Het Koninkrijk der Hemelen
HET GROTE WONDER
Een opmerking
Het Woord keert
niet ledig weer
dertiende jaargang No. 3d Weekblad van de Gereformeerde Kerken in Zeeland
MEDITATIE
ZEEUWSE KERKBODE
Berichten en opgaven Predikbeur
ten tot Dinsdagsmorgens te zenden
aan de drukkers Littooij Olthoff,
Spanjaardstraat 47, Middelburg.
Hoofdredacteur: Dr C. Stam, Westwal 2, Goes, Telefoon 2563.
Redacteuren: Ds D. J. Couvée, Ds A. Koning, Ds Y. J. Tiemersma, Drs A. Verschoor.
Drukkers: Littooij Olthoff, Spanjaardstraat 47, Middelburg, Telefoon 2438, Giro 42280
VRIJDAG 28 FEBRUARI 1958
Abonnementsprijs3,per half
jaar (bij vooruitbetaling).
Afzonderlijke nummers 12 cent.
Advertentiën 12 cent per mm.
V.
Uit enkele gelijkenissen hebben wij ge
zien, hoe het koninkrijk der hemelen in
deze wereld is ingegaan, en een nieuwe
ontwikkeling bewerkt.
Het koninkrijk is er, in de persoon en
de arbeid van Jezus Christus. Maar, het
het is nu nog niet ten volle geopenbaard,
hoe heerlijk dat rijk zal zijn.
Plet is er, én het komt
Op beide moeten wij letten.
Het is niet waar, dat bij de verkondi
ging van het evangelie van het koninkrijk
dit leven minder belangrijk wordt. Ver
waarlozing van taak en roeping in de
wereld werd in sommige tijden gezien
als „geestelijk".
U hebt wel eens gehoord van die Klui
zenaar, die zich niet wilde wassen. De
goede man bereikte liefst de leeftijd van
ruim 100 jaar Alle regels der hygiëne
ten spijt. Zo is er meer bekend van ver
waarlozing en pijniging van het lichaam.
Eén-had als „matras" een plank met spij
kers. Op de punten van de spijkers legde
deze vrome zich „ter ruste".
Bij die verwaarlozing van het lichaam
kwam ook een minder achten van dit
leven. De bedelmonnik stond hoger dan
„de werker". Nog is deze vreemde mis
kenning van dit leven niet uitgestorven.
Denk maar aan de uitdrukking „het
gaat maar om je arme ziel".
Het gaat helemaal niet om je arme ziel.
Plet gaat er om, dat wij lichaam en geest
zuiver zullen bewaren, en dat wij deze
aarde zullen bearbeiden ter voorbereiding
van de nieuwe aarde.
Pleel wat gelijkenissen lieten ons zien,
dat de genade zulke werkers in Gods
dienst van ons maakt. Daarin kwam de
roepstem van Jezus, om in dit leven te
staan, terwijl wij de nieuwe mens ver
tonen.
Nu is dit allemaal ten dele.
De behoefte aan het gebed, aan de ver
geving en de vraag om de sterkende
kracht van God, is hier wel zeer dringend.
Wij blijven worstelen met ons gebrek,
en daardoor wordt de openbaring van
het rijk bemoeilijkt.
Maar, de dag zal komen, waarin al dat
gebrekkige wegvalt, en het rijk in volle
zuiverheid wordt gezien. Dat is het es-
chatalogische beeld in de gelijkenissen.
Jezus richt onze blik op de voltooiing
van het rijk en van het werk.
In verschillende beelden heeft de Hei
land ons aangaande die uitkomst heel
wat geleerd. Onwillekeurig denkt u hier
aan de profetische rede, Matth. 24 en 25.
Het is van belang, om zulke schriftge
deelten eens achter elkaar te lezen, en
niet te gauw te denken, dat u het begrijpt.
Jezus spreekt over allerlei tekenen, die
aan het einde zullen voorafgaan. In de
loop der eeuwen is het meermalen ge
beurd, dat de mensen haast precies kon
den zeggen, dat het niet meer zo lang
zou duren. Zo was het, toen de eerste
duizend jaren van onze tijdrekening ten
einde liepen. Zo ging het, wanneer oor
logen waren uitgebroken. In deze eeuw,
en sinds de 2e wereldoorlog, is deze vraag
meermalen aan de orde geweest. En
dan.het rampjaar 1953
Bij het geschieden van de tekenen moe
ten wij wel de schrift raadplegen, maar
nooit vergeten, dat het „onverwacht ko
men" voor allen een verrassing zal zijn.
Maar, even zeker als bij de vijgeboom
het uitspruiten een teken is van nade
rende zomer, even zeker zijn de gebeur
tenissen van het leven een prediking des
Heren, dat Hij komende is.
Schijnbaar is er vertraging en uitstel.
Gevolg is, dat een deel der mensheid de
schouders ophaalt en denkt er gebeurt
toch niets.
Wat schijnbaar „uitstel" is, betekent
werkelijk lankmoedigheid. Nog altijd
staat op Gods wereld, waar de misdaad
tiert als het onkruid, en waar de dwaze
mens zijn eigen gang gaat, de weg open
tot berouw en bekering. Daarom mogen
wij dankbaar zijn voor al de kansen, die
God biedt. Des te meer zal zijn recht
vaardigheid uitkomen wanneer eindelijk-
de dag der genade voorbij is.
Hoe moeten wij die dag verbeiden
Denkt u aan de gelijkenis van de maag
den in Matth. 25. Er zijn verschillende
verkeerde dingen op te merken bij de
wijze zowel als de dwaze maagden. Ze
werden allemaal traag, toen de uren ver
liepen, en ze vielen allen in slaap. Het
grote verschil lag hierin de wijze maag
den hadden olie. Zij konden haar lampen
klaar maken, toen plotseling de komst
van de bruidegom werd gemeld. De dwa
ze maagden hadden niets. Zij moesten,
te laat, de maatregelen treffen, en daar
door kwamen zij voor een gesloten deur.
De gelegenheid was er geweest om zich
voor te bereiden. Maar zij hadden die niet
gebruikt.
Dat is het attentie-sein in deze ge
lijkenis.
Is er geloof, om, bij alle gebrek, de
Koning aan te hangen en te volgen, wan
neer het tijd is
Alle gelijkenissen, die over de einde-
lijke komst des Heren handelen, laten
zien, hoe groot de verantwoordelijkheid
is. Niet de tijd en de gelegenheid onge
bruikt laten voorbijgaan. Dat zegt ook de-
gelijkenis van de talenten. Welke vrucht
werken de mogelijkheid af, die er in ons
leven waren.
De dag van Christus is de dag, waar
op Hij wil zien, wat de genade tot stand
bracht. Al het andere wordt verwijderd
uit zijn gezichtskring. Nu zullen gerech
tigheid en vrede heersen.
Jezus zeide tot haar ,,Heb Ik u niet gezegd, dat
gij, indien gij gelooft, de heerlijkheid Gods zien
zult f Joh. 11 J0.
Niet de opwekking van Lazarus is het grote wonder.
Het grote wonder ligt op een ander niveau.
Dat Lazarus na vier dagen uit het graf komt, waar de lijklucht
heerste, is een toegift.
Wordt door het publiek beleefd als de sensatie van de dag.
Maar geloof heeft met sensatie niets van doen.
Die twee sluiten elkaar uit. Geloof dat is hier de eigenlijke gift
Geloof dat is hier het grote wonder Daar vraagt Christus om bij
Martha, bij Maria, bij ons allen.
Geloof is bij ons dikwijls maar zo'n smeulend vuurtje.
't Kan ook niet steeds laaiend en fel branden.
Zo is ons aardse leven nu eenmaal niet, zo is de liefde niet, zo is de
droefheid ook niet. Wat gelukkig dat God met alwijze Vaderhand deze
dingen inperkt tot luttele ogenblikken.
De Victoria Regia in de Hortus Botanicus bloeit niet aldoor, maar
slechts eenmaal per jaar.
Wij moeten de geloofsbloei daarom niet willen forceren.
Wél steeds weer letten op dat woord van Jezus „indien gij gelooft
zult ge de heerlijkheid Gods zien.
Er zijn steeds weer van die momenten, dat God het geloof in bloei
wil zetten.
Dat het smeulend vuur hoog op gaat laaien.
Het alledaagse plaats maakt voor de verwondering.
Mankeert het ons daar niet al te veel aan
Er is te weinig verwondering, daarom ook te weinig heerlijkheid.
Die wij, als wij geloofd hadden, ook gezien zouden hebben.
Bij Lazarus' graf praalt de klimroos van het geloof tegen de naakte
grotspelonk van de dood.
Hier is geloof in het onverwelkelijke. Hier is Leven in de scha
duwen van het knekelhuis.
Dat kan nóg op het grote wereldkerkhof van vandaag, met die
lucht van ontbinding
Want Christus is op dat kerkhof komen wandelen.
Dat is heerlijkheid
Hem te geloven geeft u deel aan de heerlijkheid.
En is dat niet het grote wonder
Middelburg De B.
Er is dan nauw verband tussen de ken
merken van het leven hier, en de beslis
sing des Heren. Wie wij waren, in de
gemeente en in de wereld, dat zal in die
grote dag blijken. Tot verwondering voor
wie zich gaven aan Jezus Christus, om
Hem te dienen, tot beschaming van hen,
die zichzelf zochten boven alles. De her
der leidt dan Zijn schapen naar de weide
van overvloed. De Koning vergadert
Zijn onderdanen in Zijn vrede-rijk. Dan
komt „het feest", waarvan in enkele ge
lijkenissen onder duidelijke beeldspraak
werd gesproken.
Door de gelijkenissen blijft de Heiland
de kerk voorbereiden voor de toekomst.
Het rechte uitzien naar die toekomst
wordt ons geleerd. Dat is niet het werk
stil leggen en in een vadsige houding de
tijd doorbrengen. Aktief zijn Ieder op
zijn plaats en in zijn arbeid, trouw Op
dat de Heer, als Hij komt, ons wakende
zal vinden.
(slot.) C. St.
Naar aanleiding van het stukje, on
langs geschreven door Ds Schuddebeurs
over bezoek van zieken door de zieken
huispredikant, schrijft de betrokken broe
der, dat wel degelijk aan een predikant
mededeling was gedaan over opname,
zelfs wel aan twee.
Wij kunnen daar verder niet in treden.
Wanneer het bericht niet rechtstreeks
ging naar de ziekenhuis-predikant, dan
blijft het altijd mogelijk, dat er een ver
gissing optreedt. Zelfs is het gewenst,
dat de Kerkeraad het bericht doorgeeft.
Maar, wij zijn het daarover wel met el
kaar eens, en behoeven dan ook hierover
niet verder uit te weiden. C. St.
Voor wie arbeidt in het Evangelie kun
nen er wel eens ogenblikken van moede
loosheid komen. Soms denk je: „wat
haalt het uit Je kunt wel preken en bid
den, maar de mensen blijven er precies
dezelfden onder".
Toen ik pas begon ('t zal wel meerde
ren zo gegaan zijn), merkte ik wel eens
dingen op, die me niet erg aanstonden.
Dan dacht ik: „daar zal ik er 's over
preken". En na zo'n preek denk je dan
„zie zo, dat zal wel helpen. Met die wan
toestand of dat wanbegrip is het nu wel
gedaan, daar heb ik mee afgerekend".
Maar och arme! Dan komt de teleur
stelling, als je merkt, dat je mensen het
sermoen rustig over zich hebben laten
gaan en voor kennisgeving hebben aan
genomen. Ze zijn er heus niet door ver
anderd.
De teleurstelling keert later nog wel
eens terug, als er wel eens catechisanten
zijn, die maar niet mee willen doen en
geen enkele belangstelling aan de dag leg
gen; als er mensen in de kerk zitten, die
steevast de ogen dicht hebben en die er
blijkbaar al te diep van doordrongen zijn,
dat de zondag „rust"dag is. Als anderen
zó zitten te draaien en vervelend te doen,
dat je de overtuiging hebt: ik kan net zo
goed m'n mond houden, ze horen toch
niets.
Het is ook inderdaad wel eens ontmoe
digend. Maar toch doet het Woord z'n
werking en blijft onze arbeid niet vruch
teloos.
Nee, spectaculaire wonderen zien we
niet gebeuren, maar door de werking des
Geestes en door de kracht van het Woord
blijft Gods gemeente toch bewaard.
Soms denk je: wat is er toch weinig-
belangstelling voor de eeuwige dingen.
Voor de tijdelijke dingen spannen de
mensen zich in en lopen ze het vuur uit
hun sloffen, maar in de dingen van Gods
Koninkrijk zijn ze zo traag.
Maar toch is die belangstelling er wel.
Ik merk dat gedurig in de z.g. pastorale
arbeid bij onze zieken en bejaarden.
Is dat dan alleen, omdat er dan aan ons
leven geschud wordt Omdat we dan de
broosheid van het leven gaan zien en het
inzicht rijpt, dat er andere en hogere din
gen zijn, eeuwige waarden, die alleen
houvast geven en troost kunnen bieden
Ik zou het niet willen ontkennen. God
de Here kan inderdaad ziekte en ouder
dom gebruiken, om het oog te openen
voor zijn eeuwig Woord. Als het besef
begint door te breken, dat het aardse
huis afgebroken wordt, hebben we een
gebouw bij God nodig, niet met handen
gemaakt. Ik bedoel niet, dat wij er dan
pas over gaan denken, want dan is het
vaak te laat. Wie zich altijd doof heeft
gehouden voor de roepstem van het
Evangelie, zal in de meeste, gevallen op
hoger leeftijd nog wel zwaarder hard
horend zijn.
Maar ik bedoel het zo, dat in ziekte
en ouderdom onze steunsels beginnen
weg te vallen en dat dan pas, wat door
Gods genade toch wel leefde in het hart,
zich begint te openbaren. Dat het dan
eerst aan het licht komt, wat zich vroe
ger nog zo vaak verschool in de binnen
kamer van het hart.
En nu kunnen we daar over klagen en
zeggen maar dat moest toch zo niet we
zen. Wij moeten alle dagen blijmoedige
christenen zijn, die ten volle uit de blijd
schap van het Evangelie leven. Wij moe
ten altijd rekenschap kunnen geven van
de hoop, die in ons is.
En dan stem ik dat volkomen toe. Dat
móést ook en het zou schoon zijn, als het
zo was. Maar als we midden in het le
ven staan, neemt dat leven ons in beslag.
We hebben er de handen mee vol en dan
lijkt het wel eens, of de dingen van Gods
koninkrijk wat op het tweede plan staan.
Waarmee ik niet zeggen wil, dat ik
dan toch maar dankbaar ben, als er naast
alle besognes van het dagelijks leven
toch ook nog een klein plaatsje wordt
ingeruimd voor de eeuwige dingen. Laat
het dan op het tweede plan staan, als er
dan toch nog maar plaats voor is.
Maar ik bedoel dit, dat in tijden van
afbraak en onzekerheid juist blijkt, dat
het niet bijzaak was. Dat leek misschien
wel eens zo, maar dan wordt het juist
openbaar, dat het toch werkelijk het één
en het al was.