mi Kleine Vossen
Kort en zakelijk
Niet uit
de werken
CALLUNA (slot)
Zó moet er gepreekt worden, meent
onze jeugd: „Als een dominee een kwar
tier gesproken heeft en er niets meer te
zeggen valt, moet hij „amen" durven
zeggen". De preken moeten „kort en za
kelijk zijn". Vooral „geen sentimenteel
gedoe". Het „volle evangelie op verstaan
bare wijze"
Daar ben ik het volkomen mee eens!
Maar ik ben het er niet mee eens, wan
neer de stelling werd verkondigd, dat
„de" dominees dat volle evangelie niet
meer op verstaanbare wijze bréngen. Ik
geloof dat niet. Als dat waar was, zou
den de gereformeerde kerken beter de
deuren kunnn sluiten.
Want wij komen niet in de kerk om
iets anders te horen dan het volle evan
gelie. En aangezien we geen select ge
zelschap zijn, maar „kleine luyden", moet
het ook zó gebracht worden dat iedere
bijbellezer het evangelie onmiddellijk in
de prediking herkennen kan. Ik meen
dat dat in de gereformeerde kerken in
het algemeen gesproken het geval is. Als
dat niet het geval was, zou ik er geen
prijs op stellen gereformeerd te zijn. Dit
is juist het kenmèrkende van de gerefor
meerde kerken, dat daar geen leuter
praatjes voor de vaak gehouden worden,
maar dat het volle evangelie daar op ver
staanbare wijze wordt verkondigd.
Als onze vrienden menen, dat dat niet
gebeurt, moeten ze zich wenden tot de
kerkeraden, die het opzicht hebben over
de prediking.
Ik heb wél eens leuterpraatjes gehoord
in andere kerken en secten. Dan dacht
ik: „Dat is daar zeker zo dat dat kan
en mag". Maar in de gereformeerde ker
ken wil ik ze niet horen. Want daar kan
en mag dat niét. Daar zijn we gerefor
meerd voor, dat het schriftuurlijk karak
ter van de prediking gewaarborgd is.
Het „volle evangelie".
En wat betreft de verstaanbaarheid
dat hangt nu juist samen met de geuite
wenskort en zakelijk
De moderne mens kan niet lang inge
spannen luisteren. Vroeger was de preek
naast de dagelijkse arbeid vrijwel het
enige. Tegenwoordig is het leven gejaagd
en ingewikkeld. De mens is niet alleen
lichamelijk, maar ook geestelijk „moe",
verzadigd, hij kan niet zoveel opnemen.
De radio, de televisie, de film, de krant,
de weekbladen, de vakliteratuur, de
avondstudie,- enz. enz., hebben zijn ;gees-
telijke energie grotendeels opgeëist. Deze
mens luistert anders dan destijds zijn
voorgeslacht. Vandaar dat de duur van
de kerkdiensten aanmerkelijk korter is
dan vroeger. De kerk kan niet anders dan
rekening houden met deze situatie en
zich daarbij aanpassen. De preken zijn
al kort: hoogstens een half uur a veertig
minuten.
De diensten duren meestal niet langer
dan vijf kwartier of omstreeks een uur,
wanneer het een wat minder omvangrijke
stof betreft.
Maar hiermee is dunkt mij toch wel
de grens van de inkorting bereikt.
Nemen we op de wereldtentoonstelling
in Brussel een gids en geven we hem de
opdracht ons in een half uur de tentoon
stelling te laten zien, dan zal hij zeggen
dat dat een onmogelijkheid is. Hij zal
het allerkleinste paviljoen opzoeken en
zeggen„Dat kunt U zien, maar dan ook
niets meer dan dat".
Zo kan men met een minder omvang
rijke stof te kiezen inderdaad een korte
preek maken, zonder dat aan de stof
tekort wordt gedaan. Maar de meeste
teksten in de bijbel en de meeste zonda
gen in de catechismus behoren tot de
grotere paviljoens, die je niet in een half
uur tijds kunt bekijken.
Je moet al héél erg zakelijk zijn, om
met veertig minuten klaar te komen. Dat
betekent een dienst van zeventig minu
ten. Korter kan het dan toch werkelijk
niet. Maar mij dunkt, dat is ook geen
Heer Jezus Christus geweten, dat er
twist ontstaan zou over de opzieners
waardigheid.
Daarom hebben zij, in 't bezit ener
volkomen voorkennis, de bovengenoem-
den aangesteld.
Daarna hebben zij nog bepaald, dat,
na hun ontslapen (nl. van de door de
apostelen aangestelden), andere beproef
de mannen hun dienstwerk moesten over
nemen.
Wij achten het niet billijk, dat men
hen, die door dezen (de apostelen nl.),
of later door andere uitstekende mannen,
bezwaar. We moeten ook niet in het an
dere uiterste vervallen, om ons nodeloos
te beperken. We hebben er toch op zon
dag wél de tijd voor. Er zijn kringen
waar men drie diensten van twee uren
per stuk per dag' houdt. Wij vinden dat
dwaas en sterk overdreven. Maar wij
moeten aan de andere kant er toch wel
voor zorgen, dat de eredienst tot zijn
recht kan komen. En in de eredienst de
bediening van Gods -Woord tot haar
recht komt.
We moeten geen preken hebben, die
met een heggenschaar zijn bewerkt.
Het Woord van God moet als „vol"
evangelie op „verstaanbare" wijze ge
bracht. Dus de tijd, die daarvoor nodig
is, móét er aan gegeven. Zowel bij de
voorbereiding als bij de prediking zelf.
Dan is een dienst van in doorsnee vijf
kwartier toch niet te veel gevergd.
Dit over de kortheid.
Nu nog iets over de zakelijkheid.
Wat is zakelijk?
Zich bij de zaken houden, die aan de
orde zijn. Recht op het doel afgaan. Er
niet omheen praten, er niets bijbrengen,
dat niet „ter zake dienende" is. Niet leu
teren. Voor de prediking kan dat niet
anders betekenen danbij de tekst blij
ven.
Want prediken is: het Woord van God
bedienen aan Zijn volk.
Dat Woord van God zuigen we niet
uit de duim. Maar het ligt vóór ons in
de Schrift, waarvan wij een bepaalde
tekst op die betreffende zondag willen
bekijken of lieverwillen „uithoren".
We delven het Woord van God niet
op uit ons hart, maar uit de bijbel.
In dit verband kam zakelijkheid dus
alleen maar zijnga direct op je tekst af.
Open Gods Woord voor zijn volk. Ho'or
Gods Woord uit en verkondig dat. Dat
wat er werkelijk staat. Dan kan elke ge
lovige bijbellezer in de prediking het vol-
„Het zal maar genade blijven", we
hebben het stellig allen meermalen horen
beweren. En wie hèt zegt, heeft daarmee
één der fundamenten van het huis onzer
zaligheid blootgelegd.
Inderdaad zullen we van genade moe
ten leven. Dat lijkt erg makkelijk, maar
het is ontzettend moeilijk.
Hierom, omdat we 't zelf zo graag
zouden verdienen. Vooral van hen, die
maar altijd zo de nadruk leggen op deze
grondregel van het koninkrijk Gods heb
ik altijd de indruk, dat ze er zelf zo
graag wat aan zouden willen doen. Maar
de genade is voor hen een struikelblok.
Juist, omdat het alles genade is, is het
alles zo moeilijk. Het komt nog al eens
voor, dat wie zo hoog opgeeft van de
noodzakelijkheid van genade, er nog ver
vandaan is, om in die genade te roemen.
Ik zeg ook niet, dat het alles zo mak
kelijk is, want onze God gaat een won
derlijke weg. Hij leert ons wél uitdruk
kelijk, dat alleen zijn genade ons redden
kan en tegelijk wil Hij, dat we er ons
zelf voor inspannen.
Misschien dat een vergelijking met het
natuurlijke leven ons wat verder helpt.
Ik heb wel eens mensen ontmoet, die zeg
gen heel graag tot het geloof te willen
komen en dol-graag ook zover zouden
zijn, dat zij God hun hemelse Vader kun
nen noemen. Maar „het is maar niet voor
het grijpen" en daarom wachten ze het
maar af, tot God hun te sterk wordt en
ze „gegrepen"worden. Ik heb dan wel
eens gezegdwacht nu maar niet langer
op God, want Hij wacht al 60 jaar op
U en het kon wel eens zijn, dat Hem dat
lange wachten begint te verdrieten en dat
Hij zich straks afwendt en zegt: maar
gij wilt tot Mij niet komen.
met toestemming der gehele gemeente
aangesteld zijn, -die op onberispelijke
wijze, nederig, rustig en belangeloos de
kudde van Christus gediend hebben; die
langen tijd door allen zijn geprezen; dat
men hen uit hunne bediening ontslaat.
Het zal toch geen geringe zonde zijn,
indien wij het opzienersambt ontnemen
aan personen, die op onberispelijke wijze
de gaven geofferd hebben (avondmaal
bediend, dienst der gebeden en der lief
degaven)" 4)
1) Uit het feit, dat in Openb. 120
niet staatDe zeven sterren zijn de zeven
le -evangelie op verstaanbare wijze te
horen krijgen.
Dit lijkt alles heel eenvoudig en van
zelfsprekend. Maar het is in de praktijk
van het preken uiterst moeilijk: deze
strikte binding van de verkondiging aan
het Woord Gods in de Schriften. Het
eist van de dienaren des Woords grote
zelftucht en voortdurende zelfcritiek en
een nooit onderbroken diepgaande studie
van de Heilige Schrift. Wat wij op de
preekstoel zeggen moet Góds Woord zijn
en als zodanig moeten onze preken door
Gods volk herkend en erkend worden.
Als wij in onze prediking zélf aan het
woord willen komen, wordt onze preek
een stoorzender in de aether.
Dan zijn we aan onze opdracht on-
trouzv geworden.
Zakelijkheid kan ons in dit opzicht
redden. Zakelijkheid alléén!
Maar dan een zakelijkheid, die „gees
telijk moet worden onderscheiden" van
allerlei andere „zakelijkheid" in de we
reld.
Hier is de zakelijkheid op de zuivere
verkondiging van Góds Woord" betrok
ken.
Hier gaat het er om, dat de herauten
geen andere proclamatie laten horen, dan
die in het officiële document staat voor
geschreven.
Wij dominees hebben geen ander
woord dan Gods Woord aan Zijn volk
te prediken. In dat geestelijk brood moe
ten de stenen van ons eigen woord ont
breken. Dan kan men terecht spreken van
zuivere bediening des Woords, die met
terdaad „zakelijk" is. Mochten de jonge
lui een ander soort zakelijkheid bedoeld
hebben, dan hoor ik graag wélke. Ik
voor mij vind van het grootste belang,
dat wij als dominees ons door de bijbel
laten zeggen wélk woord Gód in onze
mond gelegd heeft. Dan zijn we „zake
lijk" en tenvollè verantwoord, als wij
zeggenDAT zal ik spreken
A. V.
Heel merkwaardig, als iemand in het
maatschappelijk leven iets heel graag wil
bereiken, dan slooft hij zich daarvoor uit
tot-en-met. Hij laat geen middel onge
bruikt en geen ogenblik onbenut om met
inspanning van alle krachten het begeer
de doel nader te komen. Terwijl hij, als
hij het hart op de rechte plaats draagt,
straks, als hij dat doel dan zal hebben
bereikt, zal moeten erkennen, dat het al
les genade is, wat hij kreeg.
Zo werkt het alles samen: Gods doen
en ons doen. Daar is heel de bijbel vol
van. Ik denk nu alleen maar aan die
bekende plaats uit de Openbaring, als
Johannes vraagt, wie het toch zijn, die
daar in hun witte gewaden de hemel be
volken en hij ten antwoord krijgt: „dat
zijn zij, die hun vuile klederen gespoeld
hebben in het bloed van het Lam". Dat
wil zeggen, dat zij zelf de toevlucht heb
ben genomen tot het enige reinigings
middel.
De bijbel zegt ons ook overduidelijk,
dat wij om Gods genade en om de wer
king van zijn Geest bidden zullen. Zó
sterk zelfs, dat wij, als we maar bidden,
ook zullen ontvangen.
Maar laat dit nu niemand verleiden,
om van het gebed weer iets te maken,
dat van óns is. Want dan raken we weer
aan het werkverbond vast. Dat is een
taal, die het hoge hart weer in het ge
vlei komt. Natuurlijk, als we door ons
bidden het konden verkrijgen, waarom
zouden we 't dan niet doen? We zijn er
onmiddellijk toe bereid, desnoods dag en
nacht. Als er immers wat te verdienen
is, zijn we er als de kippen bij. Dan is
geen inspanning ons te groot.
Maar nee, ook ons bidden kan onze
gerechtigheid voor God niet zijn. Zou
engelen der zeven gemeenten, maar: en
gelen heeft men wel menen te mogen
opmaken, dat er dus even goed meer
„engelen" in één gemeente kunnen be
doeld zijn.
Dit gaat echter niet op, nu het telkens
in elk der zeven brieven heet: Schrijf
aan de engel der gemeente.
2) dr H. Bainck. Dogmat. IV blz. 393.
3) Hoeveel duidelijker is hier weer de
nieuwe vertaling dan het onverstaanbare
„kittelachtig zijnde van gehoor".
4) Apostolische Vaders. Uitgave dr
A. C. Duker en dr W. C. van Manen.
Bennekom. D. J. Couvée.
het misschien kunnen zijn, om ons ook
nog deze les te leren, dat God ons soms
slaat met biddeloosheid en dat soms zie
ken klagen moeten: het gaat niet meer,
ik kan niet meer bidden?
Mij ontroert het altijd, als ik een zieke
zie in zijn volstrekte hulpeloosheid. De
krachten nemen af, de moeiten nemen
toe, het lichaam wordt langzamerhand
een bouwval en de concentratie wordt zo
gebrekkig. Ook wanneer er nog wel een
vrij goed gesprek mogelijk is en de zieke
nog wel „bij kennis" is, kan het toch zijn,
dat het bidden niet meer wil. Hoe vaak
heb ik het al niet horen zeggen„ik raak
telkens in de war".
Dan is er maar één ding: de volstrek
te overgave. Ons laten zakken en zinken
in Gods vaderarmen. Als een vermoeide
te leunen aan Jezus' borst en op zijn
barmhartigheden hopen.
Als wij niet kunnen bidden, hebben
we toch een Hogepriester, die in de he
mel voor ons bidtEn ook de Geest bidt
voor ons met onuitsprekelijke verzuch
tingen.
Dan treft het me altijd weer, dat we
het ook met ons bidden niet klaar ma
ken. Zeker vraagt de Here het gebed van
ons, Hij wil gebeden zijn en wie niet tot
Hem komt met een verbroken hart, die
zal niet zalig worden.
Maar laten we toch ook niet menen,
dat we er door ons bidden komen. Want
dan moesten we het toch op z'n minst
kunnen volhouden tot het uiterste. Dat
we dan b.v. vlak vóór het beslissend mo
ment nog even konden bidden om ver
geving van zonden, om dan met een
schone lei over te stappen. Dat zou toch
moeten, want we blijven zondaren tot het
laatste toe. En ook die laatste zonde zal
vergeven moeten worden, want anders
zouden we nog moeten buiten staan.
Maar die zonde is vergeven. De ge
rechtigheid van Christus is volkomen.
Als Hij onze Zaligmaker is en wij zijn
eigendom, dan is alle zonde weg, ver-
ledene, maar ook toekomende.
Heus, we kunnen er zelf niets aan toe
doen, ook door ons bidden niet. We kun
nen ons alleen maar aan Hem overgeven
en ons kinderlijk vertrouwend in zijn
armen werpen.
En dan alleen maar van genade leven.
Alle zelfwerkzaamheid, waarmee we
enige verdienste op het oog hebben, is
geoordeeld.
Want we hebben een volkomen Zalig
maker.
K.-B. v. d. L.
Wegens gezinsomstandigheden hebben
we de vacantietijd in tweeën verdeeld en
ga ik nu een paar weken op stap. Dit
maal moet ik dus zowel m'n natuurlijke
tuin als m'n geestelijke „hof" zonder
verzorging achterlaten. Hieruit blijkt
reeds, dat ik de rechte tuinier niet ben,
want welke echte tuinman laat z'n akker
10 dagen geheel onverzorgd achter!
Maar 't is niet anders; misschien dat
een of ander medelijdend mens, die het
niet kan aanzien, aan 't wieden slaat.
Intussen moet ik m'n tuin-bespiegelin-
gen beëindigen. Ik had nog 10 punten!
We zullen er een paar uitlichten. Aller
eerst heeft een hovenier zich te wachten
voor de vos „ongeduld", zoals ons Ja
cobus 5 dat leert. Een driftig mens kan
moeilijk een goed kweker zijn.
Wanneer je allerlei onkruid welig ziet
groeien en dit on-gewas het goede-gewas
ziet verstikken, terwijl je toch zo je best
gedaan hebt om in de gemeente-hof te
zuiveren; je hebt gewied, geharkt, ge
schoffeld door prediking, door vermaan,
door opwekking en nog schiet dan aller
lei ergerlijk onkruid op, dan zou je „on
geduldig" worden.
Maar als je dan het Leerboek-voor-
geestelijk-tuinbouwkunde, de Bijbel, weer
naleest en je hoort dan de Here zelf
klagen over 't vruchteloze van Zijn ar
beid in Zijn wijngaard, dat Hij goede
druiven verwachtte en inplaats daarvan
stinkende, dat zijn wilde, druiven vond;
en je leest dan hoe de opperste Landman
geduld heeft geoefend met Zijn „hof",
dan past het ons, arbeiders in Zijn dienst,
zeker niet „ongeduldig" te worden; ge
zien mede het feit, dat het op de akker
van ons eigen hart ook verre van on
kruid-vrij is. Wat een geduld moet de
Here met ons hebben en wat spichtig en
sprietig zijn de gewassen in eigen tuin
Als je let op eigen ontrouw, hoogmoed,
zelfzucht, lusteloosheid, routine alte-
maal onkruiden, die zeker niet in de pas
torale tuin mochten gedijen
Nee, niet driftig, niet ongeduldig wor
den tuinman maar volharden, blij
ven zaaien, blijven wachten, blijven wie
den, blijven besproeien, want het is ten-