbaart tot onze zaligheid. Daarom heeft de belijdenis ook beslist kerkelijk gezag. Geen goddelijk gezag, want ze blijft altijd appellabel aan Gods Woord, maar de kerk, die haar als be lijdenis aanvaardde, mag van haar leden vragen dat zij zich aan die belijdenis onderwerpen. dertiende tot haar vijftiende jaar. Ze zei: „Toen kon het niet langer, want toen moest ik gaan studeren". En als dit nu het enige, dergelijke ge val was, schreef ik er waarschijnlijk niet over, maar, neen, dit was typerend voor de aard van het volk hier. Ik weet nog, hoe het mij indertijd, komende uit „Holland", opviel, hoe goed hier de mensen in de Erediensten zon gen. Al of niet rhythmisch zingen, was hier werkelijk geen próbleem, natuurlijk rhythmisch! Men geniet hier van de ge zangen en betreurt het alleen maar, dat het bundeltje zo klein is. Ja, er is hier 'n schone levensvreugde, die werkelijk geen afbreuk doet aan de diepte van het geestelijke leven. Want, zo kinderlijk als 'n Rooms Katholieke Vlaming geniet van zijn Maria-cultus, zo kinderlijk ook aanvaardt en geniet men hier van het sola-gratia der Refor matie. Het apostolisch vermaan „Verblijdt u in den Here te allen tijdeWederom zal ik zeggen: Verblijdt u!" (Philipp. 4:4) wordt hier spontaan gehoorzaamd. Zo is het dan ook 'n vreugde, hier te arbeiden, niet alleen trouwens om de mensen, maar ook om het land, dat, ge lukkig, nog niet geheel door de vreem delingen is „ontdekt", al krijgen plaatsen als Cadzand en Sluis, om deze slechts te noemen, steeds grotere bekendheid. Waarom deze dingen nu in 'n blad als de Zeeuwse Kerkbode worden geschre ven? Wel, in de eerste plaats omdat ik van mening ben, dat de verschillende delen, waaruit Zeeland bestaat, elkander steeds beter moeten leren kennen, maar ook omdat ik geloof, dat het hard nodig is, dat wij de vreugde om de arbeid, op de plaats en onder de mensen waar God ons gesteld heeft, veelszins moeten her vinden in deze tijd, waarin het mode schijnt te zijn, op de kerk en de kerk leden te smalen en waarin alles zo zwaar problematisch wordt gemaakt. Wij moeten hervinden de vreugde in het christelijke leven, dat in dankbaar heid en oprechtheid geleefd wordt voor de Vader der lichten. Zeker, wij beleven 'n ernstige tijd, maar wij mogen toch óók leven in 'n grootse tijd, als wij maar blijven zien de schoonheid en de harmonie, die God in Zijn schepping gelegd heeft en die Hij, door de zonde verstoord, in Chris tus wil herstellen. Dat het mogelijk is, 'n bruidsdis te houden, waar de lach helder opklinkt, waar zuivere „cultuur" wordt beoefend, maar waar ook met diepe en eerbiedige aandacht geluisterd wordt naar 1 Kor. 13, zie, uit de dankbaarheid daarvoor in déze tijd is dit artikel geboren. H. P. Natuurlijk betekent dat geen knechting van het geweten. De kerk is niet gerech tigd, over het geweten te heersen. Zij mag dat ook niet. Indien iemand tot an dere gedachten komt en meent, dat hij zich niet meer in de eenmaal als akkoord aangenomen belijdenis kan vinden - hij is vrij, zijns weegs te gaan. Maar als wij nu eens met andere men sen, met mensen, buiten onze kerk en van een heel andere richting spreken over geloofszaken, mogen we ons dan wel op de belijdenis beroepen? Oppervlakkig lijkt dat ongeoorloofd. Immers, zeg maar de catechismus is een •menselijk geschrift en we hebben alleen met Gods Woord te doen. Dat alleen heeft volstrekt bindend gezag en daaraan alleen hebben we ons te onderwerpen. Toch geloof ik, dat deze redenering zwak is. Het is heel opmerkelijk, dat alle heresie en ketterij steeds weer begint met het geweldige: „terug tot de schrift". Dat is imponerend. Dat maakt indruk. Sectariërs van alle mogelijke slag kun nen we langs de huizen zien leuren met de bijbel in de hand en hun geschriften wemelen van bijbelteksten, die de goed gelovige al spoedig onder de indruk moe ten brengen. Ze zeggen het toch maar. En het staat er toch maar. Men beroept zich toch op de bijbel, op Gods eigen WoordWie zou dan nog tegenspreken Maar dan heb ik nog vrijmoedigheid tegen te spreken met de catechismus en me te beroepen op de catechismus. Volstrekt niet, omdat ik de catechis mus hoger acht dan de bijbel, maar om dat ik aanstonds argwaan koester, als men van de catechismus niet weten wil en komt met het bekende: „terug naar de schrift". Het is nu eenmaal zo, maar dan ruik ik meteen onraad. Want dit is het grote woord geweest van alle ketterij „terug naar de schrift". Maar de belijdenis is in de loop der eeuwen juist gegroeid, door alle ketterij te weren en af te snijden. Het begon al in de strijd tussen Athanasius en Arius. En zo ging het steeds maar door. Tegenover de valse leer heeft de kerk steeds weer te belijdenniet zo, maar zó is het. Zo vaak zich weer enig dwaalge- voel gelden deed, sprak de kerk zich weer opnieuw uit en zette de zaak weer recht. En zo groeide de belijdenis, juist door alle ketterij af te snijden. En als nu telkens weer allerlei dwalin gen de kop opsteken, vaak oude in een nieuw gewaad, dan moet ik van al die grote woorden: „terug naar de schrift" niets hebben. Dan zeg ik met vrijmoedigheiddaar heeft de kerk allang uitspraak over ge daan, ze heeft allang positie gekozen, dat staat zo en zo in mijn catechismus. En wie dan zegt: „nee, nee, argumen teren uit de bijbel, de catechismus is maar een menselijk geschrift, die zetten we opzij", die verraadt daarmee aan stonds z'n zwakke zijde. Het is, vooral voor de enkele gelovige, volstrekt onmogelijk, om maar meteen De vos „zelfbeklag" heeft een bloed eigen broertje of zusje „zelfbehagen"; het zijn eigenlijk tweelingen en allebei even lelijk. Ergens in een gemeente ken de ik-twee oude dames, gans zeer ver schillend van aanleg en karakter. De een was eenvoudig, nederig, hartelijk, mee lijdend, kon zich-zelf-geven; de andere was hooghartig, voelde zich, liet zich gelden. Deze laatste had geweldig veel op met. zichzelfzwelgde in zelfbehagen en was haar eigen persoontje nooit even kwijt, of 't moet geweest zijn in haar slaap, maar dan zal ze wel van zich-zelf gedroomd hebben. Dit „zelfbehagen" moest zich wel tel kens omzetten in „zelfbeklag", want na tuurlijk vond ze niet die erkenning en die verheerlijking, die ze zichzelf waar dig keurde. Dan was het: „je vindt ook nooit eens waardering", of „er is nie mand, die je begrijpt" of „hè, wat een mensen, wat een dorp". Zulke zelfbehagers, je ziet ze overal langs de weg, op 't perron, in winkels. Ze zeulen al zwetend hun gewichtige persoonlijkheid mee, tot in de kerkbank toe. Ze kijken van uit de hoogte op 't gewone kerkvolk neer en zoeken een prediker, die hen „voldoet", een dominé, die hen af en toe een pluim op de hoed komt steken en desnoods „vromelijk" met hen komt praten over de hedendaag se wereldzin, strelend hun ij delheid, dat zij toch wel anders zijn dan de massa afvalligen. Deze zelfbehagers zelf beklagers hebben nooit zich zelf kunnen verliezen en hebben veel weg van de hooghartige koningsdochter Michal, die zich in haar hoogheid zag vernederd, dat haar ge maal, koning David, zich zo vergat en heel zijn koninklijke heerlijkheid en ma jesteit in haar oog wegwierp, toen hij met dienstmeisjes en zakkendragers huppelde voor het aangezicht des Heren. Er is een woord in het Avondmaals- formulier en ook in de vragen bij het afleggen van openbare Geloofsbelijdenis, dat deze zelfbehagers-zelfbeklagers wel zeer tegen de borst moet stuiten en dat woord isdat ge U vanwege uw zonden „mishaagt"Kijk, als we daar werkelijk „ja" op kunnen zeggen, dan is heel onze gewichtige persoonlijkheid verschrompeld tot een schamel, ellendig, niets-waardig zondaar-zijn, en inplaats van gebukt te gaan onder de hoogachting-voor-ons-zelf, gaan we gebukt onder de last van onze zonden, verliezen we onszelf in volstrek te overgave aan de Here Jezus, Die 't zeide: die z'n ziel zal verloren hebben, zal haar behouden. Dan wordt het „ze-moesten-het-eens- weten-wat-ze-mij-aandoen", tot een oot moedig en blijmoedig „ze moesten-het- eens-weten, hoe-heerlijk-het-is-zich-zelf- verloren-te-hebben". Die twee dames verschilden juist hier in, dat de een zich-zelf nooit kwijt raak te, terwijl de ander zich-zelf gaf, op de het antwoord klaar te hebben op tal van bijbelteksten, die ons dan voorgehouden worden. Teksten, waarop dan de andere partij zich meest tevoren sterk heeft ge traind en die met behendigheid zijn sa- mengelezen uit vaak allerlei moeilijke gedeelten van de bijbel. Maar dan hebben we zeker recht, te zeggen: daar heeft de kerk al eeuwen lang over nagedacht en zich over uitge sproken. Die belijdenis is juist tot stand gekomen, om ketterij te weren en de mond te snoeren. En als die belijdenis nu al zoveel eeuwen lang onder zoveel duizenden paar ogen is doorgegaan en men nog nooit aanleiding vond, iets recht te zetten of iets anders te zeggen of te herroepen, dan heb ik daarin een groot vertrouwen. Dan geloof ik, dat dit de getrouwe leer is van de schriften des ouden en nieuwen verbonds, de waar achtige en volkomene leer der zaligheid en dan verwerp ik alle dwalingen, die daartegen strijden. Dan geef ik tenminste de man langs de deur niet het recht, de catechismus maar met een los handgebaar op zij te zetten. Met datzelfde handgebaar zeggen we dan maarbeste man, ga heen, ik houd me aan de catechismus. K.-B. v. d. L. wijze van 2 Corinthe 8:5: „en ze gaven zich eerst aan de Here en ook aan ons". Wie veel klaagt over zichzelf, over miskenning, over niet-gewaardeerd-wor- den, geeft een zéker teken van zelfbe hagen, waarin ze telkens gekwetst wor den. 'k Hoop, dat die ene dame nog in tijds zich zelf is kwijt geraakt en zich zelf heeft verloren aan Hem, die zulke zelf-verliezers zoekt om ze te behouden. Dan sterft de tweelingvos „zelfbeha- gen-zelfbeklagen" zijn eigen dood. Uit het oude-Vossenland. In ,,'t Haventje", het plaatselijk Kerk blad van Brouwershaven lezen we, dat op verschillende plaatsen in Schouwen en Duiveland openluchtprediking werd gehouden met gebruik van grammafoon- platen en geluidsversterker. Toen men ook tijdens de kermis te Renesse langs deze weg het Evangelie wilde brengen, kreeg men op herhaald verzoek een weigering van B. en W. Oorzaak? Men nam er aanstoot aan. Geen kwaad teken. De eerste duitse kerkdienst te Haam stede trok ongeveer 30 bezoekers. In het land van Vlaanderen, met name te Nieuwvliet, was er ook op dit gebied actie. Alle gezinnen in Nieuwvliet wer den persoonlijk bezocht en opgewekt de tentsamenkomsten bij te wonen. Ds. van Mechelen schrijft hierover in „Ons Ker kelijk Leven"Het bezoek liep gedurig op van 100 tot 150, 180, 250 en 400 bezoekers, waaronder een flink percen tage buitenkerkelijken. De geest was prettig en opgewekt. Met enthousiasme werd gezongen. Zeer indrukwekkend was de stilte voor het persoonlijk gebed en de persoonlijke keus. Er viel een kenne lijke toenadering te constateren tussen Gereformeerden en Vrij Evangelischen in het gemeenschappelijk geloof en be lijden. Als sprekers traden op Vrij Evan gelische en Gereformeerde predikanten. Naar ik hoop, zo schrijft Ds. van Me chelen, is de goede entree van deze her nieuwde tentactie tevens de prikkel tot het hernieuwd verstaan van onze roe ping in de wereld. In een weer ander „Ons Kerkelijk Le ven" (dat van de kerk van Middelburg) schrijft Ds. J. H. de Boer o.m. over zijn

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1958 | | pagina 2