Het Koninkrijk der Hemelen De Collecte voor Hongarije. Qalluna dertiende jaargang no. 34 Weekblad van de Gereformeerde Kerken in Zeeland V ZEEUWSE KERKBODE Berichten en opgaven Predikbeur ten tot Dinsdagsmorgens te zenden aan de drukkers Littooij Olthoff, Spanjaardstraat 47, Middelburg. Hoofdredacteur: Dr C. Stam, Westwal 2, Goes, Telefoon 2563. Redacteuren: Ds D. J. Couvée, Ds A. Koning, Ds Y. J. Tiemersma, Drs A. Verschoor. Drukkers: Littooij Olthoff, Spanjaardstraat 47, Middelburg, Telefoon 2438, Giro 42280 VRIJDAG 21 FEBRUARI 1958 Abonnementsprijs3,per half jaar (bij vooruitbetaling). Afzonderlijke nummers 12 cent. Advertentiën 12 cent per mm. IV. Genade behoudt! Dit is de kracht van de kinderen des Koninkrijks, gelijk wij dat in het vorige artikel bespraken. Daarom moet alles er op gericht zijn, dat die genade in het leven dóórwerkte. Christus heeft daarin de leiding. Hij wil de kinderen des Koninkrijks onder Zijn beslag hebben. Hij geeft Zichzelf daartoe over in de strijd met de kwade machten. Als de goede Herder staat Hij voor het leven van de Zijnen. Hij baant hun weg, Hij leidt hen tot verzadiging. Dat beeld van het herdersleven in Joh. 10 is zo treffend. De herdersgedachte uit het Oude Testament vindt hier de ver vulling. Er is niemand, die één van de schapen roven kan, de herder laat er niet één gaan. Niemand zal één van de Zij nen, Hem door de Vader gegeven, uit Zijn hand rukken. Diepe verborgenheden, als Gods voor keur en welbehagen, de werking van de verkiezing in de weg van het verbond, worden door die bekende gelijkenis dui delijk gemaakt. Het zijn niet slechts „plaatjes", elke gelijkenis is „verkondi ging", voortgaande openbaring van God. Daarbij wordt de tweeërlei uitwerking duidelijk. Daar zijn er, die er niet van verstaan, in bitterheid en vijandschap jegens de Heiland toenemen; anderen komen steeds dichterbij, de vreugde van het Koninkrijk wordt hun deel. Wanneer zó de genade binnen kwam, dan ondervindt het leven daarvan de in vloed. Het christelijk leven kenmerkt zich dan niet door woorden, het is uiting van kracht De zelfzuchtige mens wordt gekrui sigd. Hart en gedachten zoeken het wel zijn van een ander. De gelijkenis van de barmhartige Sa maritaan (Luk. 10), laat ons dat in het leven zien. Waar men de hulpvaardigheid zou verwachten, bij priester en leviet, daar blijkt alleen het zelfbehoud te spre ken. Langs die weg van Jeruzalem naar Je richo was het niet zonder gevaar. Daar was al een slachtoffer van rovers aan wezig. Moesten zij zich nu ook maar la ten overvallen Zo gauw zij kunnen, gaan zij de plaats des onheils voorbij. De Samaritaan heeft zulke gedachten niet. Hier is een mens in nood, en dan moet hulp worden geboden. De Samaritaan gaat daarin zóver, dat de gewonde wer kelijk bezorgd en veilig is. Dan pas trekt deze koopman verder, om zijn eigen za ken te gaan doen. Het moest de Joden wel diep treffen, dat hier een Samaritaan het voorbeeld geeft. Zij moeten diep beschaamd worden over die zelfzuchtige trek van het men senhart, dat alles vergeten kanals het ook maar vermoedt, dat het eigen be staan schade kan lijden. Wanneer al dat lezen van de wet, de profeten en de psal men in de synagoge, hen nog niet geleerd hebben hét beginsel van de wetwat hebben die heilige boeken hen dan ge daan? Als de dienst der verzoening in de tem pel ongevoelig laat voor 't lot van de naaste, wat heeft de ontmoeting met God dan betekend? Het leven moet de ver andering tonen, door de genade tot stand gebracht. In deze wereld, maar niet van deze wereld, zo moeten de kinderen des Koninkrijks gekend worden. Dan blijven we ons niet blind staren op de splinter in het oog van een broeder, terwijl wij geen erg hebben in de balk in eigen oog (Matth. 7). Dan is het de goede mens, die het goede voortbrengt uit de schat van zijn hart, dan wordt aan de vrucht de boom gekend (Matth. 7). Zal de genade zó overwinnen, dan moet het leven voortdurend aan God worden toevertrouwd. Het wordt een vragend, een biddend leven. Juist waar de praktijk in het Koninkrijk der hemelen ons gaat toespreken, en wij weten iets van ons zelf, daar kennen wij de behoefte om in onze nood de toevlucht tot God te nemen. De woorden van Augustinus zijn hier van toepassing: „geef, wat Gij beveelt". In ons zelf dragen wij de zondaars gestalte. Wij moeten dat zó zien, als die tolle naar in de tempel. Ik hoor niet voor Uw aangezicht, en in dat belijden doe ik een beroep op Uw ontferming. Zo werd dit mislukte leven het behou den leven. Als een mens niets heeft te vragen, zoals die Farizeeër, omdat hij zelf alles hééft en doet, dan is zulk leven bestemd om te verkwijnen (Luk. 18). Dit is het ergste, dit totaal gemis aan zelfkennis. Voor dit gevaar kunnen wij niet genoeg worden gewaarschuwd. Naar menselijke maatstaf had die Farizeeër betere brieven dan die tollenaar. Daar moest iedereen wel de neus voor ophalen. Onlangs zijn artikelen geplaatst in een dagblad: „wij geven hen levenslang". De bedoeling was, om ons te laten zien hoe kei-hard wij zijn tegenover mensen, die een steek lieten vallen. Die schrijven wij voorgoed af, zonder te bedenken, dat wij op die manier dergelijke lieden in grote gevaren brengen. Want, als het leven je overal uitwijst, en je moet toch door het leven heenvult U dan zelf maar in, wat er gaat gebeuren. Zo zouden wij die tollenaar gemakke lijk opzij schuiven. Nu leert de Heiland door die gelijkenis, dat deze uitgegleden mens ként: de weg tot God. De Farizeeër kent die niet. Die komt zichzelf presenteren bij God. De ander heeft alléén te vragen. Zulk vragen is nodig, opdat God ons geve, wat nodig is, om in het Koninkrijk te mogen leven. Daarbij zijn wij nog dik wijls genoeg de weg kwijt. Het gebed om de vergeving wordt heel belangrijk. Maar ook de roep om kracht, om de nieuwe mens aan te doen. In dit gebed ligt het geheim. Zie, hij bidt, daarmee geeft God te kennen, dat Saulüs van Tarsen „een ver anderd man" is geworden. Dit bidden is het wapen, waarmee de kinderen des Ko ninkrijks de overwinning mogen behalen. C. St. Wij herinneren ons nog wel, dat in 1956 onze Kerken werden opgeroepen, om in gebed en offerande het zwaar ge troffen Hongarije te gedenken. De deputaten voor de besteding van die collecte hebben nu aan de Kerken be richt gezonden, wat zij totnogtoe met dit geld hebben gedaan. In de eerste plaats boden zij krachtige steun bij de reeds verrichte arbeid onder de Hongaarse vluchtelingen, tot een be drag van 30.000,—. In Oostenrijk namen zij contact op met de Reformierte Kirche, wat heeft geleid tot het ondersteunen van een ver geten groep van oudere Hongaren, waar door hun lasten werden verlicht. Voor het jeugdkamp in Wels werd een bedrag van 10.000,ter beschikking gesteld. Daarnaast 30.000,voor de bouw van woningen voor Hongaarse vluchtelingen, voor de geestelijke verzorging van Hon garen, verspreid over een uitgestrekt ge bied, een bedrag van ƒ20.000,voor Kerstfeestvieringen enz. een bedrag van 26.000,alsmede 10.000,voor de bouw van een „huis der gemeente", waar de vluchtelingen een centrum vinden. U bemerkt, dat er kapitalen zijn uit gegaan, die-de Hongaren buiten Honga rije ten goede zijn gekomen. In Honga rije is het vanzelf onmogelijk om daar te werken. Daar kon zelfs de secretaris van de Verenigde Naties niet komen. Wij hopen met deputaten, dat dit alles onder Gods zegen iets kan bijdragen, waar de Hongaren in de vreemde worden ge holpen voor meer dan één leven. God gedenke met name de Kerk, die voor ons onbereikbaar is. C. St. EEN PREEK. Een preek van week tot week ééndagslibel van genade bemoedigende groet van God aan arbeiders in ploegendienst ambtenaren op arbeidscontract reizigers op provisiebasis aan allen die binnen de ring van de sociale wetgeving hun mond open houden naar God aan alle vergeten groepen die Abb a-V ader roepen Een preek van week tot week straaljager van Gods toorn opstijgend van het vliegveld van de hel Gods gevangenis voor levenslangen spuitend de vuurstraal der vervloeking op wijzen en verstandigen om hun dwaasheid en onverstand niet door genade te willen zalig zijn Een preek van week tot week Maranatha JEZUS komt Die oordeelt naar dit Evangelie A. V Aan 'n communist. Onze lezers zullen zich mogelijk mijn open brief aan de heer Chroestjov her inneren over de kunstmaan. Ofschoon deze door de Uitgever aan de Russische ambassade te den Haag werd toegezonden, ontving ik tot heden geen antwoord. Ze zullen daar bezig zijn hem te ver talen. Maar wél kreeg ik 'n dikke en 'n beetje boze brief van 'n mij onbekende aanhan ger van het communisme, die ergens ziek ligt in 'n hospitaal. Ik heb geen vrijheid zijn brief te pu bliceren. Maar misschien kan mijn voorlopige antwoord aan hem ook anderen dienen. Daarom geef ik dit hier door: Bennekom, 12 febr. 1958. Waarde Heer, Zeer tot mijn spijt heb ik u op mijn antwoord nog langer moeten laten wach ten dan ik aanvankelijk had voorzien. Maar in het begin van het jaar krijg ik, buiten mijn eigenlijke arbeid, steeds zoveel correspondentie te verwerken, dat ik de beantwoording tot vandaag ver schuiven moest, daar ik er mij niet met enkele regels afmaken wilde. Dit te minder, omdat u ondanks uw ziekte de moeite genomen hebt mij 'n heel epistel te zenden. Helaas ken ik u niet en moet dus slechts gissen, dat gij vermoedelijk nog niet oud, al 'n tamelijke tegenslag hebt door uw gedwongen verblijf in het zie kenhuis en mogelijk door allerlei andere teleurstellingen wat verbitterd zijt. In elk geval zijt ge als overtuigd com munist iemand die u het lot van andere mensen aantrekt. Dat is altijd sympathiek. Wie enkel voor zichzelf leeft, is geen brave. Uw brief zou ik in drieën willen split sen. 1. Klachten over velerlei misstanden vroeger en nu. 2. Over het bestaan van God. 3. De rest, waarbij ge nog al veel te gelijk overhoop haalt. Wat die klachten betreft, daarin zijt gij het uitvoerigst. Maar nog niet uitvoerig genoeg. Jaren lang ben ik leraar in geschiede nis geweest en zou u nog wel iets meer en nauwkeuriger kunnen vertellen van het onnoemelijk vele onrecht dat op de wereld heeft plaats gevonden en nóg plaats vindt, niet alleen in Port. Eliza beth, waar u 'n concentratiekamp hebt „gezien" (dus hebt mógen zien en er mij over schrijven!), doch ook in de dwangarbeiderskampen in Sovjet-Rus- land die u en ik niet zouden megen zien, omdat men er niet vrij mag rondreizen zoals u dat in Afrika mocht. Hoe schrikkelijk hebben met name en kele Franse koningen met hun kliek ge zondigd. Ik kan de Franse revolutie zo goed begrijpen, waarvan ik speciaal studie heb gemaakt, o.a. uit het vierdelige boek van de helaas vermaarde Jean Jeaurès, 'n edel socialist naar het mij voorkomt. Frankrijk interesseert mij bijzonder, om dat ik afstam van 'n daar vervolgd en van daaruit verdreven geslacht. Doch wat mij èn uit de vele boeken die ik las (ook vele Russische) én uit de dagelijkse omgang in ons eigen land en daarbuiten, steeds weer trof, is, dat het kwaad niet bleek te zitten in 'n speciale stand, groep, tijd of ras, maar dat het gemeenste èn het edelste onder allerlei mensen wordt gevonden. En dat die edel- sten nooit zich zelf roemden, maar in 'n vertrouwelijk ogenblik, als je ze prees, zeiden: het is maar goed dat je me van binnen niet kent! Zo bleek Jezus gelijk te hebben, toen

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1958 | | pagina 1