hier is.,. Vlaanderen Vakantie A. V. zou het ergste zijn wat men Gods Woord kan aandoen. Neen, het mag niet verzegeld worden, niet toegesloten en dichtgelakt. Het moet verkondigd, gepredikt, als manifest van God aan de wereldbevolking in alle talen voorgehouden worden. Want de tijd dringt en de wederkomst van Christus om de wereld te oordelen en haar door het vuur van het oordelen heen te be houdenstaat NU als punt één op Gods program. Inderdaad, de grote Koning kondigt zijn komst aan, ook in de oorlogen en geruchten van oorlogen, ook - in de poli tieke ontwikkeling en de kerkelijke dra matiek, zoals die zich voor onze ogen ontrolt. Geen profetie der Schrift is er, die niet aan haar vervulling toekomt. Daarom zal de kerk zich op haar laat ste bolwerk moeten terugtrekkenhet Woord Godsdat haar geloof fundeert èn rechtvaardigt; het Woord Gods, dat haar liefde wekt voor Hém die wij (nog) niét, nog stééds niet gezién hebben maar wij zullen Hem zienhet Woord Gods dat onze hoop telkens nieuw leven inblaast, door Gods Geest die dat Woord een goede ontvangst verzekert in ons hart. Want hoe zou zonder Gods Geest Zijn Woord ons hart veroveren en onze liefde wekken De Geest èn de bruid zeggenKOM Dat de bruid de kerk het heeft leren zeggen, is alleen te verklaren door dat de Geest het haar onophoudelijk heeft vóór-gezegd. Hoe zou de bruids- kerk de ongeziene Bruidegom liefhebben, zonder deze meerdere-Eliëzer, die Gods Geest is. We herinneren ons de delicate taak die Eliazer op zich nam, toen hij de bruid voor Izaac werven moet. Hij heeft haar moeten bewegen mee te reizen naar die onbekende man. Hij heeft haar verteld van zijn aanzien en rijkdom, van zijn persoon en werk, van al het goede en heerlijke dat hij door zijn liefde haar zou kunnen geven. Hij moest deze bruid bewegen en haar liefde gaande maken. En zij mocht tijdens de tocht geen spijt krijgen van haar besluit om mee te gaan, een onbekende toekomst tegemoet. Iets dergelijks doet Gods Geest als Hij de kerk tot dit bidden beweegt: Kom Here Jezus Inderdaad, dit is het enig dringende. Dit bidden is de hoofdsom van al ons bidden. De komst van Christus is de tóékomst van Zijn kerk. De liefde van Christus en alles wat die haar geven kan en zal is haar het leven en de hoop van de bruidskerk op aarde. Die wervende taak heeft de Geest nu al eeuwen behartigd. Hij heeft de harten veroverd, door het Woord Gods, dat niet verzégeld worden mag, maar geprédikt moet worden aan alle creatuur, van alle voorgeslachten voorzover zij de verschijning van de Here Jezus leerden liefhebben en op Zijn her-verschijnen leerden hopen. Zijn arbeid het heenleiden van de kinderen Gods naar de hemelse Bruide gom is het geheim van het geloof, de liefde en de hoop van onze ouders en grootouders die in die hoop ontslapen zijn. Hier in de liefde van Christus, zo als ze ons door Zijn Geest na aan het hart gelegd, ja 111 onze harten ingedragen wordt, moet ook het hart van ons leven kloppen. Dan begrijpen we ook dat het ons gro te ernst moet worden met onze christe lijke visie en met onze positiekeus en stellingname in het mensenleven. Wij zijn van Christus. Het moet aan ieder duidelijk zijn, dat wij vóór Hem, voor Hem alléén, leven En wie dan persé anders wil, laat die dan elders zijn leven en toekomst maar zoeken. Het zal in het einde één grote ontnuchtering zijn, één desillusie! Wie „vuil" is, worde nóg vuiler. Laat de gedachten des harten van alle mensen ten opzichte van Christus maar duidelijk aan de dag komenLaat ieder zijn mas ker maar afleggen! En laten we maar niet de schijn ophouden te zijn, wat we in werkelijkheid niét zijn. Maar laat wie werkelijk van Christus is, het ook voor honderd procent wezen. Laat die er zich ook op toeleggen met alle gaven en krachten waarover hij of zij beschikt. Wie „heilig" is, worde nog meer geheiligd en wie „rechtvaardig" is, hij legge zich daar nog veel intensiever op toe. Want de „TIJD" is „NABIJ"! Zo doet het Woord Gods, niet het minst op de laatste bladzijde van Schrift zijn dringend appèl op het hart van de wereld. Nog is de grote nodiging van het evan gelie van kracht: Wie het hoort, wie het evangelie hoort, zegge: Kom! En wie dorst heeft, wie hunkert naar de gerech tigheid van dit Koninkrijk, hij kome en Van Dr. C. J. H. van den Broek las ik een beschouwing over een bericht, dat kort geleden in de pers te lezen viel, dat waarschijnlijk aan de aandacht van de meesten onzer ontgaan is, maar dat niet temin van zeer grote betekenis was. Vol gens dit bericht namelijk is het aan twee geleerden, Professor Benoit en pater Leroy, gelukt, uit bloedcellen van eenden van één ras een stof af te scheiden, die, ingespoten bij eenden van een ander ras, daarin veranderingen in het uiterlijk te weeg brachtBelangrijker echter nog was, dat ook de nakomelingen verande ringen vertonen, wat wil zeggen, dat de opgewekte veranderingen erfelijk zijn. Dr. v. d. Broek waarschuwt tegen overijlde conclusies, maar wil niet uit sluiten de mogelijkheid, dat genoemde onderzoekers werkelijk voor het eerst de „levensstof" van een gewerveld dier in handen hebben gekregen en ziet hierin perspectieven, die werkelijk opzienbarend zijn. Immers, wanneer het, langs de weg die Benoit en Leroy gevolgd hebben, mogelijk zou blijken ook de kernstoffen, de erfelijke substantie, van de mens in handen te krijgen, dan zou men dus de erfelijke eigenschappen van de mens doelbewust kunnen gaan wijzigen door een inspuiting met deze stoffen. Hij eindigt dan zijn beschouwing (AO-reeks 720) met de woorden„Het duizelt 011s, wanneer wij bedenken, hoe dicht de mens geraakt bij deze meest fundamentele za ken van zijn eigen bestaan in het heelal, en welk een grote verantwoordelijkheid jegens zichzelf en de Schepping hem daarmee in handen wordt gelegd". Gelukkig, dat Dr. v. d. Broek nog spreekt van de Schepping en dat hij dit woord zelfs met een hoofdletter laat drukken. Laat hij nog één stap doen en spreken van de Schepper, dan kunnen wij zijn slotwoorden volledig onderschrij ven. Inderdaad, welk een verantwoordelijk heid Maar ook, wat is de mens begaafd, dat hij zulke dingen vinden en toepassen kan Het doet mij denken aan wat wij le zen in Psalm 8„Gij hebt hem bijna goddelijk gemaakt en hem met heerlijk heid en luister gekroond. Gij doet hem heersen over de werken uwer handen, alles hebt Gij onder zijn voeten ge legd...." Bij dit laatste dacht de psalmdichter nog alleen aan „De dieren des velds, de vogelen des hemels en de vissen der zee", doch wij weten nu, dat het waar lijk „alles" betreft. Trouwens, ook de psalmist zal slechts enkele voorbeelden hebben willen noemen. Ik herinner mij, dat vroeger op cate chisatie onze leermeester, de tegenwoor dige Prof. Dijk, eens zei, persoonlijk van mening te zijn, dat het wereldeinde niet komen zou vóórdat de mens alle krach ten en gaven, die God in de schepping had gelegd, daar „uit" had gehaald en ze had toegepast. Alleen, dit zou nu, door de zondemacht, slechts gaan langs een weg van veel offers en veel leed. Aan dit woord van Prof. Dijk heb ik later veel moeten denken. Later, toen wij steeds meer getuigen werden van verbijsterende ontdekkingen. Eenvoudige vromen huiveren vaak bij zulke ontdekkingen en dat is te verstaan. Immers, de mens, de zondige mens kan ze zo licht misbruiken en misbruikt ze inderdaad ook zo dikwijls. Maar overi gens laten wij denken aan de zoéven genoemde Psalm 8 en aan de cultuur opdracht, die ook door de zonde niet is opgeheven. En laten wij denken aan de prediking, die van dit alles uitgaat, na melijk de prediking van de overweldi gende grootheid van God, de Schepper! Immers, alles blijkt nog véél grootser te zijn dan onze voorouders het ooit heb ben kunnen vermoeden. Zij stelden zich alles, naar onze tegenwoordige begrip pen, veel eenvoudiger voor: de hemel ruimte, het wezen van de vaste stoffen, de werking van het menselijk lichaam hij neme van het,, water des levens om niet Het gratis gegeven geschenk van de genade van God het Kind in de kribbe van Bethlehem, met de vergeving èn ge nezing, die Het brengt wordt als de grote amnestie, als totale gratie de we reld aangeboden. Maar wie niet door de dwaasheid des kruises met alle daaraan verbonden er gernis wil behouden worden, die zal in de situatie geraken dat er geen „slacht offer", geenverzoeningsmogelijkheid, overblijft. enz. Doch wat is óns nu reeds veel die per blik gegund in de wonderen van Gods scheppingElk atoom 'n zonne stelsel op zichzelfOns zonnestelsel slechts één uit de zeer vele En ookzij zeiden eenvoudig„de appel valt niet ver van de boom", maar wij beginnen nu iets te doorgronden van dit mysterie der erfelijkheid. Elk levend wezen opgebouwd uit cellen. Elke cel in haar midden een kern. In elke kern kor rels. Op 'n gegeven moment die korrels uitgroeiend tot draden. Dan die draden zich overlangs splitsend in twee precies gelijke delen. Vervolgens de ene helft van die draden (chromosomen) naar links, de andere naar rechts. Beide groe pen chromosomen verdichten zich weer en vormen op zichzelf een nieuwe kern. Tussen die twee kernen groeit een wand (membraan) ende celdeling is een feit gewordenIn plaats van de ene (oorspronkelijke) cel zijn er twee ge komen, die dus elk een precies gelijk aan tal chromosomen hebben. Het organisme is „gegroeid"Maar elke cel van elk soort levend wezen heeft een bepaald, nooit veranderend aantal chromosomen. Het aantal van de mens is.48. En bij elk levend wezen hebben de chromo somen een eigen, alleen aan dat wezen eigen, vorm. Zij moeten dan ook wel zijn de dragers van de erfelijke eigenschap pen. Ende stof, waaruit ze bestaan, kan zelfs de „levensstof" bij uitstek worden genoemd. Daarom hebben de ge leerden getracht die „levensstof", die kernstof te isoleren en te onderzoeken. Dat is een ontzaglijk moeilijk werk om dat het gaat om „voorwerpen", die niet „groter" zijn dan '11 duizendste van 'n millimeter, of nog veel kleiner. Doch, zie, het schijnt nu aan beide bovengenoemde geleerden gelukt te zijn, waardoor kon worden nagegaan, of de chromosomen inderdaad de dragers zijn van de erfelijke eigenschappen. Maar dit „kernonderzoek" is ook daar om van zo groot belang, omdat de func tie van deze kernstof de laatste tijd steeds vaker in verband wordt gebracht met het probleem van de kanker. Waar om gaat een cel van ons lichaam zich ineens niet meer zó gedragen als het „moet" Blijkbaar is daar in die (eer ste) cel plotseling iets veranderd in de bouw van één van zijn kernstoffen. En wat is dat nu?! Wat 'n prachtig werk, nietwaar, om zulke onderzoekingen te doen! En.... om dan daarmee de lijdende mensheid te dienen Maar ookom daardoor des te dieper te buigen voor de majesteit van Hem, die alles met wijsheid heeft gemaakt. Wat 4S God groot Zelfs de oude Prediker had daar reeds een vermoeden van. Prof. Lever kiest als motto voor zijn boek „Creatie en Evolutie", het woord van die Prediker: „Alles heeft Hij voortreffelijk gemaakt op Zijn tijd; ook heeft Plij de eeuw'in hun hart gelegd, zonder dat de mens van het werk dat God doet, van het begin tot het einde, iets kan ontdekken" (Pred. 3: 11). En aan het einde schrijft hij„Aan het slot van dit geschrift gekomen wordt de hoop uitgesproken, dat allereerst ge bleken is, dat wij als christenen ernst moeten maken met de vraagstukken waarvoor de natuurwetenschap de mens van vandaag stelt, maar vervolgens ook, dat ons geloof onze wetenschap niet be lemmert en nog minder, dat ons geloof in een onverzoenlijke strijd gewikkeld behoeft te zijn met de gegevens waar over wij beschikken. Veeleer is het zo, dat de christen met een open en vrije belangstelling deze gegevens moet ver zamelen en bestuderen, daar zij onder delen van Gods schepping zijn." Ik denk nu aan wat Prof. John de Vries, Hoogleraar in de chemie in Grand Rapids, schrijft in zijn, enige jaren ge leden verschenen, boek „Het Lied van Gods Schepping"„Ware wetenschap keert zich niet van God af" (pag. 165). Dan riskeert de wereld de vloek die zich voltrekt in de „tweede", de onher stelbare, de definitieve, de eeuwige dood. Laat Gods Woord in zijn hoogheilige ernst ongeschonden en onbeschadigd wee, die er aan toedoet of wie er af doet onze verworden wereld worden aangezegd, door een kerk, die zelf het ene nodige in het centrum van haar aan dacht heeft en zich waarlijk door de Geest laat leiden naar haar grote toe komst, al biddend „Kom, Here Jezus!" Neen, doch ware wetenschap komt j uist steeds dichter bij God Ware wetenschap spreekt het fluiste rend de dichter van Psalm 8 na: „O Here, onze Here, hoe heerlijk is uw Naam op de ganse aarde!" H. P. Als de dagen beginnen te korten en de akkers oogstrijp worden, genieten ve len hun vakantie. De laatste weken van juli en de eerste weken van augustus vertoont het leven van stad en land een heel ander beeld dan gewoonlijk. De stad laat misschien wel de helft van haar bewoners los en sommige plaat sen, vooral de meest gezochte vakantie oorden, zien hun inwonerental soms meer dan verdubbelen. Aan de zee, aan onze heerlijke hollandse plassen en friese me ren, in de veluwse bossen en in het lim- burgse heuvelland zoeken onze mensen verstrooiing en verfrissing naar lichaam en geest. Langs slingerende heidepaden en stoffige polderwegen gaan de „trek kers", hun fietsen zwaarbeladen met ten ten en dekens en pannen en schotels. Vrolijk speelt de wind door de blonde haren en de losse kleding. Maar het genot bepaalt zich niet tot een bepaalde groep en een bepaalde klas se der maatschappij. Ook hele gezinnen trekken er uit. Ouders met hun jonge kinderen, die moeder (als altijd) handen vol werk geven, ook op reis en voor wie vader de zware koffers mag zeulen, wat echter, ook bij alle inspanning, nog een intens genot blijft, alleen al omdat het betekent een doorbreking van de gewone sleurgang des levens. Vroeger waren het alleen de meer ge goeden, die zich de weelde konden ver oorloven van enkele dagen het werk te laten liggen. De inkomsten gingen wel door en ze konden een goed gevulde beurs meenemen, wat voor ongedeeld vakantiegenot eigenlijk voorwaarde is. De jongste tijd heeft echter deze zegen uitgebreid tot alle lagen der bevolking en al roemen we niet in alle sociale be moeiing van de laatste jaren, die wel eens zo ver kan gaan, dat het voor het bedrijfsleven niet meer te dragen is dat sociale zorg dit heeft mogelijk ge maakt, is iets waarover we ons hartelijk verblijden. De onderbreking van de dagelijkse tredmolen van het leven, even er „uit" te zijn, het werk te mogen laten liggen, de zorgen van zich te kunnen schudden, ook het genot van zich enige meerdere uitgaven te kunnen permiteren is zo iets rijles, dat het het leven verheft en straks weer blijer tot het gewone werk doet terugkeren. Zelfs onze oudjes genieten vakantie, vakantie van hun thuiszitten. Wat een pracht-gezicht, die lange rij van luxe wa gens en in elke wagen diezelfde grijze hoofden en die glundere schitteroogjes. Wat genieten ze, als ze nog eens even de vaste stee kunnen verlaten en rond rijden, waar ze vroeger misschien zo vaak geweest zijn en waaraan ze nog zo goede hèrinneringen behouden, maar waai de laatste jaren niets van komen kon, toen de handen werkeloos werden en de voeten stram. De tocht kan natuurlijk niet zo ver gaan, maar dat hoeft opk niet het is toch een fijne dag. Maar onze zieken dan? Bizonder de langdurig zieken? Zij hebben geen vakantie. Zij liggen daar maar, maand na maand, sommigen jaar na jaar. Dagen en weken verglijden en rijen zich maar aaneen tot schier ein deloze reeksen en de tijd brengt maar heel weinig verandering in hun vaak zo eentonig leven. Altijd maar hopen en wachten of de lang verwachte genezing haast komen mag en een gunstige ver andering zich begint af te tekenen. Maar de uitgestelde hoop krenkt zo vaak het hart. Hoevelen zijn er niet hoopvol de zo mer ingegaan. Wat verlangden ze naar mooie dagen. „Als 't eerst maar eens zomer wordt." En de zomer kwam, maar ze bracht niet, wat ze zo vurig hadden gehoopt en al wel honderd maal van hun God gebeden hadden. Nu korten de da gen al weer, de oogst wordt weer bijeen gehaald, maar hun oogst is zo nietig. En dan die vakantiegangersIn vro lijke groepjes trekken ze langs de wegen en het gerinkel van hun fietsbellen en hun gulle lach dringt door tot in het ziekenvertrek. En die zieke kan niet, ook dit jaar weer niet. De vakantievreug de is hem niet gegeven. Lieve zieken, ik heb met U te doen. Ik kan het zo goed begrijpen, dat een stralende zomerdag voor U wel eens een donkere en sombere dag kan worden.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1958 | | pagina 2